ECLI:NL:RBNNE:2024:3061

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
18.258453.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en zware mishandeling met bewezenverklaring van bedreiging na schietpartij in Assen, ontslag van rechtsvervolging op basis van noodweer

Op 6 augustus 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag, zware mishandeling en bedreiging. De zaak vond zijn oorsprong in een schietpartij die plaatsvond op 4 oktober 2023 in het Lariksbos te Assen. De verdachte, geboren in 2002, werd bijgestaan door advocaat mr. A.M. Veld, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. Janssens. Tijdens de zitting op 23 juli 2024 werd de tenlastelegging besproken, waarin de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk schieten op een slachtoffer met een vuurwapen, wat resulteerde in schotwonden. De officier van justitie eiste veroordeling voor poging tot doodslag, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte enkel een waarschuwingsschot in de lucht had gelost.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte op het slachtoffer had geschoten. De verklaringen van getuigen waren inconsistent en er was geen bewijs dat de verdachte in de richting van het slachtoffer had geschoten. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden veroordeeld voor de primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan de meest subsidiair ten laste gelegde bedreiging, omdat hij met een vuurwapen in de lucht had geschoten, wat als bedreiging met zware mishandeling werd gekwalificeerd.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, aangezien hij handelde ter verdediging van een medeverdachte die werd bedreigd door het slachtoffer met een zwaard. De rechtbank vond dat de verdachte niet kon worden verweten dat hij zich in deze situatie had begeven, en dat zijn handelen niet in onredelijke verhouding stond tot de dreiging. Daarom werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten die aan de schade ten grondslag lagen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.258453.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 augustus 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] Assen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 juli 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.M. Veld, advocaat te Meppel. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 oktober 2023 te Assen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, opzettelijk met een of meerdere pisto(o)len, in elk geval met een of meerdere vuurwapens, heeft/hebben geschoten op of in de richting van die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] in de buik en/of rug en/of lies en/of bil, althans in het lichaam is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2023 te Assen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere schotwonden in de buik en/of rug en/of lies en/of bil, althans in het lichaam, heeft/hebben toegebracht, door opzettelijk met een of meerdere pisto(o)len, in elk geval met een of meerdere vuurwapens, te schieten op of in de richting
van die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] in de buik en/of rug en/of lies en/of bil, althans in het lichaam is geraakt;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2023 te Assen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een of meerdere pito(o)len, in elk geval met een of meerdere vuurwapens, heeft/hebben geschoten op of in de richting van die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] in de buik en/of rug en/of lies en/of bil, althans in het lichaam is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2023 te Assen, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een pistool, in elk geval een vuurwapen, te tonen en/of (vervolgens) met dat vuurwapen op of in de richting van die [slachtoffer] en/of in de lucht te schieten en/of proberen te schieten.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat hij de verklaring van verdachte dat hij in de lucht heeft geschoten niet aannemelijk acht. Zowel [slachtoffer] , zijn broertje [getuige] als [medeverdachte] wijzen verdachte aan als schutter, iemand die op [slachtoffer] schoot. Niemand zegt dat er in de lucht zou zijn geschoten. Derhalve kan bewezen worden dat verdachte op [slachtoffer] heeft gericht, hetgeen een poging tot doodslag oplevert. Daarbij is voorts sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [medeverdachte 2] nu zij, na een eerdere confrontatie met [slachtoffer] , bewapend met vuurwapens wederom de confrontatie met [slachtoffer] hebben opgezocht. Ter plaatse zijn zij beiden blijven staan toen de rest wegrende en beiden hebben zij op [slachtoffer] geschoten. Ze zijn van begin tot eind samen opgetrokken, hetgeen een nauwe en bewuste samenwerking oplevert.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten, maar zoals hij zelf heeft verklaard, enkel een waarschuwingsschot in de lucht heeft gelost. Ook via het medeplegen kunnen de handelingen van anderen niet voor rekening van verdachte worden gebracht, nu geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Er was geen plan en verdachte wist net als alle andere aanwezigen niet dat medeverdachte [medeverdachte 2] (ook) een vuurwapen bij zich had. Derhalve kan niet bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, zware mishandeling of poging tot zware mishandeling. Ten aanzien van de meest subsidiair ten laste gelegde bedreiging heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten en overweegt hiertoe het volgende.
