ECLI:NL:RBNNE:2024:3197

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
23/116
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een last onder bestuursdwang tot verwijdering van een gezonken vaartuig en kostenverhaal

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van een last onder bestuursdwang tot verwijdering van een gezonken vaartuig en het beroep tegen de kostenverhaalsbeschikking. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser overtreder is, omdat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij het vaartuig heeft verkocht. Het college had geen last onder bestuursdwang kunnen opleggen en evenmin kon het college overgaan tot kostenverhaal. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de besluiten van het college vernietigd. Eiser krijgt een vergoeding voor het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/116

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. F. Krol-Postma),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân, het college
(gemachtigde: L.M. Benthem).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van een last onder bestuursdwang tot verwijdering van een gezonken vaartuig en het beroep tegen de kostenverhaalsbeschikking.
1.1.
Met het besluit van 10 juni 2022 (het primaire besluit) heeft het college aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd. Met het bestreden besluit van 23 november 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven. Het college concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat het vaartuig in eigendom is overgedragen, zodat hij als overtreder kan worden aangemerkt. Voor zover er al sprake zou zijn van een levering, concludeert het college dat sprake was van een buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst.
1.2.
Bij beschikking van 30 november 2022 heeft het college de kosten van de bestuursdwang op eiser verhaald.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de oplegging van een last onder bestuursdwang en een daaraan verbonden kostenbeschikking. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroep [eiseres 2]
4. De rechtbank stelt vast dat het beroep tevens is ingediend namens [eiseres 2]. Ter zitting is dit beroep door de gemachtigde ingetrokken.
Is het besluit van 23 november 2022 een primair besluit?
5. Eiser voert aan dat het besluit van 23 november 2022 een nieuw primair besluit is en dat daarom eerst nog een bezwaarprocedure moet volgen. Van belang is dat in de zienswijze en het primaire besluit van 10 juni 2022 [eiseres 2] is aangeschreven als overtreder. In het besluit van 23 november 2022 heeft het college daarop de tenaamstelling van de last onder bestuursdwang gewijzigd naar [eiser]. Eiser wijst op rechtspraak waaruit volgt dat indien een bestuursorgaan de tenaamstelling van een last onder bestuursdwang wijzigt in het vermeende besluit op bezwaar, dit betekent dat sprake is van een nieuw primair besluit waartegen eerst een bezwaarprocedure dient te volgen. [1]
5.1.
De rechtbank stelt vast dat het college in de vooraankondiging van 5 mei 2022 en het primaire besluit ‘[eiseres 2] t.a.v. [eiser]’ heeft aangeschreven als overtreder. Eiser heeft een zienswijze ingediend namens hemzelf en niet namens de eenmanszaak [eiseres 2]. Ditzelfde geldt voor het door eiser ingediende bezwaarschrift. In het besluit op bezwaar van 23 november 2022 heeft het college enkel [eiseres 2] (eiser) aangeschreven als overtreder.
5.2.
De rechtbank overweegt dat de tenaamstelling van de last onder bestuursdwang in het bestreden besluit ten dele is gewijzigd. De gedeeltelijke wijziging van de tenaamstelling van de last in het besluit van 23 november 2022 levert naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen publiekrechtelijke rechtshandeling op. De rechtbank betrekt daarbij dat de naam van eiser ten tijde van de vooraankondiging en het primaire besluit van 10 juni 2022 al onderdeel uitmaakte van die tenaamstelling. Voor eiser was daarbij ten tijde van de vooraankondiging en in de bezwaarfase duidelijk dat de last onder bestuursdwang aan hem was gericht. Eiser heeft uit eigen naam en niet (ook) namens de eenmanszaak een zienswijze en een bezwaarschrift ingediend. Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat het besluit van 23 november 2022 geen primair besluit is, en eiser niet een deel van de bestuursrechtelijke procedure is onthouden. Overigens is ook niet gebleken dat eiser door deze handelswijze is benadeeld. Het betoog van eiser slaagt niet.
Is eiser overtreder?
