ECLI:NL:RBNNE:2024:3726

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
C/19/149121 / KG ZA 24-101
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige afgifte van goederen door zorgverlener aan bewindvoerder

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, hebben eiseres Stichting Budgetcafé en haar directeur, hierna te noemen [eiseres], een kort geding aangespannen tegen Stichting Phusis. De kern van het geschil betreft de onrechtmatige afgifte van goederen van [cliënt], die onder bewind stond bij Budgetcafé, door Phusis aan de privéwoning van [eiseres]. De feiten zijn als volgt: Budgetcafé was tot 9 september 2024 de mentor en bewindvoerder van [cliënt], die een fysieke beperking en psychogeriatrische aandoening heeft. Na een conflict met Phusis, de zorginstelling waar [cliënt] verbleef, is de zorgovereenkomst opgezegd. Phusis heeft Budgetcafé herhaaldelijk verzocht om de goederen van [cliënt] op te halen, maar zonder resultaat. Uiteindelijk heeft Phusis de goederen op het adres van [eiseres] achtergelaten, wat door eiseres als onrechtmatig wordt beschouwd.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Phusis onrechtmatig heeft gehandeld door de goederen op het adres van [eiseres] achter te laten, zonder dat er afspraken waren gemaakt over de afgifte van deze goederen. De rechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is voor eiseres en Budgetcafé, gezien de agressieve aard van [cliënt] en de mogelijke gevolgen voor [eiseres] en haar gezin. De rechter heeft Phusis opgedragen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de goederen van [cliënt] op te halen en elders op te slaan. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 4 oktober 2024 door mr. G. Kattenberg.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: C/19/149121 / KG ZA 24-101
Vonnis in kort geding van 4 oktober 2024
in de zaak van

1.[eiseres] ,

2.
STICHTING BUDGETCAFÉ,
beiden te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna (afzonderlijk) te noemen: [eiseres] en Budgetcafé,
advocaat: mr. R.H. Bouwman,
tegen
STICHTING PHUSIS,
te Assen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Phusis,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 september 2024 met twee producties,
- de nadere producties 3 tot en met 9 van [eiseres] en Budgetcafé,
- de producties 1 tot en met 9 van Phusis,
- de mondelinge behandeling van 20 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de (op voorhand toegezonden) pleitnota van [eiseres] en Budgetcafé,
- de pleitnota van Phusis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Budgetcafé is tot 9 september 2024 mentor en bewindvoerder van de [cliënt] (hierna te noemen: [cliënt] ) geweest. [cliënt] heeft een fysieke beperking en een psychogeriatrische aandoening.
2.2.
[cliënt] heeft in 2023 in een zorginstelling van Phusis gewoond. Op enig moment is [cliënt] uit de instelling gezet.
2.3.
Met ingang van 3 juni 2024 is [cliënt] in een andere instelling van Phusis in Assen gaan wonen.
2.4.
Op 18 juni 2024 is [cliënt] agressief geworden en heeft hij bedreigingen geuit. [cliënt] is daarop door een arrestatieteam van de politie aangehouden en vervolgens enige tijd gedetineerd geweest.
2.5.
Op 21 juni 2024 heeft Phusis de zorgovereenkomst die zij had met Zorgkantoor Zilveren Kruis voor [cliënt] met onmiddellijke ingang opgezegd. Op diezelfde dag heeft de onafhankelijk clientadviseur van Zorg- en Veiligheidshuis Drenthe, betaald en aangesteld door Zorgkantoor Zilveren Kruis, Budgetcafé gemaild met het verzoek om de zaken van [cliënt] uit de woning te halen. Hierop heeft Budgetcafé geen reactie gegeven.
2.6.
Per e-mailbericht van 1 juli 2024 heeft Phusis Budgetcafé verzocht om de kamer van [cliënt] uiterlijk 4 juli 2024 leeg te halen, bij gebreke waarvan Phusis op kosten van [cliënt] tot ontruiming zal overgaan. Phusis heeft er daarbij op gewezen dat [cliënt] geen cliënt meer van haar is en dat de woning binnenkort gerenoveerd zal worden. Op dit verzoek heeft Phusis wederom geen reactie gegeven.
2.7.
