ECLI:NL:RBNNE:2024:3526

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
C/19/141714 / HA ZA 22-179
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten voor het afvoeren van vervuilde grond door Jakiro Holding B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 september 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen SCHROOTHANDEL B.V. en JAKIRO HOLDING B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of Jakiro de kosten moet vergoeden die de eisende partij heeft gemaakt voor het afvoeren van vervuilde grond van een perceel waar Jakiro voorheen bedrijfsactiviteiten uitvoerde. De eisende partij, SCHROOTHANDEL B.V., beroept zich op contractuele afspraken, ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatige daad. De rechtbank heeft de vorderingen van SCHROOTHANDEL B.V. afgewezen, oordelend dat Jakiro niet aansprakelijk is voor de kosten van het afvoeren van de vervuilde grond. De rechtbank overweegt dat de milieuverplichtingen voortvloeien uit de overeenkomst tussen de curator van Vurec B.V. en SCHROOTHANDEL B.V., en dat Jakiro, als doorverkoper, niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de kosten die SCHROOTHANDEL B.V. heeft gemaakt na de ontruiming van de locatie. De rechtbank concludeert dat Jakiro geen wanprestatie heeft gepleegd, niet ongerechtvaardigd is verrijkt en dat er geen onrechtmatige daad is gepleegd. In reconventie heeft Jakiro verzocht om opheffing van beslag en vergoeding van proceskosten, wat door de rechtbank is toegewezen. De proceskosten zijn begroot op € 14.057,00, te betalen door SCHROOTHANDEL B.V.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: C/19/141714 / HA ZA 22-179
Vonnis van 4 september 2024
in de zaak van
[eiser] SCHROOTHANDEL B.V.,
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. A. Arslan te Zwolle,
tegen
JAKIRO HOLDING B.V.,
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Jakiro ,
advocaat: mr. G.M. Volkerink te Zwolle.

1.De kern van de zaak

1.1.
De zaak gaat over de vraag of Jakiro de kosten moet vergoeden die [eiser] heeft gemaakt om vervuilde grond af te voeren van een perceel waar Jakiro voorheen bedrijfsactiviteiten uitvoerde. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 oktober 2022;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie op de rol van
14 december 2022;
- de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie op de rol van 22 maart 2023;
- de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie op de rol van 14 juni 2023;
- de conclusie van dupliek in reconventie op de rol van 26 juli 2023;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging nadere producties aan de zijde van [eiser] van 12 maart 2024;
- de mondelinge behandeling van 12 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en waarbij de behandeling is aangehouden voor de duur van zes weken tot
24 april 2024.
- het rolbericht van 24 april 2024 waarin partijen de rechtbank verzoeken vonnis te wijzen.
2.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.

3.De feiten

3.1.
[eiser] en Jakiro houden zich onder andere bezig met schroothandel.
3.2.
Vurec B.V. (hierna: Vurec) hield zich eveneens bezig met schroothandel en baatte tot 28 oktober 2014 een onderneming uit aan [adres] (hierna: de locatie). De locatie was op dat moment in eigendom van NS Vastgoed B.V. Op
28 oktober 2014 is Vurec in staat van faillissement verklaard.
3.3.
Jakiro was de bestuurder van Vurec. De bestuurder en enig aandeelhouder van Jakiro is de heer [naam] .
3.4.
Op 17 december 2014 is een koopovereenkomst gesloten tussen [eiser] en de curator van Vurec, waarbij [eiser] activa van Vurec heeft gekocht. In de overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:

Artikel 5: Vergunningen
5.1
Voor zover bij de Curator bekend gelden op de bedrijfslocatie van Vurec B.V. aan [adres] de volgende omgevingsvergunningen-milieu: nr. MPM7343 d.d, 26 september 2007 en nr. MPM16704 d.d. 14 juli.2009. Deze vergunningen zijn plaatsgebonden. De Curator is niet bekend met het feit tot welke periode deze vergunningen zijn afgegeven en geeft omtrent deze vergunningen geen enkele garantie.
5.2
De Koper is verantwoordelijk de regels met betrekking tot deze vergunningen na te leven. De Koper is zelf verplicht en verantwoordelijk om ervoor zorg te dragen dat zij per beschikt over de benodigde vergunningen en voldoet aan de geldende wet en regelgeving.
5.3
De Koper is op de hoogte van de brief d.d. 31 oktober 2014 van de Omgevingsdienst Veluwe IJssel, die als bijlage 4 aan deze koopovereenkomst is gehecht.
5.4
De Koper is verplicht aan de eisen van de Omgevingsdienst Veluwe IJssel zoals vermeld in de brief d.d. 31 oktober vervolg te geven. Eventuele kosten die hieraan verbonden zijn, zijn voor rekening van de Koper.”
3.5.
Op 24 december 2014 heeft [naam] van [eiser] de sleutels van de locatie en bedrijfsgebouwen ontvangen. Hierna heeft [naam] namens Jakiro de bedrijfsmatige activiteiten op de locatie, die met het faillissement van Vurec stil waren komen te liggen, weer opgestart. Vanaf dat moment heeft Jakiro voor eigen rekening en risico gehandeld met de in- en verkoop van metalen en dergelijke op de locatie.
3.6.
Eind 2015 heeft NS Vastgoed B.V. het perceel in eigendom overgedragen aan Nijhuis Bouw B.V. (hierna: Nijhuis). Op 20 oktober 2015 heeft Nijhuis met [eiser] een bruikleenovereenkomst gesloten voor de locatie en op 1 juli 2016 zijn zij een addendum overeengekomen.
3.7.
Bij brief van 15 augustus 2016 is [eiser] aangeschreven door de Omgevingsdienst
Veluwe IJssel (hierna: de Omgevingsdienst). In de brief werd onder andere vermeld dat de bedrijfsactiviteiten niet in overeenstemming waren met de verleende omgevingsvergunning en dat de van toepassing zijnde milieuvoorschriften niet volledig werden nageleefd.
3.8.
Op 14 februari 2017 heeft de Omgevingsdienst een last onder dwangsom aan [eiser] aangekondigd.
3.9.
Bij brief van 21 maart 2017 heeft Nijhuis [eiser] verzocht om alleen medewerkers in dienst van [eiser] op het terrein toe te laten en werkzaam te laten zijn.
3.10.
Bij brief van 14 april 2017 heeft de gemachtigde van [eiser] aan Jakiro geschreven dat Jakiro de activa die [eiser] van de curator had gekocht zonder recht of titel is gaan gebruiken. Jakiro is gesommeerd om de locatie te verlaten. Nadien is [eiser] een gerechtelijke procedure tegen Jakiro gestart.
3.11.
Op 26 april 2017 heeft de Omgevingsdienst aan [eiser] een eerste last onder dwangsom opgelegd wegens meerdere overtredingen van milieuregels.
3.12.
[eiser] heeft op 3 mei 2017 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend bij de Omgevingsdienst en deze is op 19 juli 2017 verleend.
3.13.
Bij brief van 4 mei 2017 heeft [eiser] Jakiro nogmaals gesommeerd om de locatie te verlaten en is zij aansprakelijk gesteld voor alle schade die [eiser] lijdt.
3.14.
[eiser] heeft Jakiro gedagvaard tot ontruiming van de locatie. De rechtbank Gelderland heeft op 14 februari 2018 eindvonnis gewezen. De rechtbank heeft onder andere voor recht verklaard dat Jakiro onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en heeft Jakiro veroordeeld om de locatie binnen 30 dagen te ontruimen. Partijen zijn tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen.
3.15.
Jakiro heeft de locatie op 16 maart 2018 ontruimd en zij heeft haar bedrijfsactiviteiten nadien voortgezet op een nabij gelegen adres. Vanaf dat moment heeft [eiser] een deel van het terrein zelf in gebruik genomen en een deel aan [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ) in gebruik gegeven.
3.16.
De Omgevingsdienst heeft op 8 januari 2020 een voorgenomen last onder dwangsom aan [eiser] toegestuurd naar aanleiding van een inspectie van 31 oktober 2019.
3.17.
Op 16 oktober 2020 heeft de Omgevingsdienst een tweede last onder dwangsom aan [eiser] opgelegd naar aanleiding van een controle op 5 oktober 2020. De overtreding bestond uit de opslag van een partij grond met bodemvreemd materiaal/afval.
3.18.
Bij brief van 2 november 2020 heeft [eiser] Jakiro in gebreke gesteld, waarbij zij haar een termijn stelde tot 1 december 2020 om voor eigen rekening en risico de partij bodemvreemd materiaal/afval af te voeren. Hierbij is het volgende aangevoerd:

Bij vonnis d.d. 14 februari 2018 heeft de rechtbank kort gezegd (o.a.) beslist dat u (…) onrechtmatig heeft gehandeld jegens (…) 'cliënte', en bent u samen met uw vennootschappen veroordeeld tot ontruiming van [adres] (hierna: 'locatie'), op straffe van dwangsommen.
Op 23 maart 2018 heeft de deurwaarder per exploot de dwangsommen aangezegd, nu divers afval door u en uw vennootschappen op locatie is achtergelaten, e.e.a. in strijd met voornoemd vonnis.
(…)
Het afval ligt nog steeds op locatie.
De Omgevingsdienst Regio Arnhem heeft per brief d.d. 16 oktober jl. aan cliënte een last onder dwangsom opgelegd. Een en ander houdt verband met de verplichting tot het afvoeren van een partij bodemvreemd materiaal/afval.
(…)
Voor zover nodig, stel ik u en uw vennootschappen hierbij in gebreke, waarbij aan u en uw vennootschappen een redelijke termijn wordt geboden tot 1 december a.s. om voor eigen rekening en risico de partij bodemvreemd materiaal/afval, geheel in overeenstemming met de toepasselijk zijnde wet- en regelgeving, af te voeren.
(…)
Kortom, indien u geen gehoor en uitvoering zult geven aan de ontruimingsverplichting, (…), dan zullen dwangsommen verbeurd worden, waarvoor ik u en uw vennootschappen reeds hierbij namens cliënte aansprakelijk stel, voor de alsdan geleden schade.”
3.19.
Bij brief van 30 november 2020 heeft de gemachtigde van Jakiro op deze brief gereageerd. Hierin werd aangegeven dat zij niet aansprakelijk is voor de schade van [eiser] . Verder werd opgemerkt dat de thans nog aanwezige zaken niet in eigendom zijn van Jakiro maar van [eiser] .
3.20.
In de periode 15 maart 2021 tot en met 29 januari 2022 heeft [bedrijf] tien facturen aan [eiser] gestuurd voor in totaal € 103.243,30.
3.21.
Op 23 juli 2021 heeft de heer [Naam 2] , adviseur van [eiser] , een e-mailbericht aan de Omgevingsdienst gestuurd waarin onder andere werd aangegeven dat de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] zijn beëindigd. Verder is kenbaar gemaakt op welke manier [eiser] de locatie ging ontruimen.
3.22.
Op 9 augustus 2021 heeft de Omgevingsdienst [eiser] aangeschreven. Ten aanzien van de voorgenomen bedrijfsbeëindiging heeft de Omgevingsdienst [eiser] geattendeerd op de wettelijke nazorgverplichtingen en de wijze waarop de locatie diende te worden ontruimd en gesaneerd. Verder is ten aanzien van de last onder dwangsom (van 16 oktober 2020) opgemerkt dat de bewuste grond op het achterterrein, voor zover waarneembaar, is afgevoerd, dat de afgiftebonnen van de afvoer van verontreinigde grond zijn overgelegd, dat [eiser] gevolg heeft gegeven aan de last onder dwangsom en dat het dossier werd gesloten.
3.23.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) heeft op 8 februari 2022 het vonnis van de rechtbank Gelderland vernietigd. Het Hof oordeelde onder meer:
“(…)
Daaruit volgt dat [naam] en [Naam 3] inderdaad zijn overeengekomen dat [Naam 3] namens [eiser] een bieding op de activa van Vurec zou doen en als de bieding zou worden geaccepteerd, [eiser] de activa voor dezelfde prijs zou doorverkopen aan Jakiro Holding. Nu de curator het (in overleg met [naam] verhoogde) bod van [eiser] heeft geaccepteerd en een koopovereenkomst tussen hen is gesloten, is daarmee ook de doorverkoopovereenkomst op dezelfde voorwaarden tot stand gekomen. Het standpunt van [eiser] dat nog geen overeenstemming was bereikt over de essentialia van de koopovereenkomst - het object en de koopprijs - volgt het hof dus niet.
