ECLI:NL:RBNNE:2024:3054

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
18.258472.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bewezenverklaring zware mishandeling na schietpartij in Lariksbos met succesvol beroep op noodweer

Op 6 augustus 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak betreft een schietpartij die plaatsvond op 4 oktober 2023 in het Lariksbos te Assen. De verdachte, geboren in 1996, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R. Schreudering, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. Janssens. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, omdat de verdachte had verklaard op het onderlichaam van het slachtoffer te hebben gericht, met de intentie om niet dodelijk letsel toe te brengen. De rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer, die meerdere schotwonden had opgelopen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, aangezien het slachtoffer met een zwaard op hem afkwam. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van alle rechtsvervolging werd ontslagen. De rechtbank benadrukte dat hoewel het gedrag van de verdachte onverantwoordelijk was, het gebruik van het vuurwapen onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.258472.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 augustus 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] Assen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 juli 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R. Schreudering, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 oktober 2023 te Assen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, opzettelijk met een of meerdere pisto(o)len, in elk geval met een of meerdere vuurwapens, heeft/hebben geschoten op of in de richting van die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] in de buik en/of rug en/of lies en/of bil, althans in het lichaam is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2023 te Assen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere schotwonden in de buik en/of rug en/of lies en/of bil, althans in het lichaam, heeft/hebben toegebracht, door opzettelijk met een of meerdere pisto(o)len, in elk geval met een of meerdere vuurwapens, te schieten op of in de richting
van die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] in de buik en/of rug en/of lies en/of bil, althans in het lichaam is geraakt;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2023 te Assen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een of meerdere pisto(o)len, in elk geval met een of meerdere vuurwapens, heeft/hebben geschoten op of in de richting van die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] in de buik en/of rug en/of lies en/of bil, althans in het lichaam is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaring van verdachte dat hij op de benen van [slachtoffer] heeft gericht om hem op afstand te houden niet klopt met de plaats waar de schotwonden in het lichaam van [slachtoffer] zijn aangetroffen, te weten in de bil, romp en in de lies. Met name in de romp en de lies bevinden zich veel vitale onderdelen, die blijkens de medische stukken ook zijn geraakt. Door meerdere keren op het onderlichaam te schieten heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] zou raken in vitale delen van zijn lichaam en dat hij, [slachtoffer] , zijn leven zou verliezen. Daarbij is voorts sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [medeverdachte] nu zij, na een eerdere confrontatie met [slachtoffer] , bewapend met vuurwapens wederom de confrontatie met [slachtoffer] hebben opgezocht. Ter plaatse zijn zij beiden blijven staan toen de rest wegrende en beiden hebben zij op [slachtoffer] geschoten. Ze zijn van begin tot eind samen opgetrokken, hetgeen een nauwe en bewuste samenwerking oplevert.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] , ook niet in voorwaardelijke zin. Hij heeft juist niet gewild dat [slachtoffer] kwam te overlijden. Hij heeft immers bewust op het onderlichaam van [slachtoffer] geschoten. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft de raadsman aangevoerd dat uit de beschikbare medische informatie over de verwondingen van [slachtoffer] niet kan worden geconcludeerd dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van de meest subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak poging tot doodslag
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het opzet van verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin, gericht was op de dood van [slachtoffer] en overweegt hiertoe het volgende.
Vaststaat dat er op 4 oktober 2023 in het Lariksbos in Assen een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen twee groepen die is uitgemond in een schietpartij. Daarbij heeft verdachte meerdere keren met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer] geschoten waarbij [slachtoffer] (in ieder geval) drie keer is geraakt, te weten in zijn buik, linker bovenbeen en bil. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij bewust naar onderen heeft gericht, op de benen althans het onderlichaam, omdat hij juist niet wilde dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Deze verklaring van verdachte wordt door geen enkel bewijsmiddel in het dossier weerlegd. Bovendien is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat deze verklaring van verdachte juist wel wordt ondersteund door de bij [slachtoffer] aangetroffen schotwonden. De drie ingaande schotwonden bevinden zich immers allen onder het middenrif, waarvan twee onder de heupen. Dat één van de drie kogels [slachtoffer] in zijn buik heeft geraakt, brengt nog niet met zich mee dat verdachte hoger heeft gericht dan dat hij zegt dat hij heeft gedaan. Dat een van de kogels in de buik terecht is gekomen ondanks dat verdachte op het onderlichaam richtte is immers zeer goed mogelijk door de omstandigheden waaronder verdachte heeft geschoten, te weten in een stressvolle situatie waarbij [slachtoffer] op hem af kwam met een zwaard. Dat ondanks die omstandigheden alle drie de kogels [slachtoffer] onder het middenrif hebben geraakt, ondersteunt naar het oordeel van de rechtbank juist dat verdachte bewust op het onderlichaam heeft gericht.
