In deze zaak, die zich afspeelt in Groningen, hebben eisers en gedaagden een geschil over de eigendom van een strook grond van circa 5 bij 45 meter, gelegen tussen een veekering en de kadastrale grens. Eisers, die sinds 2 juli 2020 eigenaar zijn van het perceel, stellen dat gedaagden, die sinds 2 juli 1991 eigenaar zijn van een aangrenzend perceel, zich niet aan de kadastrale grens moeten houden. Gedaagden beweren echter dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van de betwiste strook grond. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de kadastrale grens in beginsel ook de juridische erfgrens is, maar dat gedaagden niet hebben aangetoond dat zij bezitsdaden hebben verricht die de verjaringstermijn zouden laten ingaan. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van inbezitneming door gedaagden, aangezien de veekering door de rechtsvoorganger van eisers is geplaatst en de handelingen van gedaagden, zoals onderhoud en het laten grazen van schapen, niet als bezitsdaden kunnen worden aangemerkt. De vorderingen van eisers worden toegewezen, waarbij gedaagden worden verboden het perceel van eisers te betreden en hen wordt opgedragen de betwiste strook te ontruimen. Tevens wordt gedaagden een dwangsom opgelegd voor het niet naleven van deze veroordelingen.