(…)
Verder weegt mee dat [eiser] uitvoering heeft gegeven aan de afspraak tot doorlevering van de activa aan Jakiro Holding, althans die indruk heelt gewekt. Zoals hiervoor is vermeld, heeft [eiser] immers direct na de koop van de activa van de curator de sleutels overhandigd aan [naam] en hem daarmee de toegang tot de bedrijfslocatie en de beschikking over de activa gegeven. Daarna heeft Jakiro Holding een vrachtwagen aan [eiser] overgedragen, hebben [eiser] en Jakiro Holding diverse leveringen aan elkaar gedaan en hebben partijen overleg gevoerd over de voortzetting van de onderneming en de afrekening die in dat kader moest
plaatsvinden. Zij hebben daarover geen overeenstemming bereikt, maar het uitgangspunt van de voorstellen die in dat kader zijn gedaan - dat Jakiro Holding de aan de curator van Vurec betaalde koopsom verschuldigd was aan [eiser] en dat een verrekening zou plaatsvinden met alle overige bedragen die zij over en weer aan elkaar verschuldigd waren - stond in dat stadium niet ter discussie. Dit duidt erop dat partijen de doorverkoop als een gegeven zagen en alleen nog overeenstemming moesten bereiken over de afrekening in verband met de over en weer te verrekenen bedragen. Jakiro Holding heeft dit in de gegeven omstandigheden in elk geval redelijkerwijs zo mogen begrijpen. De omstandigheden dat [eiser] het gebruik van de locatie ook daarna nog langdurig aan Jakiro Holding heeft gelaten, de energiekosten aan haar heeft doorbelast, overleg heeft gevoerd met NS over mogelijke verhuur van de locatie aan Jakiro Holding en pas bezwaar heeft gemaakt nadat zij door de nieuwe eigenaar (Nijhuis) werd aangesproken op het gebruik door Jakiro Holding en met controles door de omgevingsdienst werd geconfronteerd bevestigen dat beeld ook.
(…)
Het eindvonnis waarin Jakiro c.s. zijn veroordeeld tot ontruiming van de locatie
met achterlating van de in het vonnis genoemde activa wordt daarom vernietigd. Door het vonnis ten uitvoer te leggen, heeft [eiser] onrechtmatig gehandeld jegens Jakiro Holding, nu blijkt dat [eiser] niet het recht had de ontruiming en achterlating van activa af te dwingen. De gevolgen daarvan komen voor risico van [eiser] . Zij is dan ook aansprakelijk voor de schade die Jakiro Holding als gevolg van de tenuitvoerlegging van het vonnis heeft geleden. (…)”
3.24.
Partijen zijn niet in cassatie gegaan tegen het arrest van het Hof.
3.25.
[eiser] heeft krachtens daartoe verleende verloven van de voorzieningenrechter op 28 april en 17 juni 2022 conservatoir verhaalsbeslag laten leggen onder de Stichting Beheer Derdengelden Firm & Finance Advocaten ten laste van Jakiro .

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van Jakiro tot betaling van € 245.667,58, vermeerderd met rente en kosten, uitvoerbaar bij voorraad. Aan deze vordering legt [eiser] het volgende ten grondslag. Nadat [eiser] de koopovereenkomst met de curator van Vurec had gesloten, was [eiser] in de veronderstelling dat zij zelf eigenaar was geworden van alle overgedragen zaken. In dat kader heeft [eiser] een bruikleenovereenkomst met de eigenaar van het perceel gesloten. Aangezien het Hof inmiddels heeft geoordeeld dat sprake is geweest van een doorverkoopovereenkomst met Jakiro , blijkt achteraf dat niet [eiser] maar Jakiro eigenaar is geworden van alle zaken die [eiser] van de curator heeft overgenomen. De doorverkoop geschiedde immers, zoals het hof heeft vastgesteld, onder dezelfde voorwaarden als die golden tussen de curator en [eiser] . Als [eiser] had geweten dat niet zij, maar Jakiro eigenaar was van de van de curator gekochte zaken, had [eiser] tal van kosten nooit gemaakt. Jakiro had die kosten dan immers zelf moeten dragen. [eiser] stelt zich op het standpunt dat Jakiro deze kosten aan haar dient te voldoen op grond van wanprestatie, ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatige daad. [eiser] heeft onder andere hoge kosten moeten maken om twee bulten met vervuilde grond af te voeren, na daartoe diverse malen aangeschreven te zijn geweest door de Omgevingsdienst. De bulten maakten onderdeel uit van hetgeen [eiser] van de curator van Vurec heeft gekocht, zodat Jakiro achteraf gezien dus ook eigenaar was van de vervuilde bulten grond. In totaal vordert [eiser] de volgende kosten:
Afvoeren 1e bult: € 103.243,30
Afvoeren 2e bult € 100.000,00
Advieskosten: € 16.618,58
Verzekeringskosten: € 18.951,70
Gemeentelijke belastingen: € 6.854,00
4.2.