Nu verdachte bewust op minder kwetsbare onderdelen van het lichaam heeft gericht om de kans op dodelijk letsel zo klein mogelijk te houden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Het enkele feit dat verdachte meerdere keren heeft geschoten, maakt dat niet anders. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring toebrengen zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat wel sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel is de aard van het letsel van belang, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer] ten gevolge van het handelen van verdachte vijf schotwonden heeft opgelopen, waarvan (in ieder geval) twee in- en uitschotwonden en één in schotwond waarbij de kogel in het lichaam van [slachtoffer] is blijven zitten. Vanwege een bloeding in zijn buik is in het ziekenhuis dezelfde dag een spoedoperatie uitgevoerd, waarna hij geïntubeerd en gesedeerd is gebleven tot de tweede operatie twee dagen later. In de week daarna is hij nog een derde keer geopereerd naar aanleiding van het schietincident, waarbij voornoemde kogel die in het lichaam van [slachtoffer] is blijven zitten uit zijn heup is verwijderd. Door de schotwonden zijn de lever, twaalfvingerige darm, alvleesklier en galblaas van [slachtoffer] beschadigd geraakt en heeft hij 16 dagen in het ziekenhuis gelegen. Vanwege hevige pijn aan zijn linkerbeen heeft hij ruim drie maanden Oxycodon geslikt en tot op de dag van vandaag slikt hij een hoge dosis paracetamol vanwege aanhoudende pijn, kan hij nog altijd zijn linkerbeen niet goed belasten en wordt hij in zijn dagelijkse bezigheden gehinderd, zo blijkt uit de stukken die bij de vordering benadeelde partij zijn ingediend.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Tevens acht de rechtbank bewezen dat het opzet van verdachte, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen zoals hiervoor beschreven, ook gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte dat tezamen en in vereniging met anderen heeft gedaan. Daartoe overweegt de rechtbank dat zij er niet van overtuigd is geraakt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] – die ook heeft geschoten – van elkaar wisten dat zij bewapend met vuurwapens naar het Lariksbos zijn gegaan. Dat wordt enkel verklaard door [getuige] , wiens verklaring op dat punt geen ondersteuning vindt in enig ander bewijsmiddel, door alle medeverdachten wordt weersproken en welke verklaring hij bovendien later bij de rechter-commissaris zegt te hebben verzonnen. Daarmee gaat de rechtbank er evenmin vanuit dat verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk naar het Lariksbos zijn gegaan met als doel het plegen van geweld. De rechtbank ziet het handelen van zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] in hun beider gevallen als een individueel, onafhankelijk van elkaar genomen, wilsbesluit in reactie op de handelingen van [slachtoffer] met het zwaard, zodat de rechtbank niet komt tot medeplegen.
Nu verdachte duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend gericht op [slachtoffer] te hebben geschoten, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 juli 2024;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 oktober 2023, opgenomen op pagina 57 e.v. van het dossier met nummer 2023266182, onderzoek REKERE / NN3R023075 d.d. 15 november 2023, inhoudende de relateringen van verbalisant [verbalisant] ;
3. Een schriftelijk bescheid, te weten de vordering benadeelde partij d.d. 18 juni 2024, ingediend door mr. S.C. van Bunnik namens benadeelde partij [slachtoffer] , onder andere inhoudende medische informatie over het door de benadeelde [slachtoffer] opgelopen letsel, met als bijlagen onder meer meerdere artsenbrieven betreffende de behandeling van [slachtoffer] in het UMCG.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 4 oktober 2023 te Assen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere schotwonden in de buik, lies en bil heeft toegebracht, door opzettelijk met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, te schieten op of in de richting
van die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] in de buik en lies en bil is geraakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair zware mishandeling
Vervolgens is de vraag aan de orde of het bewezenverklaarde feit strafbaar is.