Vaststaat dat er op 4 oktober 2023 in het Lariksbos in Assen een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen twee groepen die is uitgemond in een schietpartij. Daarbij heeft medeverdachte [medeverdachte 2] meerdere keren in de richting van [slachtoffer] geschoten waarbij [slachtoffer] (in ieder geval) drie keer is geraakt, te weten in zijn buik, linker bovenbeen en bil. Tevens staat vast dat naast medeverdachte [medeverdachte 2] , ook verdachte in ieder geval één schot heeft gelost. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij één keer in de lucht heeft geschoten, ter afdreiging van [slachtoffer] omdat [slachtoffer] met een zwaard achter medeverdachte [medeverdachte 3] aan ging.
Het dossier bevat onvoldoende bewijs om deze verklaring van verdachte te weerleggen dan wel als niet aannemelijk terzijde te schuiven. [slachtoffer] , zijn broertje [getuige] en [medeverdachte] wijzen verdachte weliswaar aan als een van de personen die heeft geschoten, maar geen van deze drie getuigen verklaart nadrukkelijk dat verdachte in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten. Bovendien zijn alle drie deze getuigen in meer of mindere mate wisselend en inconsistent in hun verklaringen, onder andere over wie er geschoten zou hebben. Ook voor het overige is er geen bewijs voorhanden waaruit afgeleid zou kunnen worden dat verdachte niet in de lucht, maar in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten. De overige onderzoeksbevindingen – zoals het aantreffen van schotresten op de handen van verdachte en het aantreffen van een zogeheten blindganger – passen niet meer bij het scenario dat verdachte op [slachtoffer] zou hebben geschoten dan bij het scenario dat verdachte in de lucht zou hebben geschoten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten.
Evenmin is de rechtbank van oordeel dat via het vraagstuk medeplegen het handelen van medeverdachte [medeverdachte 2] – meermalen schieten in de richting van [slachtoffer] – ook aan verdachte kan worden toegerekend zodat toch een veroordeling voor het primair, subsidiair of meer subsidiair ten laste gelegde zou kunnen volgen. Daartoe overweegt de rechtbank dat zij er niet van overtuigd is geraakt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] van elkaar wisten dat zij bewapend met vuurwapens naar het Lariksbos zijn gegaan. Dat wordt enkel verklaard door [medeverdachte] , wiens verklaring op dat punt geen ondersteuning vindt in enig ander bewijsmiddel, door alle medeverdachten wordt weersproken en welke verklaring hij bovendien later bij de rechter-commissaris zegt te hebben verzonnen. Daarmee gaat de rechtbank er evenmin vanuit dat verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk naar het Lariksbos zijn gegaan met als doel het plegen van geweld. De rechtbank ziet het handelen van zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 2] in hun beider gevallen als een individueel, onafhankelijk van elkaar genomen, wilsbesluit in reactie op de handelingen van [slachtoffer] met het zwaard.
Dat handelen van verdachte – met een vuurwapen in de lucht schieten – levert geen poging tot doodslag, zware mishandeling of poging tot zware mishandeling op, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring meest subsidiair ten laste gelegde bedreiging
Voornoemd handelen van verdachte kan wel worden gekwalificeerd als een bedreiging met zware mishandeling. Zo was zijn handelen naar eigen zeggen ook bedoeld. De rechtbank acht het meest subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 juli 2024;
2. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2023.10.17.100, d.d. 3 november 2023 opgemaakt door dr. F. Fleurbaaij, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijke deskundige, opgenomen op p. 76 e.v. van het aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 december 2023 (FO dossier) bij het dossier met nummer 2023266182, onderzoek REKERE / NN3R023075 d.d. 15 november 2023.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het meest subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 4 oktober 2023 te Assen, [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, door met een pistool, in elk geval een vuurwapen, in de lucht te schieten.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Meest subsidiair bedreiging met zware mishandeling
Vervolgens is de vraag aan de orde of het bewezenverklaarde feit strafbaar is.