Jakiro voert verweer. Jakiro concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. Daartoe merkt [eiser] allereerst op dat er slechts sprake was van één vervuilde bult zand, en niet twee, op het moment dat zij de locatie betrad en verliet. Dit betreft een bult zand die [eiser] zelf op de locatie heeft achtergelaten nog vóórdat Vurec failliet was verklaard. Uit de koopovereenkomst met de curator blijkt ook niet dat deze bult zand is overgedragen, zodat die ook geen onderdeel uitmaakte van de doorverkoopovereenkomst tussen [eiser] en Jakiro . Het is [eiser] die een bruikleenovereenkomst met Nijhuis heeft gesloten en die de omgevingsvergunning op haar naam heeft laten zetten. Verder merkt Jakiro op dat het Hof reeds heeft geoordeeld over het afval dat op 16 maart 2018 (toen zij de locatie gedwongen moest verlaten) op de locatie aanwezig was. De uitkomst daarvan was dat Jakiro niet verplicht was de locatie te ontruimen en het aanwezige afval te verwijderen. De vorderingen van [eiser] zijn strijdig met het gezag van het gewijsde van het arrest van het Hof. Verder bestrijdt Jakiro de door [eiser] genoemde schadeposten. Zo staat de tweede bult bijvoorbeeld niet op het proces-verbaal van de deurwaarder van 16 maart 2018. De eerste bult staat daarin wel genoemd, maar het is onduidelijk of de grond die is afgevoerd betrekking heeft op die eerste bult. Dit acht Jakiro van belang aangezien [bedrijf] zelf ook een poos gebruik heeft gemaakt van de locatie, zodat dat de afgevoerde grond mogelijk van hemzelf afkomstig is.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
Jakiro vordert – samengevat – opheffing van beslag en om [eiser] te veroordelen in de daadwerkelijk door Jakiro gemaakte kosten van rechtsbijstand in conventie en in reconventie (€ 18.290,19), alsmede de proceskosten. Uit de standpunten die Jakiro in de zaak in conventie heeft ingenomen, volgt dat er geen grond is voor het leggen van conservatoir beslag. Verder is sprake van misbruik van procesrecht. De kwestie van de ontruiming door Jakiro is in feitelijke en juridische zin uitgebreid behandeld. [eiser] heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden aangedragen en heeft geen belang bij haar vorderingen. Zoals het hof reeds terecht heeft opgemerkt, komen de risico's van de tenuitvoerlegging van een vonnis dat niet in kracht van gewijsde is gekomen, volledig voor rekening van [eiser] . De vordering van [eiser] tot vergoeding van haar schade is niets anders dan een bij voorbaat kansloze poging om zonder inbreng van nieuwe feiten of omstandigheden de negatieve gevolgen van het ten uitvoer leggen van het vonnis van
14 februari 2018 af te wentelen op Jakiro .
4.5.
[eiser] voert verweer. Bij een afwijzing van de vordering in conventie, voert [eiser] geen verweer tegen de gevorderde opheffing van het beslag. Ten aanzien van de gevorderde proceskosten merkt [eiser] het volgende op. Volgens [eiser] heeft zij wel degelijk nieuwe feiten en omstandigheden aangedragen, heeft zij daadwerkelijk belang bij onderhavige procedure en ziet onderhavige procedure niet op een kwestie waarop reeds is beslist door het Hof.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
Vooropgesteld
5.1.
De rechtbank merkt allereerst het volgende op. De beslissingen van het Hof in het arrest van 8 februari 2022 zal de rechtbank in onderhavige procedure als vaststaand dienen te nemen, nu partijen tegen het arrest geen cassatie hebben ingesteld.
5.2.
Tussen [eiser] en de curator van Vurec is in december 2014 een koopovereenkomst tot stand gekomen. Met het arrest van het Hof is komen vast te staan dat op dat moment ook direct sprake is geweest van een doorverkoopovereenkomst tussen [eiser] en Jakiro , op dezelfde voorwaarden. De doorverkoopovereenkomst tussen [eiser] en Jakiro , wordt hierna aangeduid als ‘de overeenkomst’.
5.3.
De rechtbank stelt verder vast dat partijen na afloop van de procedure bij het Hof kennelijk hebben besloten om geen uitvoering meer te geven aan voornoemde overeenkomst en dat zij ook niet zijn overgegaan tot (gedeeltelijke) ontbinding. Nadat het vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin Jakiro was veroordeeld tot ontruiming van de locatie
met achterlating van de activa, was vernietigd, heeft Jakiro haar bedrijfsactiviteiten immers niet meer voortgezet op de locatie. De aan Jakiro doorverkochte activa zijn door [eiser] na de ontruiming ook niet meer afgegeven aan Jakiro .
5.4.
De vorderingen in onderhavige procedure zien op kosten die [eiser] heeft gemaakt in de periode na het sluiten van de doorverkoopovereenkomst met Jakiro . Het overgrote deel daarvan ziet op kosten voor het afvoeren van grond, op last van de Omgevingsdienst. Volgens [eiser] gaat het om twee bulten grond. Jakiro erkent dat er één bult grond lag toen zij de locatie ontruimde; een tweede bult grond is haar niet bekend. De rechtbank zal de grond hierna eerst aanduiden als ‘grond’, ongeacht of het om één of twee bulten gaat, waarover later meer.
Gezag van gewijsde
5.5.
De rechtbank volgt Jakiro niet in het standpunt dat de vorderingen van [eiser] in strijd zouden zijn met het gezag van gewijsde van het arrest van het Hof. De rechtbank overweegt dat de grondslag van de vordering bij het Hof een andere was, dan de grondslag in onderhavige procedure. Over het verwijderen van de grond heeft het Hof het volgende geoordeeld:

Nu niet kan worden gezegd dat zij de locatie zonder recht of titel gebruikten, waren zij ook niet verplicht de locatie te ontruimen. In zaak 200.250.010 wordt het eindvonnis op deze punten dan ook vernietigd. Van een verplichting voor Jakiro c.s. om (in het kader van de ontruiming) het terrein leeg te maken en het aanwezige afval te verwijderen, is daarom ook geen sprake.”(onderstreping rechtbank).
[eiser] vorderde in die procedure verwijdering van de grond in het kader van de ontruimingsverplichting en het Hof heeft, gelet op de onderstreepte zinsnede, ook alleen daar een oordeel over gegeven. Daarmee staat het [eiser] vrij om (kosten voor) verwijdering van de grond op een andere grondslag te vorderen, zoals zij in onderhavige procedure doet, met inachtneming van het oordeel van het Hof dat de ontruiming onrechtmatig is geweest.
5.6.
Verder heeft Jakiro gesteld dat [eiser] geen belang heeft bij een deel van de vorderingen, onder verwijzing naar de volgende overweging van het Hof:

Door het vonnis ten uitvoer te leggen, heeft [eiser] onrechtmatig gehandeld jegens Jakiro Holding, nu blijkt dat [eiser] niet het recht had de ontruiming en achterlating van activa af te dwingen. De gevolgen daarvan komen voor risico van [eiser] . Zij is dan ook aansprakelijk voor de schade die Jakiro Holding als gevolg van de tenuitvoerlegging van het vonnis heeft geleden.”
Volgens Jakiro volgt uit deze overweging dat alle door [eiser] zelf gemaakte kosten, zonder dat het vonnis van 14 februari 2018 in kracht van gewijsde was gekomen, ook voor [eiser] rekening en risico komen, maar voor dat standpunt vindt de rechtbank geen steun in voornoemde overweging of in enige andere overweging van het Hof. Voornoemde overweging heeft slechts betrekking op de schade die Jakiro lijdt als gevolg van de ontruiming.