Beroep op noodweer

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld en daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer] . [slachtoffer] kwam al zwaaiend met een zwaard op verdachte af en verdachte heeft zich daartegen verdedigd door meerdere malen op het onderlichaam van [slachtoffer] te schieten. Zich onttrekken aan de situatie was geen reële en redelijke mogelijkheid nu omdraaien en wegrennen hem fataal had kunnen worden gezien de korte afstand tussen hem en [slachtoffer] met het zwaard.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt nu hij zich, net als de andere jongens uit zijn groep, aan de situatie had kunnen onttrekken door weg te rennen. Verdachte heeft er daarentegen voor gekozen om te blijven staan en zijn vuurwapen te gebruiken. Indien naar het oordeel van de rechtbank wel sprake was van een noodweersituatie, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het meermalen gericht schieten met een vuurwapen niet proportioneel is. Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte en zijn medeverdachten er zelf voor hebben gekozen de confrontatie met het latere slachtoffer [slachtoffer] aan te gaan. Eerder die dag was er al een confrontatie geweest tussen verdachte en [slachtoffer] waarbij een dreigende situatie was ontstaan. Vervolgens werden ze door [slachtoffer] uitgedaagd om naar het Lariksbos te komen en hebben verdachte en zijn medeverdachten ervoor gekozen om daar bewapend met vuurwapens heen te gaan. Er was dan ook sprake van een aanvallende houding zodat verdachte geen beroep op noodweer toekomt.
Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt voorop dat niet duidelijk is geworden wat er precies is gebeurd op 4 oktober 2023 in het Lariksbos in Assen. Alle bij de schietpartij betrokken personen, zowel de groep van [slachtoffer] als de groep van verdachte, willen niet verklaren of zijn zeer wisselend in hun verklaring over wat er die middag is gebeurd. De verklaringen worden continu bijgesteld, zijn innerlijk tegenstrijdig en tegenstrijdig met elkaar. En niemand heeft precies gezien wat er is gebeurd, wie er heeft geschoten en hoe vaak. De rechtbank acht het onbevredigend dat in een dusdanig ernstige, gevaarlijke situatie zoals de onderhavige onduidelijk blijft wat er precies is gebeurd, hetgeen het voor de rechtbank lastig maakt om recht te doen. De rechtbank kan echter niet anders dan zich in het onderhavige geval beperken tot de grote lijnen en voor zover een en ander kan worden vastgesteld, gaat de rechtbank bij de beoordeling van het noodweerverweer uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte is op 4 oktober 2023 samen met zes anderen naar het Lariksbos in Assen gegaan. Verdachte reed met zijn broer, medeverdachte [medeverdachte 2] mee, die naar het Lariksbos ging om met [slachtoffer] te praten over schade die [slachtoffer] aan zijn auto – de auto van medeverdachte [medeverdachte 2] – zou hebben toegebracht. Ter plaatse heeft medeverdachte [medeverdachte 2] een kort gesprek gevoerd met [slachtoffer] , die reeds in of bij het bos aanwezig was met een groep jongens. Op enig moment tijdens dat gesprek heeft [slachtoffer] een zwaard, in ieder geval een groot mes of zwaard, uit zijn paraplu tevoorschijn gehaald. [slachtoffer] stond op dat moment op ongeveer twee meter afstand van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] , die, zo begrijpt de rechtbank, op geringe afstand van elkaar voor of bij [slachtoffer] stonden. Zowel door personen uit de groep van [slachtoffer] als uit de groep van verdachte werd tegen [slachtoffer] gezegd dat hij het zwaard weg moest doen. Dat deed [slachtoffer] niet en hij kwam juist al zwaaiend met het zwaard op medeverdachte [medeverdachte 2] af. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft zich omgedraaid om weg te rennen. [slachtoffer] ging met het zwaard achter medeverdachte [medeverdachte 2] aan en op dat moment heeft medeverdachte [medeverdachte] in de lucht geschoten. Iedereen rende weg en vrijwel tegelijkertijd kwam [slachtoffer] met het zwaard op verdachte af, die verstijfd van schrik volgens zijn eigen verklaring in eerste instantie was blijven staan. Verdachte heeft toen zijn vuurwapen uit zijn broeksband gepakt en [slachtoffer] nogmaals gezegd dat hij het zwaard weg moest doen. [slachtoffer] bleef echter met het zwaard op verdachte af komen, waarna verdachte op het onderlichaam van [slachtoffer] heeft geschoten. Omdat ook hierdoor [slachtoffer] niet werd afgeschrikt en op verdachte af bleef komen, heeft verdachte daarna nog een paar keer op het onderlichaam van verdachte geschoten, waarbij hij [slachtoffer] , zoals hiervoor overwogen, waarschijnlijk in totaal drie keer heeft geraakt.
Ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient allereerst de vraag te worden beantwoord of er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk geworden dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. Zoals hiervoor omschreven kwam [slachtoffer] zeer dreigend met een zwaard, althans een groot mes, op verdachte af, waarbij de afstand tussen verdachte en [slachtoffer] gering was.
