ECLI:NL:RBNNE:2024:3593

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
24/3447
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake gebruik recreatiewoningen voor huisvesting arbeidsmigranten

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 13 september 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, die gebruik maken van recreatiewoningen voor de huisvesting van arbeidsmigranten, hebben bezwaar gemaakt tegen de aan hen opgelegde lasten onder dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe. Het college had op 6 augustus 2024 besloten dat het gebruik van het perceel in strijd was met het omgevingsplan en had hen verzocht het gebruik te beëindigen. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 3 september 2024 behandeld en geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekers onvoldoende aannemelijk hadden gemaakt dat handhaving van de lasten onder dwangsom zou leiden tot onomkeerbare financiële problemen. Bovendien werd vastgesteld dat de chalets niet als recreatieve nachtverblijven konden worden aangemerkt, omdat de arbeidsmigranten er verbleven om te werken en niet om te recreëren. De voorzieningenrechter benadrukte dat het college bevoegd was om handhavend op te treden en dat er geen sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, aangezien er geen meldingen waren gedaan over vergelijkbare gevallen. De uitspraak bevestigt de noodzaak van handhaving van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten is toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/3447

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 september 2024 in de zaak tussen

[namen] ., uit [plaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. M.H. Fleers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe

(gemachtigden: [gemachtigden] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de aan hen opgelegde lasten onder dwangsom wegens strijdig gebruik van het perceel [adres] ten behoeve van bewoning door arbeidsmigranten.
1.1.
Met de bestreden besluiten van 6 augustus 2024 heeft het college de lasten opgelegd. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen voor verzoekers [namen] , bijgestaan door mr. C.A.B. Geertman, en voor het college de genoemde gemachtigden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt de lasten onder dwangsom aan de hand van de gronden.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Feiten
4. Op 25 maart 2024 hebben verzoekers een principeverzoek ingediend om tijdelijk buitenlandse arbeidskrachten te mogen huisvesten op het perceel [adres] voor de duur van 2,5 jaar.
4.1.
Bij brief van 5 april 2024 heeft het college – samengevat – aangegeven dat het verzoek niet voldoet aan het beleid en strijdig is met het omgevingsplan. Het college is – behoudens een uitzondering voor een periode van maximaal 12 weken – niet bereid hiervan af te wijken. Indien verzoekers van deze uitzondering gebruik willen maken dienen zij hiertoe een aanvraag om omgevingsvergunning in te dienen.
4.2.
Op 30 juni 2024 heeft het college geconstateerd dat het betreffende perceel wordt gebruikt ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten.
4.3.
Bij brief van 3 juli 2024 heeft het college verzoekers afzonderlijk bericht dat het perceel [adres] in strijd met de bestemming en zonder omgevingsvergunning wordt gebruikt ten behoeve van huisvesting door arbeidsmigranten. Verzoekers is verzocht om het strijdige gebruik binnen één maand na verzending van de brief te beëindigen. Indien verzoekers hieraan niet voldoen is het college voornemens een last onder dwangsom op te leggen.
4.4.
Op 19 juli 2024 heeft het college geconstateerd dat het perceel wordt gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
4.5.
Bij brief van 26 juli 2024 hebben verzoekers een zienswijze ingediend.
4.6.
Op 5 en 12 augustus 2024 heeft het college geconstateerd dat het perceel wordt gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
4.7.
Bij de bestreden besluiten heeft het college verzoekers lasten onder dwangsom opgelegd, in die zin dat indien het strijdige gebruik niet vóór 19 augustus 2024 wordt beëindigd, zij een dwangsom verbeuren van € 20.000,- per constatering van een overtreding, waarbij eenmaal per week een constatering kan plaatsvinden. Het maximum is vastgesteld op € 100.000,-.
Beoordelingskader voorlopige voorziening
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
5.1.
Verzoekers hebben aangegeven dat de chalets op dit moment weliswaar leegstaan, maar dat zij van plan zijn om deze op korte termijn te verhuren. Zij dienen namelijk huurinkomsten te genereren om de openstaande hypotheek op de chalets, waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn, te kunnen betalen. Zij zijn daartoe een huurovereenkomst
aangegaan op grond waarvan zij verplicht zijn de chalets op korte termijn beschikbaar te stellen. Het niet nakomen van deze contractuele verplichting kan leiden tot slepende (civielrechtelijke)procedures met ernstige financiële gevolgen.
5.2.
Bij de door verzoekers toegezonden stukken is een accountantsverklaring met betrekking tot de financiële situatie van verzoekers gevoegd. Daaruit blijkt dat er vanaf augustus 2024 maandelijks € 27.900 moet worden afgelost op de lening die is afgesloten ten behoeve van de chalets, terwijl de huidige bankstand van de twee BV’s, die verzoekers hebben opgericht en het chaletpark exploiteren, € 9.000,- bedraagt. Er is een crediteurenstand van € 55.000,- en een nog te ontvangen factuur voor herbestratingswerkzaamheden van circa € 60.000,-. Ter zitting hebben verzoekers aangegeven de hypotheeklasten niet uit andere middelen te kunnen bekostigen.
5.3.
De voorzieningenrechter acht hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat verzoekers in een financiële noodsituatie kunnen komen te verkeren indien zij de chalets niet kunnen verhuren en geen inkomsten kunnen genereren. De voorzieningenrechter wil er daarbij nog wel op wijzen dat verzoekers bewust een flink risico hebben genomen door de chalets aan te kopen en de lening aan te gaan alvorens van het college te hebben vernomen of het bereid zou zijn om medewerking aan hun plannen te verlenen. Daarnaast zijn zij, nog nadat het college hun heeft bericht niet bereid te zijn om medewerking te verlenen aan hun plannen om de betreffende stachalets aan arbeidsmigranten te verhuren, een overeenkomst met de hurende partij aangegaan. Zij hebben het perceel in gebruik genomen ten behoeve van huisvesting van arbeidsmigranten conform het voornemen in hun principeverzoek zonder dat de vereiste omgevingsvergunning is aangevraagd of verleend. Dat alles neemt echter niet weg dat, met de overgelegde financiële gegevens en de toelichting daarop, voldoende aannemelijk is dat onverkorte handhaving van de lasten onder dwangsom op korte termijn kan leiden tot problemen in de continuïteit van de BV’s. Daarmee is in dit geval een spoedeisend belang gegeven.
6. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om de bestreden besluiten te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekers, of het college een last onder dwangsom kon opleggen.
Ten aanzien van de inhoud
7. Verzoekers stellen dat geen sprake is van strijdig gebruik. Volgens verzoekers zijn de stachalets aan te merken als recreatieve nachtverblijven in de zin van het geldende omgevingsplan. Voor de vraag of sprake is van een recreatief nachtverblijf is volgens dat plan het type bouwwerk en de plaatsing doorslaggevend, niet het gebruik. De betreffende bouwwerken zijn voorts aan te merken als stachalets in de zin van de planregels. Daarvoor is van belang dat op grond van artikel 1, onder iiiii, eerste lid, van de planregels slechts de aard en inrichting van het verblijf relevant is, en niet het feitelijk gebruik. Het gebruik ten behoeve van short stay huisvesting voor buitenlandse arbeidskrachten staat er daarom niet aan in de weg dat het chalet naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf. De bouwwerken kwalificeren daarom als stachalet en daarmee als recreatief nachtverblijf als bedoeld in artikel 24.1 sub c van het bestemmingsplan. Er is voorts geen gebruiksverbod voor huisvesting ten behoeve van arbeidsmigranten opgenomen in het plan. Verzoekers wijzen ter onderbouwing van hun standpunt nog op de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 17 november 2022 (ECLI:NL:RBNNE:2022:4313). Verzoekers menen dat deze uitspraak analoog moet worden toegepast op de onderhavige zaak.