5.7.
De rechtbank concludeert dat het gezag van gewijsde van het arrest van het Hof niet in de weg staat aan de vorderingen die [eiser] in onderhavige procedure heeft ingediend.
Milieuverplichtingen
5.8.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat uit de overeenkomst volgt dat de koper verplicht is om zich – kort gezegd – aan de milieu wet- en regelgeving en milieuvergunningen (hierna: de milieuverplichtingen) te houden. De rechtbank volgt Jakiro niet in het standpunt dat deze milieuverplichtingen geen onderdeel zijn geweest van de doorverkoopovereenkomst. Volgens Jakiro heeft [eiser] niet meer of anders van de curator gekocht dan hetgeen staat beschreven in de aan de overeenkomst aangehechte bijlage, en zou dit ook volgen uit het arrest van het Hof, zodat [eiser] ook niet meer of anders kan hebben doorverkocht. De rechtbank volgt dat niet. In artikel 5 van de overeenkomst tussen de curator en [eiser] is expliciet bepaald dat de koper verantwoordelijk is om de regels met betrekking tot de op dat moment verleende omgevingsvergunningen na te leven. Ook is de koper zelf verplicht en verantwoordelijk om ervoor zorg te dragen dat zij beschikt over de benodigde vergunningen en te voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Tevens is bepaald dat de koper zich diende te houden aan de eisen vermeld in de brief van de Omgevingsdienst van 31 oktober 2014, hetgeen onder andere betekende dat de koper zich diende te houden aan de nazorgverplichtingen bij bedrijfsbeëindiging. Gelet op de tussen [eiser] en Jakiro bestaande doorverkoopovereenkomst, die volgens het Hof met dezelfde voorwaarden geldt, hebben zij daarmee afgesproken dat het niet [eiser] maar Jakiro was die zich aan de in artikel 5 genoemde vereisten diende te houden. In de tussen partijen reeds gevoerde gerechtelijke procedure heeft Jakiro aangegeven deze overeenkomst te hebben ontvangen (punt 3.3. uit de conclusie van antwoord in conventie d.d. 28 juni 2017 - productie 33 in deze procedure), dus zij wordt geacht daarvan op de hoogte te zijn geweest.
5.9.
Bovendien blijkt uit de tekst van de overeenkomst en uit de bedoeling van partijen voldoende dat Jakiro de bedrijfsactiviteiten van Vurec zou doorstarten en exploiteren en dus niet dat slechts de activa uit de bijlage zou zijn overgekocht en doorverkocht. Die bedoeling volgt niet alleen uit de overeenkomst, door daarin milieuverplichtingen op te nemen die niet relevant zouden zijn als partijen slechts activa hadden willen overdragen, maar ook door opneming van de volgende passage:
[dat] “
de Koper en de Curator (voorwaardelijk) overeenstemming hebben bereikt omtrent eendoorstartvan de activiteiten van Vurec B.V.,in welk kaderde Koper de hierna beschreven zaken en/of goederen en/of (vermogens)rechten van de Curator wenst te kopen en over te nemen en de Curator bereid is om deze zaken en/of goederen en/of (vermogens)rechten aan de Koper te verkopen en over te dragen” (onderstreping rechtbank).
Dat Jakiro daar zelf ook van uit is gegaan blijkt tevens uit de tussen partijen reeds gevoerde procedure. Zo schijft Jakiro in de conclusie van antwoord in eerste aanleg onder meer:

Dit is gebeurd in het kader van de afspraken zoals deze in de feitenweergave door gedaagden in conventie zijn geschetst, te weten dat Jakiro H. de onderneming van Vureczou doorstarten en exploiteren, tegen betalingaan [eiser] Schroothandel van een bedrag van (in beginsel) € 140.000,--.”(onderstreping rechtbank) (punt 7.2.1.1 van de conclusie van antwoord in eerste aanleg d.d. 28 juni 2017 - productie 33 in deze procedure).
“(..)
dat het van meet af duidelijk was dat het Jakiro H. zou zijndie de onderneming zou exploiteren; dus eventueel winsten komen ook aan haar toe en niet aan [eiser] Schroothandel. Aan [eiser] Schroothandel is dus geen kans ontnomen; die kans heeft zij nooit gehad want die komt haar ook niet toe.” (onderstreping rechtbank) (punt 16.3.1 van de conclusie van antwoord in eerste aanleg d.d. 28 juni 2017 - productie 33 in deze procedure).
5.10.
Niet in geschil is dat er grond op de locatie aanwezig was, in strijd met de milieu wet- en regelgeving en milieuvergunningen. Evenmin is in geschil dat Jakiro niet heeft zorggedragen voor verwijdering daarvan en dat [eiser] dat uiteindelijk wel heeft gedaan. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of Jakiro daarmee jegens [eiser] schadeplichtig is. [eiser] vordert vergoeding van de door haar gemaakte kosten op grond van wanprestatie, ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatige daad. De drie grondslagen zullen hierna achtereenvolgend worden beoordeeld.
1. Wanprestatie
5.11.
[eiser] stelt zich allereerst op het standpunt dat Jakiro is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door de grond niet af te voeren. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Gelet op het bepaalde in rechtsoverweging 5.8, heeft Jakiro zich jegens [eiser] verbonden om zich aan de milieuverplichtingen te houden. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat er in ieder geval één bult grond is geweest, die er al lag toen Jakiro de locatie nog exploiteerde en waartegen door de Omgevingsdienst uiteindelijk handhavend is opgetreden. Gelet op het bepaalde in artikel 5 van de overeenkomst, had het op de weg van Jakiro gelegen om die bult te (laten) verwijderen, dit tenzij die bult tot het eigendom van [eiser] behoorde (zoals door Jakiro is gesteld, waarover onder r.o. 5.21 meer).
5.12.