Subsidiariteitsvereiste
De volgende vraag die dient te worden beantwoord is of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was, het zogenoemde subsidiariteitsvereiste. Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond.
De noodzaak tot verdediging ontbreekt indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. Het zich aan de aanranding kunnen onttrekken houdt in dat daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan. Onttrekking aan de aanranding moet voorts van de verdachte kunnen worden gevergd. Dit behoeft bijvoorbeeld niet het geval te zijn wanneer de situatie zo bedreigend is dat zich onttrekken aan de aanranding geen reëel alternatief is.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat verdachte geen andere keus had dan zich te verdedigen. [slachtoffer] kwam op verdachte af met een zwaard en was verdachte inmiddels zeer dicht genaderd. Ondanks meerdere mondelinge waarschuwingen en het tonen van het vuurwapen door verdachte, bleef [slachtoffer] dreigend op verdachte afkomen met het zwaard. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden niet van verdachte gevergd kon worden dat hij weg zou rennen. Dat de medeverdachten wel zijn weggerend doet hier niet aan af. De rechtbank acht aannemelijk dat wegrennen voor verdachte een reëel risico met zich meebracht dat [slachtoffer] met het zwaard achter hem (en zijn broer) aan was gegaan en verdachte (of die broer) ernstig, zo niet dodelijk, had verwond. Naar het oordeel van de rechtbank was voor verdachte een dusdanig bedreigende situatie ontstaan dat zich onttrekken aan de aanval van [slachtoffer] geen reëel alternatief was.
Proportionaliteitsvereiste
Vervolgens is de vraag of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was. De in dat verband – tot terughoudendheid nopende – maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de gedragingen van verdachte – het meermalen gericht schieten op het onderlichaam van [slachtoffer] – niet in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Zoals hiervoor overwogen bleef [slachtoffer] op verdachte afkomen met een zwaard, ook nadat verdachte onder dreiging met een vuurwapen [slachtoffer] sommeerde het mes weg te doen en zelfs nadat verdachte een eerste schot had gelost. De persisterende aanvallende houding van [slachtoffer] is de reden geweest dat verdachte meermalen heeft geschoten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte daarmee niet disproportioneel heeft gehandeld. Daarbij heeft de rechtbank voorts nog in aanmerking genomen dat verdachte niet vaker heeft geschoten dan nodig was om de aanval van [slachtoffer] te doen stoppen. Niet gebleken noch aannemelijk is immers geworden dat verdachte ook nadat [slachtoffer] was geraakt en slomer werd – waardoor het mogelijk werd voor verdachte om te vluchten – nog op [slachtoffer] heeft geschoten. Hieraan doet niet af dat verdachte illegaal een vuurwapen voorhanden had en had meegenomen naar het Lariksbos. De onwettigheid van het bezit neemt niet weg dat het gebruik in dit geval gerechtvaardigd was.
Culpa in causa
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich mocht verdedigen tegen de aanval van [slachtoffer] op de wijze zoals hij heeft gedaan. Dat betekent nog niet zonder meer dat hem ook een succesvol beroep op noodweer toekomt. Daarvoor dient eerst nog de vraag te worden beantwoord of verdachte het aan zichzelf te wijten heeft dat hij in een situatie terecht is gekomen waarin hij zich moest verdedigen zoals hij heeft gedaan. Met andere woorden: of sprake is van culpa in causa.
Onder bepaalde, bijzondere omstandigheden kunnen gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, is daartoe evenwel onvoldoende. [1]
Zoals de officier van justitie heeft aangehaald had er eerder die dag inderdaad al een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en een aantal medeverdachten enerzijds en [slachtoffer] anderzijds. [slachtoffer] zou met zijn fiets de auto van [medeverdachte 2] , die op dat moment werd bestuurd door verdachte en waarin verder een aantal medeverdachten reden, hebben geblokkeerd. [slachtoffer] ‘zat daarbij in zijn zakken te graaien’ en zou stenen op/tegen de auto hebben gegooid. Later op de dag is [medeverdachte 2] , samen met verdachte en vijf anderen, op uitnodiging van [slachtoffer] naar het Lariksbos gegaan om te praten over de schade die [slachtoffer] aan voornoemde auto had toegebracht. [slachtoffer] zou daarbij via Snapchat hebben gezegd “neem heel jouw mensen mee”. Verdachte had op het moment dat hij naar het Lariksbos ging, een vuurwapen bij zich.
