ECLI:NL:RBNNE:2024:365

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
LEE 23/2919
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) door het CBR na vastgestelde verkeersgedragingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) door de algemeen directeur van het CBR, Divisie Rijgeschiktheid, beoordeeld. Eiser had een EMG opgelegd gekregen op basis van een besluit van 14 april 2023, dat werd gehandhaafd in een besluit van 17 mei 2023 na bezwaar. De rechtbank heeft de zaak op 7 december 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het vermoeden van het CBR dat eiser niet langer over de vereiste rijvaardigheid beschikt, voldoende is onderbouwd door het mutatierapport van de politie. Dit rapport beschrijft gedragingen van eiser, zoals te hard rijden en te korte afstand houden tot een voorligger. Eiser betwist de juistheid van de verklaring van de verbalisant, maar de rechtbank stelt vast dat hij geen objectieve gegevens heeft aangedragen die deze verklaring in twijfel trekken. De rechtbank concludeert dat de bejegening door de politie niet binnen het toetsingskader van deze beslissing valt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de EMG in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 6 februari 2024, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2919

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

De algemeen directeur van het CBR, Divisie Rijgeschiktheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. van der Ark).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het opleggen van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG).
1.1.
Bij besluit van 14 april 2023 heeft verweerder aan eiser een EMG opgelegd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 17 mei 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft met het besluit van 14 april 2023 een EMG opgelegd op grond van artikel 13 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) en artikel 14, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling). Er is volgens verweerder sprake van herhaaldelijke gedragingen als bedoeld in de Regeling, namelijk incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer.
2.1.
Verweerder heeft hieraan de mededeling van de Politie Eenheid Oost-Nederland van 29 maart 2023 ten grondslag gelegd. Uit het daarbij behorende mutatierapport blijkt kort gezegd, dat eiser te hard reed en meermaals te kort op een voorligger reed.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht aan eiser een EMG heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Mocht het CBR uitgaan van de verklaring van de verbalisant?
6. Volgens eiser was de verbalisant die de melding heeft gedaan bij het CBR onbeschoft en onredelijk. Eiser stelt dat de verbalisant tegen hem schreeuwde terwijl eiser rustig zou zijn. Eiser voert aan dat de verklaring van de verbalisant onjuist is.
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de EMG terecht is opgelegd. Volgens verweerder heeft de politie gezien dat eiser te hard reed en op te korte volgafstand, dat blijkt uit het mutatierapport. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van de verklaring van de verbalisant, die ervaringsdeskundige is in het observeren en registreren van verkeersgedragingen, mag worden uitgegaan. Eiser kan worden tegengeworpen dat sprake is van het duidelijk tentoonspreiden van gedrag dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens. Verweerder stelt dat hij daarom verplicht is om een EMG op te leggen.
7. De rechtbank overweegt dat, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), verweerder het vermoeden dat betrokkene niet langer beschikt over de rijvaardigheid vereist voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen waarvoor aan hem een rijbewijs is afgegeven, kan baseren op een mutatierapport. [1]
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn vermoeden heeft kunnen baseren op het mutatierapport nu dat een voldoende nauwkeurige en uitgebreide omschrijving bevat van de waargenomen gedragingen die aan het vermoeden ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank overweegt dat de verbalisant in het mutatierapport duidelijk en uitgebreid omschrijft hoe hij tot de conclusie komt dat eiser harder reed dan de maximaal toegestane snelheid en dat eiser meermaals op een te korte afstand reed van zijn voorligger.
7.2.
Eiser heeft geen objectieve gegevens aangedragen die twijfel zaaien over de juistheid van de waarnemingen in het mutatierapport en aanleiding geven de waarnemingen van de verbalisant in twijfel te trekken. De enkele stelling van eiser dat de verklaring van de verbalisant onjuist is, is daarvoor onvoldoende. Daar komt bij dat eiser in ieder geval heeft erkend dat hij te hard heeft gereden. Dat komt overeen met het mutatierapport.
7.3.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de bejegening door de politie niet binnen het toetsingskader van dit besluit valt. De rechtbank wijst in dit kader volledigheidshalve nog op vaste jurisprudentie van de Afdeling waaruit volgt dat agenten als onafhankelijke ervaringsdeskundigen in het observeren en het registreren van gedragingen er geen belang bij hebben om niet gedane of leugenachtige constateringen te vermelden in de door hun in het kader van hun dienstuitoefening opgemaakte stukken. [2]
7.4.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat verweerder zijn vermoeden mocht baseren op de melding en het mutatierapport van de politie. Verweerder heeft op basis daarvan kunnen concluderen dat eiser gedragingen heeft verricht als genoemd in bijlage 1, onder A, onderdeel III (Rijgedrag), van de Regeling. Verweerder was dan ook gehouden aan eiser een EMG op te leggen. [3]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, (…)
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 14
1. Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
a. betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag; (…)
Bijlage 1 bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
A (Rijvaardigheid en rijgedrag), onderdeel III, (Rijgedrag);
(…)
3. Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:
a. rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid; (…)
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
(…)
d. op te korte afstand volgen van voorliggers;
(…)

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1586, r.o. 3.1).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1270.
3.Zie artikel 131, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw, gelezen in verbinding met artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling.