ECLI:NL:RBNNE:2024:3522

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
LEE 23/5551 en 23/5553
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet van eiser in relatie tot resultaat uit overige werkzaamheden en winst uit onderneming

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 10 september 2024, wordt de zaak behandeld van eiser tegen de inspecteur van de Belastingdienst Midden- en kleinbedrijf kantoor Leeuwarden. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 18 oktober 2023, waarbij de inspecteur een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019 heeft opgelegd, alsook een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). De rechtbank beoordeelt of het inkomen van eiser terecht is aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden, en niet als winst uit onderneming. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2019 een verlies uit onderneming aangegeven, maar de inspecteur heeft dit aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank concludeert dat eiser niet slaagt in zijn bewijslast om aan te tonen dat er sprake is van winst uit onderneming. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslagen terecht heeft opgelegd en dat de bezwaren van eiser ongegrond zijn. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 23/5551 en 23/5553
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 10 september 2024 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de inspecteur van de Belastingdienst Midden- en kleinbedrijf kantoor Leeuwarden, de inspecteur
(gemachtigde: mr. [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 18 oktober 2023.
Zaaknummer 23/5551
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 14 oktober 2022 voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd ten bedrage van nihil. Tegelijk met deze aanslag heeft de inspecteur bij beschikking het verlies uit werk en woning op grond van artikel 3.151, eerste lid van de Wet IB 2001 vastgesteld op € 11.675 (verlies uit werk en woning), waarbij de inspecteur het ondernemingsverlies op grond van artikel 3.151, tweede lid van de wet IB 2001 heeft vastgesteld op € 0 (ondernemingsverlies).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Zaaknummer LEE 23/5553
1.3.
De inspecteur heeft voor het jaar 2019 met dagtekening 14 oktober 2022 aan eiser een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 0.
1.4.
De inspecteur heeft het bezwaar van eiser tegen de aanslag Zvw niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een belang bij het bezwaar.
Beide zaaknummers
1.5.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de inspecteur bijgestaan door mr. [naam 2] en mr. [naam 3] . Eiser was – zonder bericht daarover – niet aanwezig. Eiser is wel op de juiste wijze uitgenodigd. Uit het Track & Trace-systeem van PostNL maakt de rechtbank namelijk op dat de uitnodiging voor de zitting aan het juiste adres is verzonden en dat op
25 april 2024 om 15:45 uur is getekend voor het ontvangst van deze schriftelijke uitnodiging.
1.7.
Eiser heeft na de sluiting van het onderzoek nadere stukken overgelegd. Voor zover eiser in deze nadere stukken heeft willen verzoeken om heropening van het onderzoek, wijst de rechtbank dit verzoek af. De rechtbank heeft in de nadere stukken geen aanleiding gezien het onderzoek op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te heropenen. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek volledig geweest. De nadere stukken blijven derhalve buiten beschouwing.