[eiser] heeft er weliswaar voor gekozen om zélf een gebruiksovereenkomst te sluiten met de eigenaar van de locatie (Nijhuis), maar daarmee heeft zij niet verhinderd dat Jakiro uitvoering kon geven aan de overeenkomst, zoals Jakiro heeft gesteld. [eiser] liet Jakiro immers toe op het terrein. [eiser] heeft er echter op enig moment voor gekozen om het ontruimingsvonnis dat zij in eerste aanleg bij de rechtbank Gelderland had verkregen, ten uitvoer te leggen. Door die handelswijze was Jakiro niet langer in de gelegenheid om uitvoering te geven aan de overeenkomst en dus ook niet om zich jegens [eiser] aan de overeengekomen milieuverplichtingen te houden. Daarmee is het dus ook [eiser] zelf geweest die Jakiro belette om de milieuverplichtingen na te komen zodat [eiser] op dat moment in schuldeisersverzuim kwam te verkeren. Bovendien hield [eiser] zich daarmee zelf ook niet aan de overeenkomst, doordat Jakiro niet langer de beschikking had over de door haar overgenomen bedrijfsactiva.
Jakiro is niet in verzuim
5.13.
Aan de zijde van Jakiro is daarentegen nimmer verzuim ontstaan. [eiser] heeft Jakiro nooit eerder verzocht om de overeenkomst op dit punt (het voldoen aan de milieuverplichtingen) na te komen. In de onderhavige procedure is voor het eerst de stelling ingenomen dat Jakiro de overeenkomst op dit punt niet is nagekomen, met een beroep op wanprestatie. Weliswaar heeft [eiser] Jakiro op 2 november 2020 per brief gesommeerd om de grond te verwijderen, maar gelet op de bewoordingen van die brief was die sommatie niet gebaseerd op nakoming van de tussen partijen overeengekomen milieuverplichtingen uit artikel 5 van de overeenkomst. Deze sommatie had betrekking op de ontruiming waartoe Jakiro was veroordeeld door de rechtbank Gelderland. Tot die ontruiming was Jakiro veroordeeld omdat de rechtbank Gelderland van oordeel was dat Jakiro juist géén recht of titel had om op de locatie te verblijven. De sommatie betrof dan ook niet nakoming van de overeenkomst, maar nakoming van de ontruimingsverplichting; de grond dient te worden verwijderd omdat het terrein moet worden ontruimd. Uit die bewoordingen had Jakiro niet kunnen afleiden dat zij tot nakoming van de overeenkomst werd gesommeerd, maar slechts dat [eiser] nakoming vorderde van de ontruimingsverplichting, op de wijze die [eiser] goeddunkt. Dat het gevolg daarvan (het verwijderen van de grond) toevallig hetzelfde zou zijn geweest, maakt niet dat de sommatie tot het voldoen aan de gerechtelijke ontruimingsverplichting achteraf kan worden beschouwd en gebruikt als ingebrekestelling voor een geheel andere verbintenis, te weten nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. [eiser] stelde zich in die periode nota bene nog op het standpunt dat géén sprake was van een doorverkoopovereenkomst. De sommatie van 2 november 2020 kan onmogelijk worden opgevat als een sommatie tot nakoming van een overeenkomst die volgens [eiser] zelf niet bestond.
5.14.
[eiser] heeft nog gesteld dat het verzuim van Jakiro ook zonder ingebrekestelling is ingetreden omdat zij uit een mededeling van Jakiro mocht afleiden dat Jakiro in de nakoming van de verbintenis tekort zou schieten (artikel 6:83 sub c BW). Het betreft de mededeling van Jakiro “dat het probleem met de omgevingsvergunning het probleem van [eiser] en niet van Jakiro was”. [eiser] verwijst in de dagvaarding in dat kader naar de gesprekken die volgens haar tussen [eiser] en Jakiro hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de brief van de Omgevingsdienst van 15 augustus 2016. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Allereerst is de gestelde mededeling gedaan in een periode dat er nog geen sprake was van het (moeten) verwijderen van de bewuste grond. De berichtgeving van de Omgevingsdienst uit die periode zag daar immers nog niet op. Pas twee jaar nadat Jakiro de locatie (gedwongen) had ontruimd, is de Omgevingsdienst [eiser] over het verwijderen van de grond gaan aanschrijven (voornemen van 8 januari 2020) en heeft [eiser] na 2,5 jaar een last opgelegd gekregen (last onder dwangsom van 16 oktober 2020). Uit de mededeling – zo deze al gedaan zou zijn – kan dan ook niet worden afgeleid dat Jakiro in de nakoming van de verbintenis tekort zou schieten. Ten tweede is van belang dat Jakiro aangeeft dat het voor haar onduidelijk is op welke mededeling [eiser] doelt en dat zij betwist een dergelijke mededeling te hebben gedaan. Het is aan [eiser] om de feiten te stellen (en zo nodig te bewijzen) waaruit volgt dat Jakiro een mededeling gedaan heeft waaruit [eiser] heeft moeten afleiden dat Jakiro zal tekortschieten in de nakoming van haar verbintenis. Het had, gelet op de betwisting van Jakiro , op de weg van [eiser] gelegen een nadere onderbouwing te geven van de volgens haar gedane mededeling. Dat heeft [eiser] nagelaten. Daarmee is niet komen vast te staan dat een dergelijke mededeling is gedaan en is ook op grond daarvan geen verzuim ingetreden.
5.15.
Tot slot volgt de rechtbank [eiser] ook niet in het standpunt dat nakoming, als gevolg van een doorlopende verplichting, blijvend onmogelijk was en het verzuim daarom zou zijn ingetreden zonder ingebrekestelling (artikel 6:74 lid 2 BW). De tussen partijen overeengekomen afspraak ten aanzien van de milieuverplichtingen kan niet worden aangemerkt als een doorlopende verplichting, die ertoe leidt dat nakoming blijvend onmogelijk is in vorenbedoelde zin. Nakoming door de grond alsnog te laten afvoeren was nog steeds mogelijk totdat [eiser] dat zelf voor Jakiro onmogelijk maakte door haar van de locatie te ontruimen.
2. Ongerechtvaardigde verrijking
5.16.
