ECLI:NL:RBNNE:2024:3258

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
LEE 24/1732 en LEE 24/3313
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning en verzoek om schadevergoeding

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen de omgevingsvergunning voor het vergroten van zijn woning behandeld. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen aanleiding is om aan eiser een schadevergoeding toe te kennen wegens het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf. Hoewel de beslistermijn is overschreden, is er geen causaal verband aangetoond tussen deze overschrijding en de door eiser gemaakte kosten van € 1.557,35. Deze kosten zijn gemaakt voor het afschermen van een muur, die niet onder de verleende omgevingsvergunning valt, die enkel betrekking heeft op een dakopbouw.

De voorzieningenrechter concludeert verder dat eiser de gestelde immateriële schade niet op objectieve wijze heeft onderbouwd. De voorzieningenrechter wijst erop dat de ingenieur die het bezonningsrapport heeft opgesteld, de juiste normen en methoden heeft gehanteerd en dat de vergelijking met de situatie van een eerdere vergunning correct is uitgevoerd. Eiser heeft niet aangetoond dat de ingenieur onjuiste aannames heeft gemaakt over de hoogte van de vergunde uitbouw of de TNO-normen. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst zowel het verzoek om voorlopige voorziening als het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan op 16 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/1732 en LEE 24/3313
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 augustus 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats] eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf, het college
(gemachtigde: mr. J. van Weperen).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[vergunninghouder]uit [plaats] de vergunninghouder
(gemachtigde: mr. K.A. Luehof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen de omgevingsvergunning voor het vergroten van de woning op het perceel [adres]. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist hij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 25 mei 2023 verleend. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Op 9 april 2024 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Met het bestreden besluit van 28 mei 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij die vergunningverlening gebleven.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van het college, de vergunninghouder en N. Baas als waarnemer van de gemachtigde van de vergunninghouder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt de omgevingsvergunning voor het vergroten van de woning op het perceel [adres] (het perceel). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep ongegrond is en dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat de vergunninghouder voorafgaand aan de zitting verder is gegaan met het vergroten van zijn woning. Tijdens de zitting hebben partijen duidelijk gemaakt dat de bouwfase nog gaande is. Gelet hierop oordeelt de voorzieningenrechter dat er op dit moment in de verzoekschriftprocedure sprake is van een spoedeisend belang.
Dwangsom wegens niet tijdig beslissen
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser op de zitting heeft meegedeeld dat het college de maximale dwangsom van € 1.442,- aan hem heeft uitgekeerd wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Eisers beroepsgrond over het ontbreken van die dwangsomvaststelling laat de voorzieningenrechter daarom buiten verdere beschouwing.
Verzoek om schadevergoeding
6. Eiser betoogt dat hij schade heeft geleden door het uitblijven van een besluit op bezwaar. Er is in dit geval sprake van onbehoorlijk bestuur door het college. Eiser stelt dat hij en zijn echtgenote immateriële schade hebben geleden door de spanning en onzekerheid tijdens de bezwaarprocedure. Zij zijn hierdoor ziek geworden. Voor die schade vraagt eiser een nominaal bedrag van € 1,-. Daarnaast voert eiser aan dat hij voor € 1.557,35 aan kosten heeft gemaakt om de onafgemaakte muur op de begane grond van het perceel af te schermen met een pergola en een kunsthaag gordijn. Die beschermingskosten zouden niet nodig zijn geweest als het college tijdig op zijn bezwaar had beslist, aldus eiser.
6.1.
Het college voert aan dat causaal verband ontbreekt tussen het niet tijdig beslissen en eisers gestelde schade. De omgevingsvergunning van 25 mei 2023 ziet op het vergroten van de woning op het perceel met een dakopbouw, niet op bouwwerkzaamheden op de begane grond van die woning.
6.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen aanleiding bestaat om aan eiser een schadevergoeding toe te kennen wegens het niet tijdig beslissen door het college. Zij overweegt daartoe het volgende.