7.1.
Het college stelt dat verzoekers het perceel (laten) gebruiken in strijd met de bestemming. Volgens het college is geen sprake van verblijfsrecreatie in de vorm van een kampeerterrein of recreatieve nachtverblijven. Er is geen sprake van recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden. Ook is geen sprake van recreatieve nachtverblijven omdat de arbeidsmigranten verblijven om te werken en niet om te recreëren. Daarbij vormen zowel het gebruik als de bouwkundige eigenschappen doorslaggevende criteria bij de bepaling of een dergelijk bouwwerk al dan niet zonder omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit kan worden gebouwd. Er kan dan ook geen omgevingsvergunning worden verleend. Anders dan in de uitspraak van 17 november 2022 is in de in dit geval van toepassing zijnde planregels geen sprake van (slechts) een locatieaanduiding.
7.2.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
Nu aan de bestreden besluiten geen verzoek om handhaving ten grondslag ligt dat is gedaan vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is de Omgevingswet op dit geschil van toepassing.
Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 bestaat het omgevingsplan van de gemeente Midden-Drenthe uit een tijdelijk omgevingsplan. ln dit tijdelijke omgevingsplan zijn alle bestemmingsplannen en veegplannen opgenomen die op 31 december 2023 golden, waaronder het in het onderhavige geval van toepassing zijnde “Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022”. Daarin hebben de betreffende gronden de enkelbestemming ‘Recreatie – Verblijfsrecreatie 1’ , de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ en gebiedsaanduiding ‘milieuzone – hydrologische beïnvloeding’.
Ingevolge artikel 24, onder c, van de bestemmingsplanregels zijn de voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' aangewezen gronden, voor zover van belang, bestemd voor recreatieve nachtverblijven.
Ingevolge artikel 1 onder zzzz is een recreatief nachtverblijf:
een recreatiewoning, caravan, stachalet, trekkershut of ander gebouw dat gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
Ingevolge artikel 1 onder vvv is een kampeerterrein:
een terrein of een deel van een terrein bedoeld voor verblijfsrecreatie in die zin dat het ter beschikking wordt gesteld voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;
Ingevolge artikel 1 onder ppppp is verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden.
7.3.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de chalets niet worden aangemerkt als recreatieve nachtverblijven. Daarvoor is van belang dat de
gebouwen die volgens de definitie worden aangemerkt als recreatieve nachtverblijven zich dienen te bevinden op een kampeerterrein, en dat is volgens het plan een terrein bedoeld voor verblijfsrecreatie, zijnde recreatief verblijf. Nu de chalets, nog los van de vraag of zij kunnen worden aangemerkt als stachalets in de zin van de planvoorschriften, worden bewoond door arbeidsmigranten is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van recreatief verblijf. Immers, de arbeidsmigranten verblijven in de chalets in verband met hun werk. Het betoog van verzoekers ter zitting, dat de zinsnede in artikel 1 onder zzzz, ‘dat gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan’ slechts ziet op ‘ander gebouw’ en niet op een stachalet, volgt de voorzieningenrechter niet. Die invulling zou immers tot gevolg hebben dat niet-recreatief gebruik onder het plan zou worden aangemerkt als (gebruik ten behoeve van) recreatief nachtverblijf, wat de voorzieningenrechter niet alleen innerlijk tegenstrijdig voorkomt maar bovendien niet strookt met het gemeentelijk beleid dat is vastgelegd in de beleidsregel Beleid huisvesting arbeidsmigranten van 19 april 2023, de beleidsregel die het beleid bestendigt dat in april 2020 door de raad is vastgesteld. In dat beleid, waar het college ook naar heeft verwezen, staat immers dat recreatieve voorzieningen zoals bungalowparken en groepsaccommodaties in het omgevingsplan zijn bestemd voor recreatief verblijf, waaronder wordt verstaan overnachting in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie, en dat verblijf van arbeidsmigranten daarin niet is toegestaan.