Beroep op noodweer

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld en daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte in de lucht heeft geschoten ter verdediging van medeverdachte [medeverdachte 3] . [slachtoffer] stond te zwaaien met een zwaard en op het moment dat [medeverdachte 3] weg wou gaan en zich had omgedraaid begon [slachtoffer] op [medeverdachte 3] af te rennen met het zwaard. Verdachte heeft hierop gereageerd door een waarschuwingsschot in de lucht te lossen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt nu hij zich, net als de andere jongens uit zijn groep, aan de situatie had kunnen onttrekken door weg te rennen. Verdachte heeft er daarentegen voor gekozen om te blijven staan en zijn vuurwapen te gebruiken. Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte en zijn medeverdachten er zelf voor hebben gekozen de confrontatie met het latere slachtoffer [slachtoffer] aan te gaan. Eerder die dag was er al een confrontatie geweest tussen verdachte en [slachtoffer] waarbij een dreigende situatie was ontstaan. Vervolgens werden ze door [slachtoffer] uitgedaagd om naar het Lariksbos te komen en hebben verdachte en zijn medeverdachten ervoor gekozen om daar bewapend met vuurwapens heen te gaan. Er was dan ook sprake van een aanvallende houding zodat verdachte geen beroep op noodweer toekomt.
Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt voorop dat niet duidelijk is geworden wat er precies is gebeurd op 4 oktober 2023 in het Lariksbos in Assen. Alle bij de schietpartij betrokken personen, zowel de groep van [slachtoffer] als de groep van verdachte, willen niet verklaren of zijn zeer wisselend in hun verklaring over wat er die middag is gebeurd. De verklaringen worden continu bijgesteld, zijn innerlijk tegenstrijdig en tegenstrijdig met elkaar. En niemand heeft precies gezien wat er is gebeurd, wie er heeft geschoten en hoe vaak. De rechtbank acht het onbevredigend dat in een dusdanig ernstige, gevaarlijke situatie zoals de onderhavige onduidelijk blijft wat er precies is gebeurd, hetgeen het voor de rechtbank lastig maakt om recht te doen. De rechtbank kan echter niet anders dan zich in het onderhavige geval beperken tot de grote lijnen en voor zover een en ander kan worden vastgesteld, gaat de rechtbank bij de beoordeling van het noodweerverweer uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte is op 4 oktober 2023 samen met zes anderen naar het Lariksbos in Assen gegaan. Verdachte reed met medeverdachte [medeverdachte 3] mee, die naar het Lariksbos ging om met [slachtoffer] te praten over schade die [slachtoffer] aan zijn auto – de auto van medeverdachte [medeverdachte 3] – zou hebben toegebracht. Ter plaatse heeft medeverdachte [medeverdachte 3] een kort gesprek gevoerd met [slachtoffer] , die reeds in of bij het bos aanwezig was met een groep jongens. Op enig moment tijdens dat gesprek heeft [slachtoffer] een zwaard, in ieder geval een groot mes of zwaard, uit zijn paraplu tevoorschijn gehaald. [slachtoffer] stond op dat moment op ongeveer twee meter afstand van medeverdachten [medeverdachte 3] en diens broer [medeverdachte 2] , die, zo begrijpt de rechtbank, op geringe afstand van elkaar voor of bij [slachtoffer] stonden. Verdachte stond daar op enige afstand achter. Zowel door personen uit de groep van [slachtoffer] als uit de groep van verdachte werd tegen [slachtoffer] gezegd dat hij het zwaardweg moest doen. Dat deed [slachtoffer] niet en hij kwam juist al zwaaiend met het zwaard op medeverdachte [medeverdachte 3] af. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft zich omgedraaid om weg te rennen. [slachtoffer] ging met het zwaard achter medeverdachte [medeverdachte 3] aan en op dat moment heeft verdachte in de lucht geschoten. Zijn wapen functioneerde echter niet naar behoren en viel uit elkaar, waarna verdachte is weggerend. [slachtoffer] liep toen op medeverdachte [medeverdachte 2] af, die uiteindelijk meerdere keren op [slachtoffer] heeft geschoten waarbij [slachtoffer] , zoals hiervoor overwogen, waarschijnlijk in totaal drie keer is geraakt.
Ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient allereerst de vraag te worden beantwoord of er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk geworden dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding van het lijf van medeverdachte [medeverdachte 3] . Zoals hiervoor omschreven ging [slachtoffer] zeer dreigend met een zwaard, althans een groot mes, achter medeverdachte [medeverdachte 3] aan, waarbij de afstand tussen [medeverdachte 3] en [slachtoffer] gering was.
Subsidiariteitsvereiste
De volgende vraag die dient te worden beantwoord is of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was, het zogenoemde subsidiariteitsvereiste. Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond.
De noodzaak tot verdediging ontbreekt indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. Het zich aan de aanranding kunnen onttrekken houdt in dat daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan. Onttrekking aan de aanranding moet voorts van de verdachte kunnen worden gevergd. Dit behoeft bijvoorbeeld niet het geval te zijn wanneer de situatie zo bedreigend is dat zich onttrekken aan de aanranding geen reëel alternatief is. Ook bij een aanranding van anderen kan zich het geval voordoen dat men zich niet behoeft te onttrekken aan de aanranding.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat er wel een noodzaak voor verdachte bestond om medeverdachte [medeverdachte 3] te verdedigen. [slachtoffer] ging op korte afstand met een zwaard achter medeverdachte [medeverdachte 3] aan, die niet zag dat [slachtoffer] achter hem aan kwam, omdat hij [slachtoffer] zojuist de rug had toegekeerd om zich van de escalerende situatie te distantiëren. Eerdere mondelinge waarschuwingen hadden [slachtoffer] er voorts niet toe bewogen zijn aanval te staken. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden wegrennen geen reëel alternatief was voor verdachte nu dat een reëel risico met zich meebracht dat [slachtoffer] medeverdachte [medeverdachte 3] ernstig, zo niet dodelijk, zou hebben verwond. Onttrekking aan de aanranding kon aldus niet van verdachte worden gevergd.
Proportionaliteitsvereiste
Vervolgens is de vraag of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was. De in dat verband – tot terughoudendheid nopende – maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte – eenmaal in de lucht schieten ter afdreiging van [slachtoffer] – niet in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de hiervoor omschreven aanranding. Hieraan doet niet af dat verdachte illegaal een vuurwapen voorhanden had en had meegenomen naar het Lariksbos. De onwettigheid van het bezit neemt niet weg dat het gebruik in dit geval gerechtvaardigd was.
Culpa in causa
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich mocht verdedigen tegen de aanval van [slachtoffer] op de wijze zoals hij heeft gedaan. Dat betekent nog niet zonder meer dat hem ook een succesvol beroep op noodweer toekomt. Daarvoor dient eerst nog de vraag te worden beantwoord of verdachte het aan zichzelf te wijten heeft dat hij in een situatie terecht is gekomen waarin hij zich moest verdedigen zoals hij heeft gedaan. Met andere woorden: of sprake is van culpa in causa.
Onder bepaalde, bijzondere omstandigheden kunnen gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, is daartoe evenwel onvoldoende. [1]
Zoals de officier van justitie heeft aangehaald had er eerder die dag inderdaad al een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en een aantal medeverdachten enerzijds en [slachtoffer] anderzijds. [slachtoffer] zou met zijn fiets de auto van [medeverdachte 3] , die op dat moment werd bestuurd door [medeverdachte 2] en waarin verder verdachte samen met een aantal medeverdachten reed, hebben geblokkeerd. [slachtoffer] ‘zat daarbij in zijn zakken te graaien’ en zou stenen op/tegen de auto hebben gegooid. Later op de dag is [medeverdachte 3] , samen met verdachte en vijf anderen, op uitnodiging van [slachtoffer] naar het Lariksbos gegaan om te praten over de schade die [slachtoffer] aan voornoemde auto had toegebracht. [slachtoffer] zou daarbij via Snapchat hebben gezegd “neem heel jouw mensen mee”. Verdachte had op het moment dat hij naar het Lariksbos ging, een vuurwapen bij zich.