De rechtbank volgt [eiser] evenmin in het standpunt dat Jakiro , als gevolg van ongerechtvaardigde verrijking, gehouden is om de kosten te vergoeden die [eiser] heeft gemaakt om de grond af te voeren en voor de advieskosten die zij daarbij heeft gemaakt. [eiser] voert daartoe aan dat als zij de grond niet had verwijderd, Jakiro dat alsnog (op korte termijn) zelf had moeten doen en dat zij daarvoor dezelfde (of misschien zelfs meer) kosten had moeten maken. Het is voor de rechtbank onduidelijk op basis waarvan en wanneer die kosten volgens [eiser] anders “alsnog (op korte termijn)” door Jakiro zouden moeten worden gemaakt. Ten eerste heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd gesteld dat de last onder dwangsom die de Omgevingsdienst aan haar heeft opgelegd, aan Jakiro zou zijn opgelegd als zij de locatie niet had ontruimd, zodat überhaupt niet kan worden vastgesteld of Jakiro de kosten voor verwijdering had moeten maken. Hierbij betrekt de rechtbank dat Jakiro geen eigenaar was van het perceel en dat het [eiser] was de omgevingsvergunning heeft aangevraagd en verkregen; niet Jakiro . Ten tweede had Jakiro , toen de Omgevingsdienst [eiser] in januari 2020 voor het eerst aanschreef om de bewuste grond te verwijderen, de locatie al twee jaar daarvoor gedwongen ontruimd. Gesteld noch gebleken is dat de Omgevingsdienst Jakiro , als (beweerde) eigenaar van de bult(en) grond of als degene die zich contractueel aan de milieuverplichtingen uit de overeenkomst moest houden, zou hebben aangeschreven, terwijl zij daar – in tegenstelling tot [eiser] – geen bedrijfsactiviteiten meer uitvoerde. Nadat het Hof het vonnis van de rechtbank Gelderland heeft vernietigd, hebben partijen er bovendien niet voor gekozen om tot ontbinding over te gaan of om de overeenkomst alsnog na te komen, zodat Jakiro er ook niet op enige manier profijt van heeft dat de vervuilde grond inmiddels “gratis” van de locatie is verwijderd. Als gevolg van de door [eiser] geïnitieerde ontruiming heeft Jakiro haar bedrijfsactiviteiten juist elders moeten opstarten. Het is [eiser] die nadien van de locatie gebruikmaakte en die daar dus profijt van heeft gehad. Van verrijking aan de zijde van Jakiro is de rechtbank dan ook geenszins gebleken.
5.17.
Hetzelfde geldt voor de door [eiser] gevorderde gemeentelijke belastingen voor de locatie en de betaalde verzekeringspremies voor de overgenomen activa. [eiser] legt hieraan ten grondslag dat Jakiro ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt omdat de belastingen en verzekeringspremies eigenlijk door Jakiro betaald hadden moeten worden. De rechtbank volgt dit niet. Als gevolg van de door [eiser] geïnitieerde ontruiming, moest Jakiro alle activa achterlaten die zij op basis van de doorverkoopovereenkomst had overgenomen. Tevens moest zij de locatie verlaten en haar bedrijfsactiviteiten elders uitvoeren. Blijkens het arrest van het Hof is [eiser] veroordeeld om de kosten te vergoeden van vervanging van de activa die Jakiro aan [eiser] heeft moeten afgeven en van de kosten die Jakiro heeft moeten maken in verband met het verplaatsen van haar bedrijfsactiviteit naar een nieuwe locatie. Aangezien partijen nadien geen uitvoering meer hebben gegeven aan de overeenkomst, en de betreffende activa niet meer aan Jakiro zijn afgegeven, heeft [eiser] zich deze activa feitelijk toegeëigend. Daarmee is het ook [eiser] die profijt heeft van de betaalde verzekeringspremies. Ook is het [eiser] die nadien van de locatie gebruikmaakte en dus ook profijt heeft gehad van de voor de locatie betaalde belastingen. Van verrijking aan de zijde van Jakiro is de rechtbank dan ook geenszins gebleken.
5.18.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat de grond vroeg of laat tot verontreiniging van de bodem zou hebben geleid, in welk geval Jakiro voor de schade aansprakelijk zou zijn geweest als exploitant van de stortplaats. Dit laat de rechtbank buiten beschouwing nu niet gesteld of gebleken is dat van dergelijke schade of een aansprakelijkheidsstelling sprake is.
3. Onrechtmatige daad
5.19.
[eiser] stelt zich verder op het standpunt dat Jakiro eigenaar is geworden van de bult(en) grond en om die reden tot verwijdering over had moeten gaan. Door dat niet te doen, zou Jakiro onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld. Het nalaten van Jakiro om de grond op te ruimen is volgens [eiser] in strijd met de wettelijke plicht (naleven wet- en regelgeving) en in strijd met hetgeen in ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt ten opzichte van [eiser] .
5.20.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. De rechtbank is van oordeel dat uit de overeenkomst genoegzaam blijkt dat partijen bedoeld hebben alle voorraad over te dragen, die ten tijde van de overeenkomst tot het eigendom van Vurec behoorde. Steun daarvoor vindt de rechtbank in artikel 1.1. van de overeenkomst, waarin is bepaald dat “
allebedrijfsinventaris en
voorraad” werd verkocht, zoals weergegeven in het daarbij gevoegde taxatierapport. In het taxatierapport stond vermeld: “de nieuw (de rechtbank begrijpt: ‘nie
t’) nader gespecificeerde
voorraadschroot en andere recyclebare materialen”. Met deze omschrijving is ervoor gekozen om de voorraad in het algemeen aan te duiden, en deze dus niet te specificeren, en is er blijkbaar ook niet voor gekozen om bepaalde voorraad uit te sluiten. Over de voorraad is bovendien in artikel 1.3. vermeld dat de koper ervan op de hoogte is dat het gaat om voorraad met een positieve, maar ook met een negatieve waarde, dan wel dat er sprake is van afval en/of vervuilde voorraad.
5.21.
Voorgaande leidt ertoe dat alle voorraad van Vurec is overgedragen aan [eiser] en vervolgens aan Jakiro . Toen Jakiro de locatie ontruimde, heeft zij de door haar overgenomen activa, waaronder voorraad, achtergelaten. In onderhavige procedure is niet vast komen te staan of de grond die [eiser] uiteindelijk op last van de Omgevingsdienst heeft moeten verwijderen, (al dan niet deels) aanwezig was ten tijde van de koop. Daarmee is ook onduidelijk of die grond onderdeel uitmaakte van de doorverkoopovereenkomst, of dat deze grond nooit eigendom is geweest van Vurec en dus ook niet kan zijn overgedragen via [eiser] aan Jakiro , zoals Jakiro heeft gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit echter in het midden worden gelaten, want ook als de rechtbank ervan uitgaat dat de grond wél onderdeel uitmaakte van de doorverkoopovereenkomst en Jakiro dus als eigenaar daarvan kan worden beschouwd, dan betekent dit alsnog niet dat Jakiro onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door de grond niet te verwijderen. De rechtbank licht dat hieronder toe.