6.2.1.
Hoewel duidelijk is dat de beslistermijn is overschreden en dat dit het college moet worden toegerekend, is er geen sprake van causaal verband tussen die feiten en de door eiser gemaakte kosten van € 1.557,35. Eiser heeft die kosten tijdens de bezwaarprocedure gemaakt om de muur op de begane grond van het perceel af te schermen, zodat de (staat van de) muur niet meer zichtbaar was vanaf eisers perceel. De op 25 mei 2023 vergunde activiteiten zien echter niet op die muur, maar op de dakopbouw boven die muur. De (staat van de) muur maakt dus geen onderdeel uit van de verleende omgevingsvergunning en de door het college gemaakte beoordeling van eisers bezwaarschrift.
6.2.2.
Voorts volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat in het bestuursrecht voor de beantwoording van de vraag of een partij schade lijdt en zo ja, in welke omvang, zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht. De bewijslast van schade en de omvang daarvan ligt in beginsel bij degene die stelt schade te hebben geleden. Het is aan de verzoeker van schadevergoeding om de gestelde schade op objectieve en verifieerbare wijze aannemelijk te maken. [1]
6.2.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat eiser de gestelde immateriële schade niet op objectieve en verifieerbare wijze aannemelijk heeft gemaakt. Hoewel te begrijpen valt dat eiser en zijn echtgenote spanning en onzekerheid hebben ervaren tijdens de bezwaarprocedure, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zij hierdoor ziek zijn geworden. Eiser heeft geen (medische) stukken overgelegd die dat gestelde gevolg aannemelijk maken.
6.2.4.
Voor zover eiser betoogt dat in dit geval de redelijke termijn [2] is overschreden, volgt de voorzieningenrechter dat betoog niet. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn van twee jaren voor de behandeling van het beroep niet verstreken. In die termijn is de duur van de bezwaarfase inbegrepen. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar hetgeen door de ABRvS is overwogen in de uitspraak van 7 juni 2023 [3] .
7. De voorzieningenrechter zal het verzoek om schadevergoeding daarom afwijzen.
Overgangsrecht Omgevingswet
8. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
8.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 10 januari 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo en het Besluit omgevingsrecht (Bor), zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
Vaststaande feiten en omstandigheden
9. Het perceel is in het bestemmingsplan “Wolvega” (het bestemmingsplan) bestemd voor ‘Woongebied’ en ‘Verkeer’, met als functieaanduiding ‘dienstverlening’. Op het perceel is een bouwvlak geprojecteerd.
10. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van
artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Daarbij is vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met artikel 18 van de regels van het bestemmingsplan omdat de maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken en de maximaal toegestane goothoogte van plat afgedekte bijbehorende bouwwerken worden overschreden.
Privacy
11. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser op de zitting heeft meegedeeld dat hij geen oordeel meer hoeft te hebben over zijn beroepsgrond over privacy. Hij trekt die beroepsgrond in. De voorzieningenrechter laat die grond daarom buiten verdere beschouwing.