Gelet op het voorgaande is het gebruik van de chalets ten behoeve van arbeidsmigranten naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met de planregels. De stelling van verzoekers, dat voor de vraag of sprake is van een recreatief nachtverblijf als het gaat om een stachalet slechts aard en inrichting relevant zijn en niet het gebruik, volgt de voorzieningenrechter gezien het voorgaande niet. Er is dan ook sprake van een overtreding waardoor het college in beginsel bevoegd is om handhavend op te treden.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2798), zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, die niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
9. Gesteld noch gebleken is dat er concreet zicht op legalisatie bestaat. Er is geen aanvraag om omgevingsvergunning ingediend, ook niet voor het gebruik van de chalets ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten voor een periode van 12 weken per jaar, zoals het beleid van het college toestaat en door het college ook is aangegeven in de brief van 5 april 2024.
10. Verzoekers stellen dat handhaving onevenredig is omdat de samenleving grote behoefte heeft aan arbeidsmigranten maar het vaak ontbreekt aan goede huisvesting.
10.1.
Het college heeft overwogen dat het algemene belang dat is gemoeid met het naleven van het omgevingsplan en voorkomen van ongewenste precedentwerking van zwaarder belang is dan het financiële belang van verzoekers om de overtreding voort te laten bestaan. Gelet op het ingediende principeverzoek waren verzoekers zich er bewust van
dat sprake is van strijdigheid met de planregels. Overigens heeft het college verzoekers met verwijzing naar het gemeentelijk beleid gewezen op de mogelijkheid tot huisvesting van arbeidsmigranten op bungalowparken in piekperiodes voor maximaal twaalf weken per werkgever per kalenderjaar. Verder beschikt de huurder van het perceel over meerdere legale migrantenwoningen zodat er voldoende mogelijkheden zijn om de arbeidsmigranten niet meer op het perceel te huisvesten.
10.2.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat handhavend optreden niet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Daartoe wordt overwogen dat het college de belangen die met de handhaving zijn gediend zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de hoofdzakelijk financiële belangen van verzoekers. De stelling van verzoekers, dat de samenleving grote behoefte heeft aan arbeidsmigranten maar het vaak ontbreekt aan goede huisvesting, maakt evenmin dat het college deze belangen zwaarder had moeten laten wegen dan het algemeen belang dat bij de handhaving van de bestemmingsplanregels is gediend. In dat verband is van belang dat het college verzoekers heeft gewezen op de mogelijkheid om de arbeidsmigranten te huisvesten in piekperiodes voor maximaal twaalf weken per werkgever per kalenderjaar. Verzoekers hebben daartoe echter geen aanvraag ingediend. Verder heeft het college bij zijn besluit mogen betrekken dat is gebleken dat de huurder van het perceel beschikt over meerdere legale migrantenwoningen zodat aannemelijk is dat er mogelijkheden zijn om de arbeidsmigranten niet meer op het perceel te huisvesten. Tot slot heeft het college bij zijn besluit mogen betrekken dat de financiële consequenties voor verzoekers deels voortvloeien uit verplichtingen die zij met derden zijn aangegaan terwijl ze wisten dat het college niet bereid was aan de huisvesting mee te werken.
11. Verzoekers stellen dat het college handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat het college in vergelijkbare gevallen niet handhavend optreedt. Verzoekers wijzen op camping [naam] , waarvoor hetzelfde planologische regime geldt en waarvan de percelen ook worden gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Niet valt in te zien waarom tegen verzoekers handhavend wordt opgetreden terwijl in dezelfde gemeente binnen hetzelfde planologisch regime tegen vergelijkbare stachalets niet handhavend wordt opgetreden. Volgens verzoekers is prioritering, in de zin dat slechts handhavend wordt opgetreden indien daarom is verzocht, niet aanvaardbaar. Verzoekers hebben daartoe gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2012 (ECLI:NL:RVS:20212:BX1018).