Hoewel de rechtbank het onverantwoord en alles behalve verstandig vindt dat verdachte zich onder deze omstandigheden, ook nog illegaal bewapend met een vuurwapen, naar het Lariksbos heeft begeven en daarmee de confrontatie met [slachtoffer] heeft opgezocht, wordt naar het oordeel van de rechtbank de ondergrens van culpa in causa niet gehaald.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben de aanval niet uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en evenmin kan gezegd worden dat zij een gewelddadige reactie van [slachtoffer] hebben uitgelokt. In het Lariksbos was het immers [slachtoffer] die na een kort gesprek met [medeverdachte 2] uit het niets en kennelijk onverwacht een zwaard uit zijn paraplu tevoorschijn haalde en de aanval op verdachte en zijn medeverdachten inzette, zonder dat deze gewelddadige reactie op dat moment door verdachte en de medeverdachten werd uitgelokt. Enige agressieve reactie van [slachtoffer] was weliswaar voorzienbaar, maar zoals hiervoor aangehaald is dat niet voldoende om tot het oordeel te komen dat sprake is van culpa in causa. Bovendien betekent de confrontatie eerder die dag nog niet dat een agressieve reactie van deze aard en in deze mate te verwachten viel. Ook de omstandigheid dat verdachte zich van een illegaal vuurwapen had voorzien betekent, zoals hiervoor aangehaald, niet zonder meer dat sprake is van culpa in causa. In dat kader overweegt de rechtbank dat zij er niet vanuit gaat dat verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk bewapend naar het Lariksbos zijn gegaan met als doel het plegen van geweld, zoals hiervoor reeds overwogen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hadden beiden een vuurwapen bij zich, maar bewijs dat zij dat van elkaar wisten ontbreekt, en ze hebben dit vuurwapen beiden enkel ter hand genomen en gebruikt als verdediging tegen de aanval van [slachtoffer] . Zij hebben de wapens geenszins op een aanvallende of provocerende manier gebruikt.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verdachte – kort gezegd – de aanval van [slachtoffer] heeft uitgelokt, zodat geen sprake is van culpa in causa.
Conclusie
De rechtbank komt, met de raadsman, tot de conclusie dat verdachte een succesvol beroep op noodweer toekomt. De rechtbank acht het bewezenverklaarde derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank acht van belang te benadrukken dat zij het gedrag van verdachte niet goedkeurt. Verdachte was in het bezit van een vuurwapen, hetgeen strafbaar is, en heeft dat vuurwapen op klaarlichte dag meegenomen naar een confrontatie in het Lariksbos met iemand waarmee eerder die dag ook al een confrontatie was geweest. Daarmee heeft verdachte zich onverantwoordelijk gedragen en grote risico’s genomen, die zich in het onderhavige geval ook hebben verwezenlijkt. Echter, in de snel ontwikkelende gevaarlijke situatie die ter plaatse in het Lariksbos ontstond, heeft verdachte zich genoodzaakt gezien dit vuurwapen te gebruiken om zijn eigen leven en dat van zijn broer te verdedigen en daar had hij gelet op de onverwacht agressieve aanval van [slachtoffer] ook alle reden toe. Hij had het vuurwapen nooit mee mogen nemen, maar het gebruik ervan was onder deze omstandigheden gerechtvaardigd.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 12.282,70 ter vergoeding van materiële schade en € 15.000,- ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende onderbouwd is en in die zin voor toewijzing vatbaar is, met dien verstande dat een matiging op zijn plaats is in verband met eigen schuld van de benadeelde partij. Ten aanzien van de hoogte van die matiging heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in verband met de bepleitte ontslag van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt vrijgesproken dan wel ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. Aldus legt de rechtbank verdachte geen straf of maatregel op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Beslag

De raadsman heeft ter zitting verzocht de onder verdachte in beslag genomen kleding aan hem terug te geven. De officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de betreffende kleding terug gegeven kan worden aan verdachte.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen of er kleding en zo ja, welke kleding, in beslag is genomen en op welke kleding thans nog beslag rust. De rechtbank kan daarom geen beslissing nemen op het verzoek van de raadsman. Nu de officier van justitie ter zitting heeft toegezegd dat de betreffende kleding terug kan naar verdachte, vertrouwt de rechtbank erop dat de inbeslaggenomen kleding terug zal worden gegeven aan verdachte.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals voormeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij zijn eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Fuhler, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. L. Lamers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 augustus 2024.

Voetnoten

1.Zie onder meer HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.