Eveneens op 1 juli 2024 heeft Zorgkantoor Zilveren Kruis aan Phusis bericht dat zij akkoord is met de opzegging van de zorgovereenkomst.
2.8.
Op 27 augustus 2024 heeft Phusis telefonisch contact opgenomen met Budgetcafé over de spullen van [cliënt] en een terugbelverzoek gedaan. Budgetcafé heeft niet teruggebeld, waarna Phusis op of omstreeks 30 augustus 2024 in overleg met Zorgkantoor Zilveren Kruis tot ontruiming van de woning van [cliënt] is overgegaan.
2.9.
Nadat [cliënt] is vrijgekomen op 30 augustus 2024, heeft Phusis in overleg met hem een deel van zijn persoonlijke eigendommen op het station van Assen aan hem overgedragen. Een aantal zaken van [cliënt] is bij Phusis achtergebleven.
2.10.
Per e-mailbericht van 3 september 2024 heeft de onafhankelijk clientadviseur Budgetcafé verzocht om deze op te komen halen. Op dezelfde dag heeft Budgetcafé in haar hoedanigheid van mentor teruggemaild dat zij geen curator is en dat zij niet aan de zaken van [cliënt] mag komen. Ook is er geen geld beschikbaar om opslag te realiseren, aldus Budgetcafé.
2.11.
Op 5 september 2024 zijn medewerkers van Phusis naar het kantooradres van Budgetcafé gereden met de resterende spullen van [cliënt] . Omdat zij aldaar niemand aantroffen, hebben zij op de website van de Kamer van Koophandel een adres gevonden waarop Budgetcafé was geregistreerd in het handelsregister. Ook daar troffen de medewerkers van Phusis niemand aan, waarna zij de betreffende zaken in de tuin op het betreffende adres hebben achtergelaten. Dit adres betreft de woning van de dochter van [eiseres] , tevens medewerkster van Budgetcafé, en momenteel het verblijfadres van [eiseres] .
2.12.
Bij beschikking van 9 september 2024 heeft de kantonrechter in deze rechtbank Budgetcafé op haar eigen verzoek ontslagen als bewindvoerder en mentor van [cliënt] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] en Budgetcafé vorderen - samengevat - Phusis te gebieden alle zaken van [cliënt] binnen 24 uur na de datum van dit vonnis op te halen van het privéadres van [eiseres] en elders op te slaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van Phusis in de proceskosten. Aan hun vorderingen leggen [eiseres] en Budgetcafé, verkort weergegeven, onrechtmatig handelen van Phusis ten grondslag. Phusis had, nadat [cliënt] uit een instelling van Phusis was gezet, bij deze rechtbank om ontruiming van de woning kunnen, dan wel moeten vragen. Op basis daarvan had zij de woning van [cliënt] kunnen ontruimen. Phusis heeft dit nagelaten en een deel van de zaken van [cliënt] achtergelaten bij de privéwoning van de directeur van Budgetcafé, hetgeen onrechtmatig is te achten. Budgetcafé was bewindvoerder en mentor, maar voor haar is hierbij geen taak weggelegd. Ook ontbreekt het Budgetcafé aan financiële middelen. [eiseres] en Budgetcafé hebben een spoedeisend belang bij hun vorderingen. [cliënt] is agressief van aard en dat kan voor grote problemen zorgen voor [eiseres] en haar gezinsleden.
3.2.
Phusis voert gemotiveerd verweer als volgt. In de eerste plaats betwist Phusis dat [eiseres] en Budgetcafé een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. De zaken van [cliënt] vertegenwoordigen een relatief geringe waarde. Dat heeft ook te gelden voor de kosten van de opslag ervan (als [eiseres] en Budgetcafé de zaken niet onder zich willen houden). [eiseres] en Budgetcafé hebben er voor gekozen een kort geding procedure te starten, hetgeen vele malen meer kost. Phusis heeft [cliënt] ook niet op de hoogte gebracht van de locatie waar de zaken zich momenteel bevinden. Het door [eiseres] en Budgetcafé gestelde spoedeisend belang doet zich om die reden helemaal niet voor. [eiseres] en Budgetcafé kunnen er in de inleidende dagvaarding begrip voor opbrengen als de zaken op het adres van Budgetcafé waren bezorgd. Dat impliceert dat zij de gang van zaken in dat geval hadden geaccepteerd en geen kort geding zouden zijn gestart. Phusis heeft in eerste instantie ook getracht de zaken van [cliënt] te bezorgen op het adres van Budgetcafé, maar toen zij daar aankwam bleek dat Budgetcafé niet meer op dat adres was gevestigd. Uit gegevens van de Kamer van Koophandel bleek dat Budgetcafé een ander vestigingsadres had, de woning waar [eiseres] verblijft, en daar bleek niemand aanwezig. Phusis heeft toen besloten om de zaken van [cliënt] daar achter te laten. Doordat de zaken zich in [woonplaats] bevinden en [eiseres] in [woonplaats] woont, is het spoedeisend belang onjuist onderbouwt. Het spoedeisend belang doet zich ook om een andere dan de hiervoor genoemde reden niet meer voor, omdat Phusis bij monde van haar gemachtigde heeft getracht om tot overeenstemming te komen met betrekking tot het laten opslaan van de zaken. [eiseres] en Budgetcafé willen daar niet aan meewerken, althans stelden onredelijke voorwaarden.
3.3.
Inhoudelijk stelt Phusis zich op het standpunt dat Budgetcafé de bewindvoerder is van [cliënt] en daarmee de wettelijk vertegenwoordiger van hem. Tijdens het bewind komen het beheer en de beschikking van de zaken van [cliënt] op grond van artikel 1:438 lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:525) niet toe aan [cliënt] , maar aan Budgetcafé. Budgetcafé is als bewindvoerder de aangewezen partij om beslissingen te nemen over de zaken die onderwerp van geschil zijn. Ook diende zij te communiceren met Phusis over het leeghalen van de woning van [cliënt] en het opslaan van zijn zaken. Budgetcafé heeft dat nagelaten. Ook als het bewind is geëindigd, geldt op grond van artikel 1:438 lid 3 BW dat de gewezen bewindvoerder verplicht blijft al datgene te doen, wat niet zonder nadeel van de rechthebbende kan worden uitgesteld.
Budgetcafé heeft haar taken als bewindvoerder niet (goed) uitgevoerd en zich ook niet ingespannen om een oplossing te bereiken. Phusis betwist vanwege het voorgaande dan ook dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Voor zover de voorzieningenrechter van oordeel mocht zijn dat dit anders ligt, beroept Phusis zich op overmacht ex artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en noodweer in de zin van artikel 41 lid 1 Sr. Als de vordering ondanks al het voorgaande mocht worden toegewezen, verzoekt Phusis om haar een termijn van zeven dagen te geven, zodat zij voldoende tijd heeft om opslagruimte te zoeken en een koerier te regelen. Voor het opleggen van een dwangsom is geen aanleiding. Phusis zal zich conformeren aan het vonnis. Tot slot verzoekt Phusis de voorzieningenrechter om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter overweegt vooraf dat Phusis zich heeft (willen) laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, de heer [naam] , werkzaam bij Baak Juristen te Roden. Artikel 255 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 79 lid 2 Rv bepaalt voor zover van belang dat een gedaagde partij zoals Phusis in handelszaken, waarvan hier sprake is, in persoon of bij advocaat kan procederen, maar zich niet kan laten vertegenwoordigen door een gemachtigde die geen advocaat is. Gesteld noch gebleken is dat de heer [naam] voornoemd tevens advocaat is. Omdat Phusis ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is verschenen in de persoon van de heer [naam 2] , moet zij geacht worden in persoon te zijn verschenen. In zoverre is er sprake van een procedure op tegenspraak. Phusis kan zich tijdens de mondelinge behandeling laten bijstaan door iemand die geen advocaat is, tenzij de eisen van een goede procesorde hieraan in de weg staan (artikel 10.2 van het Landelijk procesreglement korte gedingen rechtbanken). Dat laatste doet zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor. In zoverre moet Phusis geacht worden in persoon te procederen, bijgestaan door haar gemachtigde.
4.2.