Hoewel de rechtbank het onverantwoord en alles behalve verstandig vindt dat verdachte zich onder deze omstandigheden, ook nog illegaal bewapend met een vuurwapen, naar het Lariksbos heeft begeven en daarmee de confrontatie met [slachtoffer] heeft opgezocht, wordt naar het oordeel van de rechtbank de ondergrens van culpa in causa niet gehaald.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben de aanval niet uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en evenmin kan gezegd worden dat zij een gewelddadige reactie van [slachtoffer] hebben uitgelokt. In het Lariksbos was het immers [slachtoffer] die na een kort gesprek met [medeverdachte 3] uit het niets en kennelijk onverwacht een zwaard uit zijn paraplu tevoorschijn haalde en de aanval op verdachte en zijn medeverdachten inzette, zonder dat deze gewelddadige reactie op dat moment door verdachte en de medeverdachten werd uitgelokt. Enige agressieve reactie van [slachtoffer] was voorts weliswaar voorzienbaar, maar zoals hiervoor aangehaald, is dat niet voldoende om tot het oordeel te komen dat sprake is van culpa in causa. Bovendien betekent de confrontatie eerder die dag nog niet dat een agressieve reactie van deze aard en in deze mate te verwachten viel. Ook de omstandigheid dat verdachte zich van een illegaal vuurwapen had voorzien betekent, zoals hiervoor aangehaald, niet zonder meer dat sprake is van culpa in causa. In dat kader overweegt de rechtbank dat zij er niet vanuit gaat dat verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk bewapend naar het Lariksbos zijn gegaan met als doel het plegen van geweld, zoals hiervoor reeds overwogen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hadden beiden een vuurwapen bij zich, maar bewijs dat zij dat van elkaar wisten ontbreekt, en ze hebben dit vuurwapen beiden enkel ter hand genomen en gebruikt als verdediging tegen de aanval van [slachtoffer] . Zij hebben de wapens geenszins op een aanvallende of provocerende manier gebruikt.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verdachte – kort gezegd – de aanval van [slachtoffer] heeft uitgelokt, zodat geen sprake is van culpa in causa.
Conclusie
De rechtbank komt, met de raadsvrouw, tot de conclusie dat verdachte een succesvol beroep op noodweer toekomt. De rechtbank acht het bewezenverklaarde derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank acht van belang te benadrukken dat zij het gedrag van verdachte niet goedkeurt. Verdachte was in het bezit van een vuurwapen, hetgeen strafbaar is, en heeft dat vuurwapen op klaarlichte dag meegenomen naar een confrontatie in het Lariksbos met iemand waarmee eerder die dag ook al een confrontatie was geweest. Daarmee heeft verdachte zich onverantwoordelijk gedragen en grote risico’s genomen, die zich in het onderhavige geval ook hebben verwezenlijkt. Echter, in de snel ontwikkelende gevaarlijke situatie die ter plaatse in het Lariksbos ontstond, heeft verdachte zich genoodzaakt gezien dit vuurwapen te gebruiken om het leven van [medeverdachte 3] te verdedigen en daar had hij gelet op de onverwacht agressieve aanval van [slachtoffer] ook alle reden toe. Hij had het vuurwapen nooit mee mogen nemen, maar het gebruik ervan was onder deze omstandigheden gerechtvaardigd.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 12.282,70 ter vergoeding van materiële schade en € 15.000,- ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende onderbouwd is en in die zin voor toewijzing vatbaar is, met dien verstande dat een matiging op zijn plaats is in verband met eigen schuld van de benadeelde partij. Ten aanzien van de hoogte van die matiging heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in verband met de bepleitte vrijspraken en ontslag van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt vrijgesproken dan wel ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. Aldus legt de rechtbank verdachte geen straf of maatregel op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Beslag

De raadsvrouw heeft ter zitting verzocht de onder verdachte in beslag genomen kleding aan hem terug te geven. De officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de betreffende kleding terug gegeven kan worden aan verdachte.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen of er kleding en zo ja, welke kleding, in beslag is genomen en op welke kleding thans nog beslag rust. De rechtbank kan daarom geen beslissing nemen op het verzoek van de raadsvrouw. Nu de officier van justitie ter zitting heeft toegezegd dat de betreffende kleding terug kan naar verdachte, vertrouwt de rechtbank erop dat de inbeslaggenomen kleding terug zal worden gegeven aan verdachte.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meest subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals voormeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij zijn eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Fuhler, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. L. Lamers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 augustus 2024.

Voetnoten

1.Zie onder meer HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.