ECLI:NL:RBNNE:2024:3324

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
LEE 23/2371
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een paardenschuur in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 1 augustus 2024, wordt het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een paardenschuur beoordeeld. Eisers vrezen dat er bedrijfsmatige activiteiten zullen plaatsvinden op het perceel, wat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen echter ongegrond acht. De rechtbank stelt vast dat de vergunninghouder de aanvraag heeft aangepast om te voldoen aan de voorwaarden en dat er geen bedrijfsmatige activiteiten zijn aangevraagd of toegestaan. De rechtbank heeft begrip voor de zorgen van eisers over handhaving, maar concludeert dat het college in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen. De rechtbank oordeelt dat de schuur niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat het college de bebouwde kom correct heeft vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eisers geen griffierecht terugkrijgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2371

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

en
[eiseres], eiseres, uit [woonplaats] ,
gezamenlijk te noemen: eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, het college
(gemachtigde: M. Geraedts-Dokkumburg).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [woonplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr.drs. J.M. Lammers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een paardenschuur, in afwijking van het bestemmingsplan, op het perceel [adres] te [woonplaats] (hierna: het perceel).
1.1.
Het college heeft deze vergunning met het besluit van 11 oktober 2022 verleend. Met het bestreden besluit van 18 april 2023 op het bezwaar van eisers is het college bij de verlening van de vergunning gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van het college, Y. Heeren, werkzaam als vergunningverlener bij de gemeente, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning voor het bouwen van de schuur in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 18 januari 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
5. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
5.1.
Op 18 januari 2022 heeft vergunninghouder een aanvraag gedaan voor het bouwen van een paardenschuur. In overleg met de gemeente heeft vergunninghouder deze oorspronkelijke aanvraag aangepast, zodat er geen sprake zou zijn van bedrijfsmatige activiteiten op het perceel. Gelijktijdig heeft vergunninghouder de aanvraag voor legalisering van een paardenbak en een melding Activiteitenbesluit ingetrokken. Vergunninghouder wil de paardenschuur gebruiken voor het hobbymatig stallen van vier paarden.
5.2.
Op het perceel rustte, volgens het ten tijde van het bestreden besluit geldende bestemmingsplan ‘Meerstad-Midden West’ (hierna: het bestemmingsplan), de bestemming ‘Wonen’. De aangevraagde schuur is in strijd met artikel 20, eerste lid, sub f, van het bestemmingsplan, omdat na plaatsing een totaal van 227 m2 aan bijgebouwen op het perceel geplaatst is.
Bedrijfsmatig gebruik
6. Eisers stellen dat een schuur van deze afmeting – 10 meter lang, 10 meter breed en 6 meter hoog – niet nodig is voor hobbymatig gebruik. De dochter van vergunninghouder kan haar paard en shetlandpony stallen in de grote stal van de boerderij. Een nieuwe stal van deze grootte is dus nergens voor nodig, terwijl het eisers wel veel overlast geeft vanwege het bestemmingsverkeer van en naar de stal. De nieuwe stal zal, naast vier stallen, ook een poets- en zadelruimte krijgen, die groot genoeg zijn om ook paarden in te stallen. Er staan in de stal ook andere paarden van de partner van vergunninghouder. De partner zal, volgens het advies van de bezwaarcommissie, bij vergunninghouder gaan wonen. De partner heeft nu een bedrijf aan huis, waarbij zij paardrijles geeft. Eisers vrezen dat de partner deze activiteiten, na verhuizing, vanaf het perceel zal gaan uitvoeren. Deze vrees wordt versterkt door de eerdere aanvraag voor legalisering van de paardenbak en de Melding Activiteitenbesluit. Hoewel zij weten dat ze dan een verzoek om handhaving kunnen doen, denken zij dat het moeilijk aan te tonen zal zijn dat er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten.
6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat eisers vrees voor bedrijfsmatige activiteiten ongegrond is. Vergunninghouder was in eerste instantie niet op de hoogte dat bedrijfsmatige activiteiten niet toegestaan zijn op het perceel. Nu vergunninghouder hiervan op de hoogte is, is er geen reden om aan te nemen dat hij toch bedrijfsmatige activiteiten zal gaan uitvoeren. Dit blijkt ook uit het feit dat eiser het oorspronkelijke bouwplan aangepast heeft, waarbij de stal verkleind is en de parkeerplaatsen uit het plan zijn gehaald. Ook de Melding Activiteitenbesluit is door vergunninghouder ingetrokken. Daarnaast is tevens van belang dat vergunninghouder verklaard heeft dat de stallen niet aan derden zullen worden verhuurd en hij, blijkens de ingetrokken Melding Activiteitenbesluit, niet langer voornemens is paardrijlessen te gaan geven. Ook is er niet gebleken dat er (met bedrijfsmatige doeleinden) wordt gefokt of dat er verkoop zal plaatsvinden. Het stallen van de paarden van de partner van vergunninghouder ziet het college niet als bedrijfsmatig. Dat de partner van vergunninghouder werkt met paarden, betekent niet dat zij die werkzaamheden op het perceel zal uitoefenen. Gelet op deze omstandigheden, stelt het college zich op het standpunt dat zij terecht aangenomen heeft dat de paardenschuur wordt opgericht met het oog op het hobbymatig houden van maximaal vier paarden.