11.1.
Het college stelt dat er geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het college heeft de vaste gedragslijn dat naar aanleiding van meldingen of verzoeken om handhaving wordt onderzocht of sprake is van een overtreding. Nu meldingen zijn gedaan ten aanzien van het perceel van verzoekers is de situatie onderzocht en een overtreding geconstateerd. Daarom past het om daar ook handhavend op te treden. Omdat het college geen meldingen omtrent [naam] heeft ontvangen was er geen aanleiding om de situatie ter plaatse te onderzoeken, maar als er meldingen komen zal het college als dat nodig is ook daar handhavend optreden.
11.2.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel. Er is geen sprake van rechtens vergelijkbare gevallen die op ongelijke wijze zijn behandeld. Daarvoor is van belang dat, anders dan ten aanzien van verzoekers, ten aanzien van [naam] geen meldingen of handhavingsverzoeken zijn gedaan met betrekking tot huisvesting van arbeidsmigranten. Onder verwijzing naar de
uitspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2023:2972) acht de voorzieningenrechter prioritering in het handhavingsbeleid, die inhoudt dat handhavend wordt opgetreden als hierom is verzocht, voorts niet onaanvaardbaar.

Conclusie en gevolgen

12. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, was het college naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd om te handhaven. Er is dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat het bestreden besluit in de bezwaarprocedure geen stand kan houden. Dat maakt dat er geen aanleiding is om over te gaan tot schorsing van dat besluit. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook af.
12.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.K. Heiting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Ingevolge artikel 5.1, eerste lid, Omgevingswet, is het verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
a. een omgevingsplanactiviteit,
tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
Ingevolge artikel 5.1, tweede lid, Omgevingswet, is het verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
a. een bouwactiviteit,
voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval
Bijlage bij artikel 1.1. onder A van de Ow:
bouwactiviteit:activiteit inhoudende het bouwen van een bouwwerk;
omgevingsplanactiviteit:activiteit, inhoudende:
a. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan,
b. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of
c. een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan;
Ingevolge artikel 22.1, eerste lid, Omgevingswet wordt in deze afdeling onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan verstaan het deel van het omgevingsplan dat bestaat uit:
de besluiten, bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet
de regels waarvoor op grond van artikel 22.2, eerste lid, is bepaald dat ze tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.
Ingevolge artikel 22.2, eerste lid, Omgevingswet, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat regels die voor de inwerkingtreding van deze wet bij of krachtens de wet waren gesteld of daaraan gelijkwaardige regels al dan niet tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.
Ingevolge artikel 4.6, eerste lid, Invoeringswet Omgevingswet, gelden als deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet
g. een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
Op grond van het bestemmingsplan “Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022” hebben de gronden de enkelbestemming ‘Recreatie -Verblijfsrecreatie 1’ , de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ en gebiedsaanduiding ‘milieuzone – hydrologische beïnvloeding’.
Ingevolge artikel 24 van de bestemmingsplanvoorschriften zijn de voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
c. recreatieve nachtverblijven;
artikel 1 onder uuu. kampeermiddel:
1. een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;
2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;
artikel 1 onder vvv. kampeerterrein:
een terrein of een deel van een terrein bedoeld voor verblijfsrecreatie in die zin dat het ter beschikking wordt gesteld voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;
artikel 1 onder zzzz. recreatief nachtverblijf:
een recreatiewoning, caravan, stachalet, trekkershut of ander gebouw dat gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
artikel 1 onder iiiii. stachalet:
1. een verblijf, bestaande uit een lichte constructie en uit lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;
2. een stacaravan met een grotere oppervlakte dan 40 m²;
artikel 1 onder ppppp. verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;