ECLI:NL:RBNNE:2024:3884

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
LEE 23/5278
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opleggen van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) door het CBR

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen het opleggen van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) door de directie van het CBR. De zaak betreft een besluit van 14 juni 2023, waarbij de CBR een EMG heeft opgelegd op basis van herhaaldelijke verkeersgedragingen van eiser, zoals het negeren van de verplichte rijrichting en het rijden met een hogere snelheid dan het overige verkeer. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het CBR heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 2 november 2023.

De rechtbank heeft de zaak op 2 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van verweerder, drs. I. Metaal, en de waarnemer van de gemachtigde van eiser, mr. K.N. Altunzade, aanwezig waren. Eiser betwistte de juistheid van de mededeling van de politie, die ten grondslag lag aan de EMG, en voerde aan dat er geen bewijs was voor zijn snelheid en het inhalen bij een onoverzichtelijke bocht. De rechtbank oordeelt echter dat het CBR op goede gronden de EMG heeft opgelegd, aangezien de politie een gecorrigeerde mededeling heeft gedaan en er geen aanknopingspunten zijn om aan de juistheid daarvan te twijfelen.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot en is openbaar uitgesproken op 26 september 2024. Eiser kan binnen zes weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/5278

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.G. ten Have),
en

De directie van het CBR, verweerder

(gemachtigde: drs. I. Metaal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het opleggen van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG).
1.1.
Met het besluit van 14 juni 2023 heeft verweerder een EMG opgelegd op grond van artikel 13 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) en artikel 14, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling). Volgens verweerder is er sprake van herhaaldelijke gedragingen als bedoeld in de Regeling, namelijk het negeren van de verplichte rijrichting, met hogere snelheid rijden dan het overige verkeer en een voorganger inhalen bij een onoverzichtelijke bocht. Verweerder heeft hieraan de mededeling van de politie ten grondslag gelegd. Met het bestreden besluit van
2 november 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen drs. I. Metaal als gemachtigde van verweerder en mr. K.N. Altunzade als waarnemer van de gemachtigde van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder op goede gronden aan eiser een EMG heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepsgronden niet slagen en zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft verweerder de EMG terecht opgelegd?
4.1.
Eiser weerspreekt niet dat hij de verplichte rijrichting heeft genegeerd, maar betwist dat hij met hogere snelheid heeft gereden dan het overige verkeer en stelt dat hij niet heeft ingehaald bij een onoverzichtelijke bocht. Eiser voert aan dat de politie ten aanzien van deze punten geen bewijs heeft geleverd. Er is bijvoorbeeld geen snelheidsmeting uitgevoerd. Eiser stelt dat het vanwege de wegindeling onmogelijk is een inhaalactie te doen op de straat die oorspronkelijk stond vermeld in de mededeling. Verder voert eiser aan dat vanwege de tekstopbouw in de mededeling van de politie, de chronologische volgorde van gebeurtenissen anders kan worden geïnterpreteerd. De politie heeft een gecorrigeerde mededeling gezonden waarin een en ander is aangepast. Eiser acht deze gang van zaken onzorgvuldig, als gevolg waarvan de EMG niet mocht worden opgelegd.
4.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij mag uitgaan van de juistheid van de inhoud van de stukken van de politie. Verweerder merkt op dat uit de mededeling blijkt dat eiser tijdens een rit herhaaldelijk bepaalde gedragingen heeft verricht, die verweerder in het besluit terecht aan eiser heeft tegengeworpen. Het besluit is gelet daarop, op goede gronden, op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling genomen. Verweerder geeft aan dat de verbalisanten uitdrukkelijk hebben vermeld dat zij eisers rijvaardigheid zeer sterk in twijfel trekken. Verweerder wijst er verder op dat hij, juist in het kader van een zorgvuldige besluitvorming, aanvullende informatie heeft opgevraagd bij de politie. Daarop is de gecorrigeerde mededeling gedaan, waarop eiser heeft kunnen reageren. Ten slotte merkt verweerder op dat er geen snelheidsmeting nodig is, aangezien op grond van de waarnemingen van politie voldoende vast staat dat het gaat om een gedraging van eiser waaruit volgt dat eiser op een hogere snelheid rijdt dan het overige verkeer. Verweerder wijst daarbij op de Bijlage bij de Regeling, in het bijzonder onder A.III, artikel 3, onder a.
4.3.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. Het is vaste rechtspraak [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, dat verweerder mag uitgaan van de juistheid en de inhoud van de mededeling van de politie, ook als deze is gecorrigeerd. De rechtbank is van oordeel dat er in deze zaak geen aanknopingspunten zijn dat verweerder niet van de gecorrigeerde mededeling van politie uit heeft kunnen gaan. Er zijn immers geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat deze laatste mededeling onjuist zou zijn. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat in het nader opvragen van informatie bij politie en de correctie die de politie ten aanzien van zijn eerder gedane mededeling heeft gedaan, sprake zou zijn van een onzorgvuldige totstandkoming van het bestreden besluit als bedoeld artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.4.
Voorts overweegt de rechtbank dat bij het opleggen van een EMG dient te worden voldaan aan de voorwaarden die artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling zijn gesteld. Uit de stukken blijkt dat eiser tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht, te weten:
- het negeren van de verplichte rijrichting;
- met hogere snelheid rijden dan het overige verkeer;
- een voorganger inhalen bij een onoverzichtelijke bocht.
Eiser weerspreekt het rijden met hogere snelheid dan het overige verkeer en het inhalen in een onoverzichtelijke bocht, maar onderbouwt zijn stellingen verder niet concreet. Eiser heeft zijn betoog derhalve niet aannemelijk gemaakt. Verder volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat de politie in dit verband geen snelheidsmeting heeft hoeven doen en met de waarneming van de verbalisanten kan worden volstaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet van deze waarnemingen uit heeft mogen gaan.
4.5.
Deze overwegingen leiden tot de conclusie dat er bij verweerder op goede gronden een gerechtvaardigd vermoeden bestaat van onvoldoende rijvaardigheid van eiser. De Regeling schrijft voor dat verweerder dan in het belang van de verkeersveiligheid de daarbij behorende EMG-maatregel dient op te leggen.
Evenredigheid
5. Enkel in uitzonderlijke gevallen kan de rechter oordelen dat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. Eiser draagt hiertoe geen gronden aan.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
7.1.
Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van K.D. Bosklopper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
26 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 14
1. Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
a. betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag;
(…)
Bijlage
A. Rijvaardigheid en rijgedrag
III. rijgedrag
(…)
2. Gebrek aan inzicht in risico’s in het verkeer, zoals:
c) niet tijdig onderkennen van de invloed van externe factoren, zoals het weer, de toestand van de weg, het tijdstip, de aanwezigheid van scholen, voetgangersoversteekplaatsen, de specifieke eigenschappen en de toestand van het eigen motorrijtuig en van andere voertuigen en van de vervoerde lading, of wegwerkzaamheden, of van interne factoren zoals het ‘hand held bellen’, afleiding door audiovisuele middelen of vermoeidheid;
3. Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:
a. a) rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;
(…)
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
a. de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden;
(…)

Voetnoten

1.Zoals bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2018:118