Bezonning en schaduwwerking
12. Eiser betoogt dat het bestreden besluit steunt op een gebrekkig rapport van bezonningsingenieur.nl van 23 april 2024 (het rapport). Volgens eiser is in dat rapport sprake van evident onjuiste input en maatvoering. Eiser stelt dat de bestreden uitbouw 6,76 meter hoog is, gemeten vanaf zijn eigen perceel. Het maaiveld op zijn perceel zou 40 centimeter lager liggen dan op het perceel van de vergunninghouder. Eiser heeft dit verschil zelf opgemeten. In het rapport is daarom sprake van verschillende schaduwpatronen die niet overeenkomen met de werkelijkheid. Dat terwijl eiser de werkelijkheid wel zelf heeft vastgelegd middels een gekalibreerde simulatie, die geijkt is met fotografisch bewijs van werkelijk schaduwpatronen. Die werkelijkheid staat in zijn eigen bezonningsstudie van 4 juli 2023 (de studie) en de door hem overlegde foto’s en simulatieafdrukken. Uit die studie blijkt duidelijk dat er in zijn woning sprake is van verlies aan daglicht door de dakopbouw, nu op de peildatum van 21 maart sprake is van zonlichtverslechtering voor drie woonruimtes in zijn woning, te weten 100% verslechtering voor zijn slaapkamer, 66% verslechtering voor zijn bijkeuken en 50% verslechtering voor zijn tuinkamer. Voorts betoogt eiser dat het TNO-verweer van het college wordt ondergraven door de bezonningsingenieur. Er wordt niet aan de strenge en de lichte TNO-normen voldaan. Zowel de vergunning uit 2021 als de nu bestreden vergunning zorgen niet voor de twee uur daglicht van de lichte TNO-norm. Daarbij merkt eiser op dat de TNO-norm slechts kijkt naar drie momenten op de dag en naar één meetpunt op 75 centimeter hoogte aan de rand van een driedimensionale woonruimte. Eiser acht zo’n meetpunt op een vensterbank niet representatief voor de menselijke waarneming en beleving van daglicht op meerdere plekken en meerdere momenten van een dag. Zo hebben de drie aangetaste woonruimtes in zijn woning ramen op verschillende hoogtes. Eiser stelt dat zijn studie uitgaat van de menselijke maat, zoals een persoon lichtkwaliteit ervaart en beleeft op menselijke ooghoogte.
12.1.
Het college voert aan dat uit het rapport volgt dat er voor eisers woning binnen het zomerhalfjaar geen sprake is van schaduwwerking ten gevolge van de uitbreiding in de achtertuin ten opzichte van de reeds onherroepelijke omgevingsvergunning uit 2021. Dat is ook het geval gedurende de rest van het jaar. Daarbij is terecht uitgegaan van de TNO-norm dat meten plaatsvindt in het midden van de vensterkant aan de binnenkant van het raam. Volgens het college valt in eisers achtertuin geen afname te verwachten gedurende het jaar en neemt de stralingspotentie op eisers dakvlak minimaal af. Er is geen sprake van een onevenredige aantasting van eisers woon- en leefklimaat, aldus het college.
12.2.
Uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat er geen wettelijke normen bestaat die zien op een minimumaantal zonuren per dag in een woning. De wetgever heeft ervoor gekozen regulering hiervan over te laten aan bestuursorganen. Dit betekent dat bestuursorganen op dit onderwerp beleidsruimte hebben [4] . Daarnaast heeft de ABRvS de TNO-normen als uitgangspunt geaccepteerd [5] .
12.3.
In het rapport heeft de ingenieur een vergelijking gemaakt tussen de bezonningssituatie van het onherroepelijk vergunde bouwplan in 2021 en het onderhavige bouwplan. Uit het rapport volgt dat zes meetpunten zijn gebruikt, waaronder drie op eisers woning en twee op eisers uitbouw. Geconcludeerd is dat op de toetsingsdatum van 19 februari geen bezonning mogelijk is op de gehanteerde meetpunten aan de achterzijde van eisers woning. Geen van de vijf verblijfsruimten, met uitzondering van eisers woonkamer aan de voorkant van zijn woning, voldoet aan de lichte TNO-norm van ten minste twee bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober in het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam. Bij geen van die vijf ruimten aan de achterzijde sprake is sprake van afname op het meetpunt op de toetingsdatum. Er was al geen bezonning mogelijk in de situatie uitgaande van de in 2021 vergunde dakopbouw. Aan het begin en einde van de normperiode (19 februari en 21 oktober) is er wel invloed op de zijgevel van de uitbouw (bovenste helft) en in wat mindere mate op de achtergevel (eerste verdieping rechts) van eisers woning. Op 21 maart (en 21 september) is er vooral nog invloed op de achtergevel (eerste verdieping) en op de zijgevel in beperkte mate. Op de resterende vijf van de negen peildata is de afname minimaal en grotendeels nihil. In de winter is er geen bezonning mogelijk in de situatie uitgaande van de in 2021 vergunde uitbouw. In de achtertuin van eisers woning valt geen afname te verwachten gedurende het jaar en de stralingspotentie op het dakvlak neemt minimaal af (afname in KWH/m2 op jaarbasis is ongeveer -1%), aldus de ingenieur.
