ECLI:NL:RBNNE:2024:3048

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
LEE 24/3141 en LEE 24/3165
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen inzake intrekking en afwijzing bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op het verzoek om voorlopige voorzieningen van verzoeker tegen de intrekking van zijn uitkering op grond van de Participatiewet (PW) en de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de PW. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, dat zijn uitkering per 11 maart 2024 is ingetrokken. Daarnaast heeft hij een aanvraag ingediend voor een nieuwe bijstandsuitkering, die op 18 juni 2024 is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 1 augustus 2024 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak LEE 24/3141 af, omdat het college voldoende redenen had om aan de juistheid van de woon/leefsituatie van verzoeker te twijfelen, wat een rechtsgrond voor intrekking van de bijstand oplevert. In de zaak LEE 24/3165, betreffende de afwijzing van de aanvraag om bijstand, weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker zwaarder. Verzoeker heeft aangegeven dat hij niet kan voorzien in zijn levensbehoeften en dat hij onder druk staat van schulden, wat kan leiden tot dakloosheid. De voorzieningenrechter schorst het besluit van 18 juni 2024 en bepaalt dat het college aan verzoeker voorschotten moet verstrekken naar de voor hem geldende bijstandsnorm.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het college het door verzoeker betaalde griffierecht moet vergoeden en veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 1.750,-. Deze uitspraak is gedaan op 2 augustus 2024 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/3141 en LEE 24/3165

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 augustus 2024 in de zaken tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.J. Achterveld),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, het college
(gemachtigde: S. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorzieningen van verzoeker tegen de intrekking van zijn uitkering op grond van de Participatiewet (PW) en de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de PW.
1.1.
Bij besluit van 29 maart 2024 heeft het college aan verzoeker meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de PW per 11 maart 2024 wordt ingetrokken. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij de rechtbank geregistreerd onder het nummer LEE 24/3141.
1.2.
Verzoeker heeft op 9 april 2024 een aanvraag ingediend om een bijstandsuitkering op grond van de PW. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 18 juni 2024 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij de rechtbank geregistreerd onder het nummer LEE 24/3165.
1.3.
Het college heeft op de verzoeken gereageerd met verweerschriften.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 1 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak LEE 24/3141 af en wijst het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak LEE 24/3165 toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
LEE 24/3141 (intrekking PW-uitkering vanaf 11 maart 2024)
3. Bij besluit van 29 maart 2024 heeft het college de bijstandsuitkering van verzoeker per 11 maart 2024 ingetrokken. Hiertoe heeft het college overwogen dat verzoeker niet heeft meegewerkt aan het huisbezoek op 11 maart 2024 terwijl het college wel gerede twijfels had over verzoekers woon/leefsituatie. Nu het huisbezoek niet heeft plaatsgevonden heeft het college het recht op bijstand niet kunnen vaststellen.
4. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de PW is de belanghebbende verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Indien deze medewerkingsverplichting in onvoldoende mate wordt nagekomen en als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de PW, kan de bijstand worden geweigerd, beëindigd of ingetrokken.
5. Niet in geschil is dat verzoeker niet heeft meegewerkt aan het beoogde huisbezoek op 11 maart 2024. Beoordeeld moet worden of het college om die reden de bijstand van verzoeker mocht intrekken.
5.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat het besluit tot intrekking van bijstand een voor verzoeker belastend besluit is. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het college. Dit betekent dat het aan het college was om aannemelijk te maken dat voor het huisbezoek een redelijke grond bestond.
5.2.
Een redelijke grond voor een huisbezoek bestaat als voorafgaand aan – dat wil zeggen: voor of uiterlijk bij aanvang van – het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en de bijstandverlenende instantie deze gegevens niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kan verifiëren. [1]
5.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college voldoende aanknopingspunten had om redelijkerwijs aan de juistheid van de opgegeven woonsituatie van verzoeker te twijfelen. Het in het verleden hebben van een jarenlange relatie, het eerdere samenwonen van verzoeker en [partner] , de waarnemingen in de periode van 12 februari 2024 tot en met 24 februari 2024 en het gesprek van 11 maart 2024 vormen hiervoor voldoende aanleiding. Dit betekent dat een redelijke grond bestond voor het huisbezoek en dat verzoeker daar medewerking aan diende te verlenen in het kader van zijn medewerkingsverplichting.
5.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat het weigeren van medewerking aan een huisbezoek waarvoor een redelijke grond bestaat, een rechtsgrond levert voor intrekking van de bijstand indien de bijstandverlenende instantie als gevolg daarvan niet kan vaststellen of recht op bijstand bestaat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 29 maart 2024 dan ook geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening gericht tegen het besluit van 29 maart 2024 dan ook af.
LEE 24/3165 (afwijzing aanvraag PW-uitkering)
6. Op 9 april 2024 heeft verzoeker opnieuw een uitkering op grond van de PW aangevraagd. Bij besluit van 18 juni 2024 heeft het college deze aanvraag afgewezen omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Hiertoe heeft het college overwogen dat aansluitend aan het gesprek van 13 juni 2024 het nodig was om een huisbezoek af te leggen. Nu verzoeker niet heeft meegewerkt aan dit huisbezoek en het college gerede twijfels heeft over verzoekers woon/leefsituatie kan het recht op bijstand, aldus het college, niet worden vastgesteld.
7. Met betrekking tot de verzochte voorlopige voorziening inzake de afwijzing van verzoekers aanvraag om bijstand van 9 april 2024 komt de voorzieningenrechter niet tot een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit maar weegt hij de betrokken belangen als volgt af. Ter zitting heeft verzoeker zijn belang bij het treffen van een voorlopige voorziening nader toegelicht. Zo heeft hij aangegeven dat hij op dit moment niet kan voorzien in zijn levensbehoeften. Hiertoe heeft hij aangegeven dat hij is toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) en dat hij in dit kader een bewindvoerder heeft. De bewindvoerder regelt zijn financiële zaken en verzoeker ontvangt van de bewindvoerder leefgeld. Hierbij heeft verzoeker aangegeven dat hij nu al een aantal maanden geen uitkering meer heeft ontvangen waardoor hij onder andere zijn huur niet kan betalen en dat als zijn schulden verder oplopen hij uit de WSNP wordt gezet. Ook zal verzoeker dan dakloos worden aangezien hij zijn huur niet langer kan betalen. Het belang van het college is gelegen in het kunnen vaststellen van de woonsituatie van verzoeker om zijn recht op bijstand te kunnen bepalen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wegen de belangen van verzoeker in dit geval zwaarder.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het bovenstaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak LEE 24/3141 af. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening inzake de afwijzing van zijn aanvraag van 9 april 2024 (de zaak LEE 24/3165) toe en schorst het besluit van 18 juni 2024. Hierbij treft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening dat het college aan verzoeker met ingang van 1 juli 2024 tot 6 weken nadat het college op het bezwaar van verzoeker heeft beslist voorschotten moet verstrekken naar de voor hem geldende bijstandsnorm.
8.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek geregistreerd onder het nummer LEE 24/3141 toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat het college aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht voor die voorlopige voorziening vergoedt.
8.2.
De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoeker in de voorlopige voorziening LEE 24/3141 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak LEE 24/3141 af;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak LEE 24/3165 toe;
  • schorst het besluit van 18 juni 2024 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat het college met ingang van 1 juli 2024 aan verzoeker voorschotten dient te verstrekken naar de voor hem geldende bijstandsnorm;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 51,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 5 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2348