Feiten

2.1.
Van 13 april 2017 tot 30 oktober 2023 stond eiser ingeschreven op het adres aan de [adres 1] (de woning). De woning is een appartement met twee slaapkamers.
2.2.
In zijn aangifte IB/PVV 2019 heeft eiser winst uit onderneming aangegeven, voor een bedrag van negatief € 19.919. De naam van de onderneming luidt volgens de aangifte [eiser] . Eiser heeft in zijn aangifte de zelfstandigenaftrek geclaimd.
2.3.
De activiteiten van eiser bestonden in 2019 uit:
  • het verzorgen van de boekhouding van de heer [naam 4] ;
  • de handel in kavels;
  • het verrichten van beheersactiviteiten en werkzaamheden als loodgieter voor [naam bedrijf] GmbH in (de omgeving van) Hamburg, Duitsland.
2.4.
Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2019 een totale omzet aangegeven van
€ 10.812, bestaande uit:
  • € 867,79 voor het verzorgen van de boekhouding van de heer [naam 4] ;
  • € 9.944,49 voor de werkzaamheden voor [naam bedrijf] GmbH.
2.5.
Eiser heeft ten aanzien van zijn werkzaamheden met betrekking tot de aan- en verkoop van kavels in 2019 geen omzet behaald. Wel zijn door eiser in het jaar 2019 kavels aangekocht.
2.6.
In zijn aangifte IB/PVV 2019 heeft eiser € 8.244 aan huisvestingskosten opgenomen. Deze huisvestingskosten bestaan uit de door eiser verschuldigde huursommen voor de woning (€ 7.436), kosten voor gas, water en elektra (€ 662,99) en zakelijke kosten (€ 145,32).
2.7.
Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2019 heeft de inspecteur het door eiser met zijn activiteiten behaalde resultaat aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden (row). De huisvestigingskosten heeft de inspecteur niet in aftrek toegelaten.
2.8.
Tot het jaar 2016 was eiser werkzaam als parkbeheerder van recreatiepark [naam recreatiepark] . Dit recreatiepark was in eigendom van de heer [naam 4] . De kavels waarin eiser in het verleden handelde zijn veelal op dit recreatiepark gelegen.
2.9.
De inspecteur heeft in 2014 over de jaren 2009 tot en met 2013 een boekenonderzoek bij eiser ingesteld. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in een controlerapport van 11 december 2014. De activiteiten van eiser bestonden volgens het boekenonderzoek op dat moment uit:
  • het parkbeheer van recreatiepark [naam recreatiepark] voor de heer [naam 4] ;
  • de aan- en verkoop van kavels grond en de verhuur van 5 mobiele bungalows op recreatiepark [naam recreatiepark] ;
  • het verrichten van diverse werkzaamheden voor derden.
Deze activiteiten zijn destijds aangemerkt als winst uit onderneming.
2.10.
Eiser stond geregistreerd in het systeem van de Fraude Signalering Voorziening (FSV).

Beoordeling door de rechtbank

Zaaknummer 23/5551
2. Tussen partijen is in geschil of de inspecteur de aanslag IB/PVV 2019 en het daarin vastgestelde verlies uit werk en woning en het ondernemingsverlies tot de juiste bedragen heeft vastgesteld. Eiser heeft op 28 november 2023 per e-mail pro forma beroep ingesteld tegen het ongegrond verklaren van zijn bezwaarschrift door de inspecteur. De rechtbank heeft eiser vervolgens in de gelegenheid gesteld om zijn gronden in te dienen. Eiser heeft in reactie hierop in zijn email van 26 januari 2024 het volgende geschreven:

De nadere gronden van mijn beroepschrift bestaan uit het volgen van mijn aangifte 2019 en de schriftelijke afspraken die gedaan zijn tijdens het boekenonderzoek. Tevens wil ik een beroep doen op het vertrouwensbeginsel op basis van de feiten en omstandigheden. Ik verzoek u daarom mijn onderbouwing in de vooraankondiging van 16 mei 2023 zoals bijgevoegd als integraal herhaald en ingelast te beschouwen en de belastingdienst in het ongelijk te stellen en mijn bezwaren toe te wijzen.
3. Deze toelichting van eiser is niet erg uitgebreid of duidelijk. Omdat eiser niet op zitting is verschenen heeft de rechtbank niet de mogelijkheid gehad om op zitting deze beroepsgronden alsnog goed inzichtelijk te krijgen. Daarom ziet de rechtbank zich genoodzaakt om uit de hiervoor geciteerde mail en de stukken uit de bezwaarprocedure, zelf de beroepsgronden af te leiden. Volgens de rechtbank gaat het om de antwoorden op de volgende vragen:
i. Heeft de inspecteur de inkomsten van eiser terecht aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden, of is sprake van winst uit onderneming?
a. Als sprake is van winst uit onderneming, heeft eiser dan ook recht op de zelfstandigenaftrek?
ii. Kunnen de huisvestingskosten van de woning als zakelijke last in aftrek worden gebracht?
iii. Heeft de registratie van eiser in de FSV gevolgen voor de aanslag?
iv. Heeft de inspecteur het fair-play-beginsel geschonden?
v. Heeft de inspecteur bij eiser het rechtens te honoreren vertrouwen gewekt dat de eisers van inkomsten ook in 2019 als wuo aangemerkt zouden worden?
Is sprake van winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden?
4. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2019 zijn inkomen uit de drie verschillende activiteiten aangegeven onder winst uit onderneming. In zijn beroepschrift heeft eiser dit standpunt niet nader – behoudens een beroep op het vertrouwensbeginsel – gemotiveerd. De inspecteur heeft gemotiveerd betwist waarom geen sprake is van winst uit onderneming maar van resultaat uit overige werkzaamheden. Daartoe heeft hij ten aanzien van alle activiteiten gemotiveerd gesteld dat steeds sprake is van één opdrachtgever en eiser niet voornemens is de activiteiten verder uit te breiden. Ten aanzien van het verrichten van de boekhouding heeft hij er daarnaast nog op gewezen dat de omzet laag en de tijdsbesteding zeer gering is geweest.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. In het geval er sprake is van verschillende zelfstandige activiteiten dient per activiteit beoordeeld te worden of allereerst sprake is van een bron van inkomen. Is dit het geval dan dient vervolgens te worden bepaald wat voor soort bron van inkomen dit is. Tussen partijen is niet in geschil dat de verschillende door eiser uitgevoerde activiteiten een bron van inkomen vormen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier niet bij aan te sluiten en gaat hier dan ook vanuit. Wel is in geschil of de activiteiten door de inspecteur terecht aan het resultaat uit overige werkzaamheden zijn toegerekend. Door de gemotiveerde betwisting van de inspecteur is het aan eiser om aannemelijk te maken dat wel sprake is van winst uit onderneming.
4.2.
Bij de beoordeling of sprake is van ondernemerschap dient onder andere te worden gekeken naar de duurzaamheid en de omvang van de werkzaamheden, de grootte van de opbrengst, de winstverwachting, het lopen van (ondernemers)risico, het streven naar continuïteit, de beschikbare tijd, de bekendheid die naar buiten aan de werkzaamheden wordt gegeven, het aantal opdrachtgevers en het spraakgebruik.
4.3.
De rechtbank overweegt dat eiser de gemotiveerde stellingen van de inspecteur onvoldoende heeft betwist. Eiser heeft enkel gesteld dat wel sprake is van winst uit onderneming, omdat dit in het verleden ook altijd het geval is geweest. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser niet slaagt in zijn bewijslast om aannemelijk te maken dat sprake is van winst uit onderneming. De stelling van eiser dat dit in het verleden anders is gekwalificeerd zal de rechtbank interpreteren als een beroep op het vertrouwensbeginsel en zal daar verderop in de uitspraak op ingaan (zie 8.1. tot en met 8.3.).
Heeft eiser recht op de zelfstandigenaftrek?
4.4.
Eiser heeft in zijn aangifte de zelfstandigenaftrek geclaimd. Om aanspraak te maken op de zelfstandigenaftrek moet sprake zijn van winst uit onderneming. Nu hiervan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is (zie 4.3.) hoeft de rechtbank deze vraag niet meer te beantwoorden.
Kunnen de huisvestingskosten van de woning in aftrek worden gebracht?
5. Eiser stelt dat de woning heel 2019 uitsluitend werd gebruikt voor opslagruimte voor zijn loodgieterspullen en als kantoorruimte voor zijn werkzaamheden. Volgens eiser had hij gedurende 2019 zijn administratie en zijn loodgieterspullen in de woning opgeslagen en woonde hij in Duitsland. Tijdens de bezwaarprocedure heeft eiser enkele foto’s overgelegd waarop te zien is dat er (veel) dozen met papieren en een aantal stellingkasten met ordners in de woonkamer staan.
5.1.
De inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat de woning door eiser uitsluitend gebruikt werd voor werkzaamheden. Daarbij heeft de inspecteur er onder meer op gewezen dat de woonkamer en keuken normaal gemeubileerd zijn, dat de loodgieterspullen niet zichtbaar zijn op de foto’s, dat niet duidelijk is hoe de twee slaapkamers werden gebruikt, dat eiser volgens de basisregistratie personen heel 2019 ingeschreven stond op het adres van de woning en dat eiser geen bewijzen heeft geleverd van zijn stelling dat hij in 2019 in Duitsland woonde.
5.2.