Bij de verdere beoordeling stelt de voorzieningenrechter voorop dat het [eiseres] en Budgetcafé vrijstaat om in voorkomend geval een kort geding als het onderhavige te starten. De omstandigheid dat partijen er gezamenlijk niet onderling uit zijn gekomen, betekent niet dat [eiseres] en Budgetcafé om die reden geen spoedeisend belang meer zouden hebben bij hun vorderingen. Dit argument kan Phusis derhalve niet baten.
4.3.
Phusis heeft niet weersproken dat zij de aan de orde zijnde zaken van [cliënt] heeft afgegeven op het woonadres van de dochter van [eiseres] en dat [eiseres] hier tijdelijk, in verband met een verbouwing, verblijft. Niet gezegd kan worden dat het spoedeisend belang daarom niet juist onderbouwd is; in de dagvaarding staat immers vermeld dat [eiseres] woont in [woonplaats] , maar - tijdelijk - verblijft in [woonplaats] . Dat de zaken van [cliënt] op dat adres zijn afgegeven laat zich verklaren vanuit de niet door [eiseres] en Budgetcafé weersproken omstandigheid dat het vestigingsadres van Budgetcafé bij de Kamer van Koophandel ook op dat adres stond geregistreerd. Wat anders is uiteraard of het Phusis vrijstond om de zaken van [cliënt] daar af te geven, waarop hieronder zal worden ingegaan.
4.4.
Anders dan Phusis meent, leidt de voorzieningenrechter uit de dagvaarding en de verdere toelichting van [eiseres] en Budgetcafé niet af dat zij wel akkoord zouden zijn geweest als de zaken van [cliënt] op het vestigingsadres van Budgetcafé zouden zijn afgegeven.
4.5.
Het feit dat Phusis niet aan [cliënt] heeft doorgegeven waar de zaken zich bevinden, mag zo zijn, maar betekent niet zonder meer dat hij niet langs zou kunnen komen op het adres waar [eiseres] verblijft. Budgetcafé was immers tot voor kort de bewindvoerder en mentor van [cliënt] en stond tot voor kort in ieder geval nog ingeschreven op het woonadres van de dochter van [eiseres] . Omdat partijen het er over eens zijn dat [cliënt] bepaald agressief is en vanwege het voorgaande niet uit te sluiten valt dat hij zich zal melden op het adres waar [eiseres] momenteel verblijft, hebben [eiseres] en Budgetcafé nog altijd een spoedeisend belang bij hun vorderingen en hebben zij dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook voldoende aannemelijk weten te maken. Dit betekent dat aan een inhoudelijke beoordeling wordt toegekomen.
4.6.
De voorzieningenrechter neemt tot uitgangspunt dat [cliënt] op het moment dat Phusis de zaken van hem afgaf in [woonplaats] nog onder bewind stond. [cliënt] is daardoor niet handelingsonbekwaam geworden, maar de onderbewindstelling heeft wel tot gevolg gehad dat [cliënt] als rechthebbende niet langer bevoegd is om beheershandelingen met betrekking tot de onder bewind staande goederen te verrichten en slechts met medewerking van de bewindvoerder dan wel met machtiging van de kantonrechter over de onder het bewind staande goederen kan beschikken (artikel 1:438 leden 1 en 2 BW).
4.7.
Onder ‘beheer’ moet worden verstaan alles wat moet worden gedaan in het kader van een normale exploitatie van de onder bewind gestelde goederen en omvat enerzijds feitelijke handelingen zoals onder meer het verrichten van onderhoud en herstelwerkzaamheden, het innen van huur, pacht en rente en exploitatie van de onderneming van rechthebbende, maar anderzijds ook rechtshandelingen zoals verlenging van huurcontracten, sluiten van koopovereenkomsten, arbeidsovereenkomsten en dergelijke voor zover dit past binnen de gewone exploitatie. Onder ‘beschikken’ dient te worden verstaan het vervreemden of met enig recht bezwaren van een of meer onder bewind staande goederen.