6. Eiser betoogt dat hij geen overtreder is omdat hij met ingang van 25 juli 2020 geen rechthebbende meer is op het vaartuig. Voorafgaand aan de constatering van de overtreding door de toezichthouder heeft eiser de eigendom van het vaartuig aan [Betrokkene 1] overgedragen door middel van een mondelinge schenkingsovereenkomst. De levering heeft plaatsgevonden op 25 juli 2020. Op deze dag heeft eiser samen met [Betrokkene 1] het vaartuig bezocht. Een en ander wordt ondersteund door de mutatie van de toezichthouders van 29 juli 2020. Eiser wijst er in dit verband op dat het geen teboekgesteld vaartuig betreft zodat de overdracht niet hoeft te worden geregistreerd.
7. Verder wijst eiser op een verklaring van [betrokkene 2] van 14 november 2023, zoals is overgelegd in de beroepsprocedure. In deze verklaring licht [betrokkene 2] toe dat [Betrokkene 1] het vaartuig aan het eind van de maand juli in het jaar 2020 te koop aanbood op een handelsplatform.
7.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiser overtreder is. Het college heeft op de zitting toegelicht dat deze conclusie is gebaseerd op het proces-verbaal van 29 juli 2020 en de zienswijze die eiser heeft ingediend naar aanleiding van de vooraankondiging van de last. Uit deze stukken volgt aldus het college dat, anders dan eiser stelt, de eigendom van het vaartuig niet voorafgaand aan de oplegging van de last is overgegaan op [Betrokkene 1] omdat niet kan worden vastgesteld dat een levering van het vaartuig aan [Betrokkene 1] heeft plaatsgevonden. Om die reden geldt dat het ervoor gehouden moet worden dat eiser eigenaar van en rechthebbende op het vaartuig is gebleven. In het bestreden besluit wordt verder geconcludeerd dat, voor zover al sprake was van een deal, de commissie in de appcontacten een buitengerechtelijke ontbinding wegens non-conformiteit leest.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van het opleggen van de last sprake was van een gezonken vaartuig, dat dit feit destijds niet direct door de rechthebbende is gemeld en het vaartuig door de rechthebbende eveneens niet direct is verwijderd. Ook is niet in geschil dat dit een overtreding oplevert van artikel 4.7, eerste en tweede lid, van de Verordening havens en overige wateren van de Gemeente Súdwest-Fryslân (de Verordening). Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser als rechthebbende is de in de zin van de Verordening en deze bepaling heeft overtreden.
8.1.
Uit artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat onder overtreder wordt verstaan degene die een overtreding pleegt of medepleegt. De rechtbank overweegt dat als overtreder in de zin van artikel 4.7, tweede lid, van de Verordening wordt aangemerkt: de rechthebbende op een gezonken vaartuig. Volgens de begripsomschrijving in artikel 1.1 onder n, van de Verordening wordt onder rechthebbende verstaan: degene die over enig goed enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht of daarover enige feitelijke zeggenschap uitoefent.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser overtreder is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser geen rechthebbende in de zin van de Verordening omdat hij geen eigenaar is van het vaartuig en (ook) op andere wijze geen zeggenschap over het vaartuig heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij het vaartuig (om niet) heeft verkocht aan [Betrokkene 1].
8.2.1.
De rechtbank acht in de eerste plaats van belang dat eiser door middel van het overleggen van chatberichten – die als bijlage bij de zienswijze zijn overgelegd - aannemelijk heeft gemaakt dat hij het vaartuig in de ‘weggeefhoek’ via Facebook (om niet) heeft aangeboden. Dat wordt door het college niet bestreden.
8.2.2.
De rechtbank betrekt in de tweede plaats het mutatierapport van 29 juli 2022. De rechtbank overweegt dat uit het mutatierapport volgt dat eiser aan de toezichthouder heeft verklaard dat hij het vaartuig heeft doorverkocht aan [Betrokkene 1]. Verder blijkt daaruit dat [Betrokkene 1] daarop aan de toezichthouder heeft verklaard dat de boot uiterlijk op 1 augustus 2020 zal worden weggehaald. Het mutatierapport vermeldt dat op 12 september 2020 een gesprek met eiser en de toezichthouder heeft plaatsgevonden: ‘Hij heeft app correspondentie laten lezen waaruit opgemaakt kan worden dat hij de boot heeft weggeven aan (…) [Betrokkene 1]’. De rechtbank overweegt dat de verklaringen van zowel eiser als [Betrokkene 1] uit het mutatierapport aansluiten bij de chatberichten als bedoeld in 8.2.1. Uit de chatberichten blijkt namelijk dat op 30 juli 2020 aan eiser is bericht: “Goedenavond…. ik werd vandaag door handhaving gebeld (…) Had deze week de tijd nog toch? Hij word zondag weg gehaald door transport namelijk”. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat deze berichten afkomstig zijn van een ander dan [Betrokkene 1].
8.2.3.
De rechtbank betrekt in de derde plaats de vooraankondiging last onder bestuursdwang van 5 mei 2022. Daaruit blijkt dat de toezichthouder op 3 augustus 2020 overleg heeft gehad met [Betrokkene 1]. [Betrokkene 1] zou aan de toezichthouder hebben meegedeeld dat hij het vaartuig heeft weggegeven aan een derde persoon. Deze derde persoon heeft blijkens de vooraankondiging op 5 augustus 2020 aan de toezichthouder verklaard dat hij eigenaar is van het vaartuig en dat hij onderweg was om het vaartuig weg te slepen. Verder heeft deze derde op 15 augustus 2020 aan de toezichthouder verklaard dat hij het vaartuig had bezocht, maar dat het in een slechtere staat was dan hem was toegezegd, waarop hij het vaartuig niet heeft meegenomen. In de aan [Betrokkene 1] verzonden vooraankondiging last onder bestuursdwang van 5 mei 2022 wordt het vorenstaande herhaald.
8.3.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande evenmin aanknopingspunten voor het standpunt van het college dat de levering niet zou zijn voltooid omdat geen sprake zou zijn van bezitsverschaffing. De rechtbank acht daarvoor, naast hetgeen uit 8.2.2 en 8.2.3 volgt, van belang dat [Betrokkene 1] aan eiser via de chatberichten foto’s heeft gezonden, die hij heeft gemaakt vanaf het schip. Zodat, anders dan het college concludeert, vaststaat dat [Betrokkene 1] op het schip is geweest en hij over dat schip feitelijke macht heeft uitgeoefend. Dat wordt door het college niet gemotiveerd bestreden.
8.4.
Aangezien evenmin is gebleken dat eiser via een (ander) zakelijk of persoonlijk recht, dan wel feitelijk zeggenschap had over het vaartuig, heeft het college eiser dan ook ten onrechte aangemerkt als overtreder van artikel 4.7, tweede lid, van de Verordening. Gelet op het voorgaande heeft het college aan eiser geen last onder bestuursdwang kunnen opleggen. Het betoog van eiser slaagt.
Mocht het college de kosten verhalen?
9. Zoals hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het college ten onrechte aan eiser een last onder bestuursdwang heeft opgelegd. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat het college evenmin over heeft kunnen gaan tot kostenverhaal. Om die reden is het beroep van eiser ook gegrond voor zover gericht tegen de kostenverhaalsbeschikking.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 4.7, tweede lid, van de Verordening en artikel 5:1, eerste en tweede lid, van de Awb. Het college heeft ten onrechte geconcludeerd dat eiser overtreder is en ten onrechte een last onder bestuursdwang opgelegd. Dat betekent dat het college ook de kosten van de bestuursdwang niet op eiser heeft kunnen verhalen. De rechtbank ziet, gelet op de aard van de geconstateerde gebreken, aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit van 10 juni 2022 en de kostenverhaalsbeschikking van 30 november 2022 te herroepen.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten.
10.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde van eiser in bezwaar heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, de gemachtigde in beroep heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 23 november 2022;
  • herroept de primaire besluiten van 10 juni 2022 en 30 november 2022;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 2.998,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. D.A. Bekking, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 23 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP8747.