Omdat sprake is van een aftrekpost, rust op eiser de bewijslast om aannemelijk te maken dat deze kosten in aftrek gebracht kunnen worden. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur maakt eiser met enkel de foto’s van de dozen met papieren en ordners in stellingkasten in de woonkamer, naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat hij in 2019 de woning enkel gebruikte ten behoeve van zijn werkzaamheden. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de woning enkel als opslagruimte heeft gediend. Indien eiser een beroep heeft willen doen op de aftrekmogelijkheid ten aanzien van de zelfstandige werkruimte [1] merkt de rechtbank op dat door eiser niet is gesteld laat staan aannemelijk is gemaakt dat is voldaan aan het inkomensvereiste. De rechtbank concludeert dan ook dat de inspecteur de aftrek van de huisvestingskosten terecht niet heeft geaccepteerd.
Heeft de registratie van eiser in de FSV gevolgen voor de aanslag?
6. Ten aanzien van de registratie van eiser in de FSV overweegt de rechtbank als volgt. Uit het arrest van de Hoge Raad van 10 december 2021 volgt dat de rechtmatigheid van belastingaanslagen in beginsel niet wordt aangetast door de manier waarop de Belastingdienst de informatie over een belanghebbende heeft verwerkt. Dat kan anders zijn als de controle van de aangiften van een belanghebbende is voortgevloeid uit een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens in een databank of een gebruik van een databank waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, op basis van een criterium dat jegens de belanghebbende leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. De belanghebbende dient gemotiveerd te stellen dat hier in zijn situatie sprake van is geweest. Vervolgens dient de Inspecteur aan belanghebbende en de rechter de gegevens te verstrekken die voor de beoordeling hiervan van belang kunnen zijn. [2] De rechtbank gaat ervan uit dat dit toetsingskader ook onverminderd van toepassing is bij een verliesvaststellingsbeschikking waar dit beroep op ziet.
6.1.
Eiser heeft niet gemotiveerd gesteld dat in zijn situatie de controle van de aangifte IB/PVV 2019 is voortgevloeid uit een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens in een databank of een gebruik van een databank waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, op basis van een criterium dat jegens hem leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. Alleen daarom al slaagt deze beroepsgrond niet.
6.2.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de inspecteur bij het verweerschrift stukken heeft overgelegd waaruit bovendien volgt dat de controle van de aangifte IB/PVV 2019 heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een onderzoek naar de aangiften IB/PVV van eiser over eerdere jaren. Dit is dus niet naar aanleiding van de opname van eiser in de FSV.
Heeft de inspecteur het fair play beginsel geschonden?
7. Eiser heeft zijn stelling dat de inspecteur het fair play beginsel heeft geschonden niet nader onderbouwd. De rechtbank ziet in de dossierstukken niets dat er op zou kunnen wijzen dat de inspecteur het fair play beginsel heeft geschonden. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de inspecteur vertrouwen gewekt?
8. In 2014 is door de inspecteur bij eiser een boekenonderzoek ingesteld ter zake van de aangiften IB/PVV over de jaren 2009 tot en met 2013. De door eiser in die jaren behaalde resultaten zijn door de inspecteur als winst uit onderneming aangemerkt. Eiser stelt dat hij gelet hierop er op mocht vertrouwen dat de resultaten uit zijn activiteiten in 2019 ook als winst uit onderneming aangemerkt zouden worden. De inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat sprake zou zijn van gewekt vertrouwen ten aanzien van de kwalificatie van de activiteiten die door eiser in 2019 zijn .
8.1.
Ten aanzien van eisers beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiser aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen. [3]
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt ook deze beroepsgrond niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers’ werkzaamheden in 2019 anders zijn, zowel qua aard als omvang, dan in de periode waar het boekenonderzoek op zag. Bovendien is in het boekenonderzoek enkel ten aanzien van de handel in kavels door de inspecteur het standpunt ingenomen dat de activiteit een onderneming vormt. In 2019 is juist geen sprake geweest van enige omzet uit de verkoop van kavels. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser niet redelijkerwijs uit de uitkomsten van het boekenonderzoek uit 2014 kon en mocht afleiden dat (al) zijn werkzaamheden in 2019 ook als onderneming zouden kwalificeren.
Zaaknummer LEE 23/5553
9. Ten aanzien van de aanslag Zvw 2019 overweegt de rechtbank als volgt. Deze aanslag is opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 0 en aldus ook naar een te betalen bedrag van nihil. De aanslag Zvw 2019 kan niet op een lager bedrag vastgesteld worden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de inspecteur het bezwaar van eiser tegen deze aanslag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van een belang bij het bezwaar. Het beroep van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar is daarom ongegrond.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Praamstra, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
10 september 2024.
Griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3.16, eerste lid van de Wet IB 2001
2.Hoge Raad 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, r.o. 5.2 t/m 5.4.
3.Vergelijk Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069, r.o. 2.3.1.