6.2.
De rechtbank overweegt dat bedrijfsmatige activiteiten niet aangevraagd en niet toegestaan zijn op het perceel. Vergunninghouder had oorspronkelijk wel plannen om rijlessen te verzorgen vanaf het perceel. Op verzoek van de gemeente heeft vergunninghouder het oorspronkelijke plan aangepast, waarbij de parkeerplaatsen uit het plan zijn verdwenen en de stal aangepast is zodat hier maximaal vier paarden in gestald kunnen worden. Vergunninghouder heeft tevens de eerdere melding Activiteitenbesluit ingetrokken. Het enkele feit dat de partner van vergunninghouder bedrijfsmatig met paarden werkt, rechtvaardigt niet de verwachting dat er toch sprake zal zijn van bedrijfsmatige activiteiten, nu de partner een eigen woning heeft en daar haar bedrijfsmatige activiteiten kan voortzetten. Nu niet aannemelijk is dat er bedrijfsmatige activiteiten op het perceel zullen worden ontplooid is de rechtbank van oordeel dat het ook niet waarschijnlijk dat het aantal verkeersbewegingen langs het perceel van eisers sterk zal toenemen.
6.3.
In het geval toch handhaving vereist is omdat op het perceel bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden, heeft de rechtbank er begrip voor dat eisers – gezien hun slechte ervaring op dit vlak met het college – weinig vertrouwen hebben dat dit ook voortvarend opgepakt zal worden. Ter zitting heeft het college echter toegezegd dat serieus naar eventuele handhavingsverzoeken zal worden gekeken en dat hierop, indien nodig, actie zal worden ondernomen.
6.4.
Op grond van het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het college niet af heeft hoeven zien van vergunningverlening vanwege de vrees van eisers dat er bedrijfsmatige activiteiten op het perceel zullen plaatsvinden.
Goede ruimtelijke ordening
7. Eisers stellen dat de aangevraagde schuur in strijd is met de regels van een goede ruimtelijke ordening. Het huidige schuurtje van 3,5m x 3,5m x 2m is, zelfs met volle begroeiing, op ongeveer een kilometer te zien vanaf de openbare weg. Het is dan niet goed denkbaar dat een veel grotere schuur niet in strijd is met de door de gemeente zelf genoemde regels. De 6 meter hoge schuur zal bovendien zeer waarschijnlijk voor de bewoners van de Wakerdijk een ‘doorn in het oog’ zijn.
7.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. De schuur is weliswaar zichtbaar vanaf de openbare weg, maar niet zichtverstorend, ook niet voor de woningen aan de Wakerdijk. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst het college naar het aanvullend ruimtelijk advies van 13 maart 2023.
7.2.
De rechtbank overweegt voor wat betreft het zicht op de schuur vanaf de Wakerdijk dat eisers slechts op kunnen komen voor hun eigen belangen. Ten aanzien van het zicht op de schuur vanuit de woning van eisers, acht de rechtbank het zeker niet uitgesloten dat er zicht op de te bouwen schuur zal zijn. Gezien de afstand vanaf de woning van eisers tot aan de schuur van ongeveer 200 meter en de ter plaatse aanwezige begroeiing is de rechtbank echter van oordeel dat hun uitzicht niet vergaand zal worden beperkt of aangetast en eisers daarom in dit opzicht niet onevenredig in hun belangen worden geschaad door de realisatie van de schuur.
Bebouwde kom
8. Eisers stellen dat het college de wettelijke bepaling over de ‘bebouwde kom’ verdraait door uit te gaan van de aard van de omgeving en niet naar de geplaatste verkeersborden te kijken. Volgens eisers ligt het perceel wel degelijk buiten de bebouwde kom, omdat je over een weg moet die buiten de bebouwde kom ligt. Buiten de bebouwde kom gelden er duidelijke regels voor de hoogte van bijgebouwen, die nu niet nageleefd worden.
8.1.
De rechtbank overweegt dat het college de vergunning verleend heeft op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, en onder 2º en artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II bij het Besluit omgeevingsrecht (Bor). Uit vaste rechtspraak [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat de vraag of een perceel is gelegen in de bebouwde kom als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II bij het Bor, van feitelijke aard is, waarbij de aard van de omgeving bepalend is en van belang is waar de bebouwing feitelijk ophoudt. De begrenzing van de bebouwde kom met verkeersborden, zoals volgt uit de Wegenverkeerswet, is in dit kader niet relevant. Dat is in dit geval namelijk niet het toetsingskader.
8.2.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college de bebouwde kom via het juiste toetsingskader bepaald heeft. De rechtbank is voorts van oordeel dat het college ervan uit heeft mogen gaan dat het perceel binnen de bebouwde kom ligt, gezien de omgeving van het perceel waarbij het perceel aan drie zijden omsloten wordt door woningen. Het college heeft dan ook toepassing kunnen geven aan artikel 4, eerste lid, onder f, van bijlage II bij het Bor.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om medewerking te verlenen aan de realisering van de paardenschuur. Het beroep is dan ook ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2401.