5.22.
Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De rechtbank merkt allereerst op dat gesteld noch gebleken is dat Jakiro een inbreuk op een recht heeft gemaakt. Wel heeft [eiser] gesteld dat Jakiro zich niet heeft gehouden aan wet- en regelgeving, maar zij heeft daarbij niet aangevoerd op welke wet- en regelgeving zij doelt. Voor zover [eiser] doelt op de milieu wet- en regelgeving op grond waarvan de bewuste grond moest worden verwijderd, heeft te gelden dat deze wet- en regelgeving niet kan worden aangemerkt als een “wettelijke plicht”
jegens[eiser] (artikel 6:162 BW). Een eventuele schending van milieuverplichtingen door Jakiro is niet onrechtmatig jegens [eiser] .
5.23.
Voor wat betreft het gestelde “doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt”, voert [eiser] het volgende aan. De milieuvergunning stond op naam van [eiser] en de dwangsommen waren ook aan haar aangezegd door de Omgevingsdienst. Indien [eiser] de grond niet zou opruimen, zou haar schade groter worden. [eiser] acht het onrechtmatig dat Jakiro dit wist en desondanks niet tot verwijdering over is gegaan. Anders dan [eiser] , acht de rechtbank dit niet onrechtmatig, omdat dit een consequentie is van de wijze waarop [eiser] de overeenkomst tussen hen heeft uitgelegd en de ontruiming die zij in het verlengde daarvan heeft geïnitieerd alsmede het ontruimingsvonnis van de rechtbank Gelderland dat zij daarop ten uitvoer heeft gelegd. Als gevolg daarvan diende Jakiro de locatie te ontruimen en was Jakiro , ingevolge de rechtsverhouding zoals de rechtbank Gelderland die tussen partijen had vastgesteld, ook niet (jegens [eiser] ) verplicht om de grond te verwijderen. Weliswaar bestond er tussen partijen een contractuele verplichting, die van de zijde van Jakiro wellicht niet is nagekomen (r.o. 5.11), maar daarover heeft de rechtbank al geoordeeld dat [eiser] in schuldeisersverzuim verkeerde en dat geen sprake is van verzuim aan de zijde van Jakiro (r.o. 5.12-5.15). Jakiro had het perceel ook al twee jaar verlaten toen de Omgevingsdienst [eiser] hierover voor het eerst aanschreef (het voornemen van
8 januari 2020) en 2,5 jaar toen de Omgevingsdienst [eiser] een last oplegde (de last onder dwangsom van 16 oktober 2020). Dat Jakiro de grond niet verwijderde terwijl zij wist dat [eiser] werd aangeschreven door de Omgevingsdienst, is in het licht van die omstandigheden dan ook niet onrechtmatig geweest jegens [eiser] .
Conclusie
5.24.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat Jakiro geen wanprestatie heeft gepleegd, dat Jakiro niet ongerechtvaardigd is verrijkt en dat dat het handelen van Jakiro evenmin als onrechtmatig kan worden beschouwd. Dit neemt niet weg dat de kosten voor het afvoeren van de grond aan de orde kunnen komen in de schadestaatprocedure die tussen partijen aanhangig is omdat de schade van Jakiro vermoedelijk moet worden vastgesteld door middel van een vermogensvergelijking tussen het vermogen van Jakiro met en zonder de onrechtmatige ontruiming.
in reconventie
Opheffen beslag
5.25.
Uit de beoordeling in conventie vloeit voort dat het door [eiser] als beslaglegger ingeroepen recht ondeugdelijk is. De rechtbank zal [eiser] daarom veroordelen om de gelegde beslagen op te heffen. Aangezien [eiser] zich uitdrukkelijk bereid heeft verklaard vrijwillig de veroordeling te zullen nakomen en ook redelijkerwijs mag worden verwacht dat [eiser] zich daaraan zal houden, kan oplegging van een dwangsom achterwege blijven
Daadwerkelijk gemaakte proceskosten
5.26.
Omdat [eiser] in conventie in het ongelijk wordt gesteld, zal de rechtbank haar tot betaling van de proceskosten in het geding in conventie veroordelen. Jakiro heeft gevorderd om [eiser] te veroordelen in de door Jakiro daadwerkelijk gemaakte proceskosten, omdat [eiser] misbruik zou maken van het procesrecht door geen nieuwe feiten en omstandigheden aan te dragen, geen daadwerkelijk belang te hebben onderhavige procedure en omdat onderhavige procedure ziet op een kwestie waarop reeds is beslist door het Hof, aldus nog steeds Jakiro .
5.27.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is een volledige vergoedingsplicht van proceskosten denkbaar, maar alleen in buitengewone omstandigheden. Er moet dan sprake zijn van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure, past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828 (Duka/Achmea) en Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360).
5.28.
Bij toetsing aan deze maatstaf kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat [eiser] door het instellen van de onderhavige vorderingen misbruik van procesrecht heeft gemaakt. Alhoewel de rechtbank de vorderingen heeft afgewezen, brengt dit niet mee dat [eiser] op voorhand moest begrijpen dat deze vorderingen geen kans van slagen hadden of dat de vordering is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan [eiser] de onjuistheid kende of behoorde te kennen. Het feit dat tussen partijen reeds eerder een gerechtelijke procedure is gevolgd, is daarvoor onvoldoende, aangezien de vorderingen in onderhavige procedure niet overeenkomen met de vorderingen die [eiser] in die procedure had ingesteld. De rechtbank zal daarom volstaan met een veroordeling van [eiser] in de volgens het liquidatietarief te begroten proceskosten van Jakiro in conventie.
De proceskosten in conventie en in reconventie
5.29.
De proceskosten van Jakiro in conventie worden begroot op:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
8.142,00
(3 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
14.057,00
5.30.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.31.
Omdat beide partijen in reconventie gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 14.057,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2 en 6.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
veroordeelt [eiser] om het door haar ten laste van Jakiro gelegde beslag onder de Stichting Beheer Derdengelden Firm & Finance Advocaten binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis op te laten heffen,
6.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. van Gessel en in het openbaar uitgesproken op
4 september 2024.
658/NS