4.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt onder beheer (of beschikken) in voormelde zin niet het ophalen/onder zich nemen van zaken en is dat iets wat de onderbewindgestelde zelf moet doen. Feitelijk is dat ook met een deel van de zaken van [cliënt] geschied; deze heeft [cliënt] in overleg met Phusis teruggekregen. Dat had naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook met de resterende zaken moeten geschieden, althans was het moment van afgifte van een aantal zaken het moment om ook afspraken te maken over de resterende zaken. Dit had bijvoorbeeld gekund door hem mede te delen dat hij deze zaken binnen een aantal dagen nog kon ophalen (of daartoe een afspraak kon maken), bij gebreke waarvan deze anders weggegooid (of -gegeven) zouden worden. Door dit niet te doen, maar plat gezegd de resterende zaken op de stoep van de directeur van de bewindvoerder/mentor te zetten, handelt Phusis in zoverre onrechtmatig tegenover zowel [eiseres] als Budgetcafé. Dat er aan de zijde van Phusis sprake is van noodweer of overmacht is weliswaar door haar gesteld, maar niet voldoende (feitelijk) onderbouwd en aannemelijk geworden. De voorzieningenrechter kan begrijpen dat Phusis zo snel mogelijk af wilde van de resterende zaken van [cliënt] , mede ter bescherming van haar werknemers tegen mogelijk agressief gedrag van [cliënt] , maar een vergelijkbaar belang hebben Budgetcafé en [eiseres] uiteraard ook. De voorzieningenrechter kan zich niet aan de indruk onttrekken dat Phusis simpelweg op korte termijn weer over de woning wenste te beschikken en haar handelswijze mede was ingegeven door haar irritaties over het niet-reageren van Budgetcafé op haar verzoeken.
4.9.
Het voorgaande in samenhang bezien betekent dat nu Phuiss onrechtmatig handelt tegenover [eiseres] en Budgetcafé, het onder 1 gevorderde gebod kan worden toegewezen. Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de termijn te stellen op drie dagen na betekening van het vonnis.
4.10.
Om iedere onduidelijkheid te voorkomen zal de voorzieningenrechter bepalen dat de zaken weggehaald moeten worden van het tijdelijke verblijfadres van [eiseres] , te weten het adres waar de zaken zijn achtergelaten. Dat is, althans zo heeft de voorzieningenrechter begrepen, niet het privéadres van [eiseres] .
4.11.
De voorzieningenrechter geeft Phusis in overweging, zoals ook tijdens de mondelinge behandeling is besproken, de zaken elders onder te (laten) brengen, bijvoorbeeld in een opslagruimte en [cliënt] mee te delen dat de zaken daar tot een bepaalde datum door hem opgehaald kunnen worden, met een aan hem te verstrekken code.
4.12.
Voor het opleggen van een dwangsom, zoals gevorderd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Phusis heeft gesteld dat zij zich aan het vonnis zal houden en de voorzieningenrechter zal haar dat vertrouwen schenken.
4.13.
De voorzieningenrechter is ten slotte van oordeel dat de proceskosten tussen partijen moeten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. Dragend voor dat oordeel acht de voorzieningenrechter de omstandigheid dat in het kader van dit kort geding voldoende is komen vast te staan dat Phusis van meet af aan heeft getracht met [eiseres] en Budgetcafé in contact te komen en dat Budgetcafé diverse verzoeken heeft gehad omtrent hoe om te gaan met de resterende zaken van [cliënt] . Dat [eiseres] en/of Budgetcafé adequaat hebben gereageerd op dat - herhaalde - verzoek van Phusis om zich om de zaken van [cliënt] te bekommeren, is in het kader van dit kort geding niet komen vast te staan. Het e-mailbericht van 3 september 2024 aan de onafhankelijke cliëntadviseur (die niet mede is gestuurd naar Phusis zelf) is daartoe onvoldoende. Van Budgetcafé (in het verlengde daarvan van [eiseres] ) had naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel verwacht mogen worden om in overleg te treden met Phusis over wat te doen met de resterende zaken, al was het maar om samen met Phusis te kijken naar een passende oplossing. Dat Phusis vervolgens heeft gehandeld zoals zij heeft gedaan is achteraf bezien weliswaar onrechtmatig, zoals hiervoor toegelicht, maar voor een deel wel verklaarbaar door de opstelling van [eiseres] en Budgetcafé.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
draagt stichting Phusis op binnen drie dagen na betekening van dit vonnis alle zaken van [cliënt] weg te halen op het adres [adres] in [woonplaats] en elders op te slaan,
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Kattenberg en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2024.