12.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat eisers stukken en stellingen geen concrete aanknopingspunten bevatten om te twijfelen aan de juistheid van de in het rapport gehanteerde normen, onderzoeksmethoden, bevindingen en conclusies. Partijen zijn het er over eens dat de ingenieur terecht de bezonningssituatie als gevolg van de onderhavige omgevingsvergunning heeft vergeleken met de situatie als gevolg van de vergunning uit 2021. In zijn studie heeft eiser die vergelijking daarentegen niet gemaakt. Eisers studie doet reeds daarom geen afbreuk aan de inhoud van het rapport. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ingenieur bij zijn onderzoek had moeten uitgaan van 6,76 meter als hoogte van de thans vergunde uitbouw. Als eerste is van belang dat uit de vergunningstukken duidelijk volgt dat een hoogte van 6,36 meter is vergund. De vergunninghouder heeft op de zitting bevestigd dat thans tot die hoogte is gebouwd. Als tweede is van belang dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ingenieur bij zijn onderzoek en berekeningen is uitgegaan van onjuiste maaiveldhoogtes. Eerst op de zitting heeft eiser gesteld dat het maaiveld op zijn perceel 40 centimeter lager ligt dan het maaiveld op het perceel van de vergunninghouder. Van dat gestelde verschil in maaiveldhoogtes heeft eiser geen bewijs geleverd. Zo heeft eiser geen bewijs overlegd van de gesteld door hem uitgevoerde maaiveldhoogtemeting. Het gestelde maaiveldhoogteverschil volgt evenmin uit eisers foto’s en/of zijn simulatieafdrukken. Daar komt bij dat de vergunninghouder op de zitting dat gestelde hoogteverschil uitdrukkelijk heeft weersproken. Met zijn enkele stelling heeft eiser daarom niet aannemelijk gemaakt dat zijn hele perceel, dan wel zijn woning met uitbouw, 40 centimeter lager is gelegen dan waar de ingenieur van uit is gegaan. Voorts is van belang dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat de ingenieur ten onrechte de TNO-norm in zijn onderzoek heeft betrokken. Eisers enkele stelling ter zitting dat de drie aangetaste woonruimtes in zijn woning ramen op verschillende hoogtes hebben, is onvoldoende voor het oordeel dat de ingenieur van een andere norm had moeten uitgaan. Van het niet meten volgens de menselijke maat is geen sprake. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat onduidelijk is gebleven wanneer het door eiser gemaakte fotografisch bewijs precies is gemaakt en waarmee eiser dat bewijs heeft vergeleken. In dit licht bezien volgt de voorzieningenrechter eiser niet in zijn stelling dat het rapport is gebaseerd op (evident) onjuiste input en maatvoering. Het college mocht de rapport gebruiken ter onderbouwing van het bestreden besluit op bezwaar.
12.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college met het rapport de gevolgen van het onderhavige bouwplan voor de mate van bezonning en schaduwwerking voldoende in kaart heeft gebracht. Gelet op de conclusies in het rapport heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat met het bouwplan geen sprake is van onevenredige aantasting van eisers woon- en leefklimaat.
13. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning van 25 mei 2023 in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep met zaaknummer LEE 24/1732 ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer
LEE 24/3313 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:569.
2.Als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.Zie de uitspraken van 9 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1515) en van 5 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1364).
5.Zie de uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:172.