ECLI:NL:RBNNE:2024:3024

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
C/19/124369 / HA ZA 18-185
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aardbevingsschade en voorschot op schadevergoeding in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 31 juli 2024, staat de eis van [eiser] centraal voor een voorschot op schadevergoeding in verband met aardbevingsschade aan zijn jongveestal en werktuigenopslag. [eiser] vordert een bedrag van € 850.000 als voorschot op de schade die hij heeft geleden door het instorten van de jongveestal 1968 en de werktuigenopslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij dringend behoefte heeft aan dit voorschot, gezien zijn liquiditeitsproblemen en de noodzaak om openstaande rekeningen te voldoen. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] voor een voorschot van € 400.000 toegewezen, waarbij NAM is veroordeeld om dit bedrag binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te betalen.

De rechtbank heeft ook de deskundigen benoemd die onderzoek moeten doen naar de schade aan de overige opstallen van [eiser]. De rechtbank heeft aangegeven dat de deskundigen de situatie ter plaatse moeten opnemen en dat partijen de gelegenheid krijgen om opmerkingen te maken over het concept van het rapport. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 3.502,00 voor salaris van de gemachtigde. De zaak betreft een civiele procedure waarin de aansprakelijkheid van NAM voor de aardbevingsschade aan de opstallen van [eiser] wordt beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
zittingsplaats Assen
Zaaknummer: C/19/124369 / HA ZA 18-185
Vonnis in het incident ex artikel 223 Rv en in de hoofdzaak van 31 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat mr. P.W. Huitema te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Assen,
gedaagde in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: NAM,
advocaat mr. P.A.Th. Kostwinder te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 mei 2024;
- de brief van [eiser] , ingekomen op 26 april 2024
- de akte overlegging producties in het incident ex artikel 223 RV van [eiser] , ingekomen op 14 mei 2024 van 29 mei 2024;
- de akte uitlating van [eiser] van 29 mei 2024;
- de conclusie van antwoord in het incident ex 223 RV tevens akte uitlaten vermeerdering van eis tevens akte uitlaten producties van NAM van 29 mei 2024;
- de akte uitlaten r.o. 7.2 (tussen)vonnis van NAM van 3 april 2024;
- de brief van NAM van 29 mei 2024;
- de brief van [eiser] van 30 mei 2024.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

In het incident
Provisionele vordering [eiser]
2.1.
heeft bij akte van 3 april 2024 zijn eis in de hoofdzaak vermeerderd. Hij vordert thans naast herstel-, sloop- en/of nieuwbouwkosten voor zijn overige opstallen (de andere opstallen dan de jongveestal 1968 en werktuigopslag, hierna samen: “de Overige opstallen”) de volgende schadebedragen:
  • € 403.400 aan kosten van ontwerp, vergunningen en leges etc.;
  • € 1.362.930 aan begrote gevolgschade tot en met 1 maart 2024;
  • € 206.280 aan schade met betrekking tot de fosfaatrechten;
  • € 225.423,75 voor gemaakte (niet-juridische) deskundigenkosten.
[eiser] vordert in het incident dat de rechtbank NAM veroordeelt om hem binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis € 850.000 te betalen als voorschot op de schade die het gevolg is van het instorten van de jongveestal 1968 en de werktuigenopslag. Hij voert aan dat in eerste aanleg inmiddels vaststaat dat NAM hiervoor aansprakelijk is en dat ook zijn vordering tot betaling van de deskundigenkosten deels voor toewijzing gereed ligt als puur daarnaar wordt gekeken.
[eiser] stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de toekenning van een voorschot omdat hij dringend liquiditeiten nodig heeft om openstaande rekeningen te voldoen, een gezonde structuur in zijn financiële privé- en bedrijfshuishouding aan te brengen en een bedrijfsbeëindiging te voorkomen. [eiser] heeft diverse stukken overgelegd om zijn schade en de noodzaak om op korte termijn geldmiddelen te verkrijgen te onderbouwen, waaronder liquiditeitsprognoses van zijn accountant en correspondentie met zijn financier, de Rabobank.
Verweer NAM
2.2.
NAM stelt zich op het standpunt dat de provisionele vordering van [eiser] moet worden afgewezen. Volgens NAM onderbouwt [eiser] met de door hem in het incident ingebrachte stukken onvoldoende dat hij (zwaarwegend) belang heeft bij een toekenning van enig voorschot, laat staan een voorschot van € 850.000. NAM voert verder aan, kort samengevat:
- dat de gevolgschade die na eiswijziging wordt gevorderd, voor een groot deel verband houdt met de lekkages van de mestkelders;
- dat [eiser] zowel de omvang van de gevolgschade als het causaal verband met de instorting van de jongveestal 1968 en de werktuigenopslag in onvoldoende mate onderbouwt en als die schade wel toerekenbaar zou zijn, deze onvoldoende heeft beperkt;
- dat rapporten en schadebegrotingen waarop [eiser] zich beroept steeds door zijn eigen accountant zijn opgesteld en dat de daarin opgenomen bedragen veelal zijn gebaseerd op aannames en niet onderbouwde of onjuiste veronderstellingen die, voor zover het niet daadwerkelijk gemaakte kosten betreft, op basis van de beschikbare informatie voor NAM niet verifieerbaar zijn en daarom worden betwist;
- dat [eiser] voor de jongveestal 1968 en de werktuigopslag al ongeveer € 827.000 aan schadevergoedingen heeft gekregen, dat [eiser] er na ontvangst van de vergoeding van NAM in februari 2019 voor heeft gekozen om de jongveestal 1968 niet te herbouwen en dat daarom van eventuele gevolgschade door het instorten van die opstallen met ingang van het boekjaar 2019/2020 in ieder geval geen sprake zijn.
Voor zover een voorschot aan [eiser] wordt toegewezen, meent NAM dat dit gelet op het restitutierisico slechts mogelijk is onder de voorwaarde van een adequate zekerheidstelling door [eiser] in de vorm van een bankgarantie en wel tot het bedrag van het voorschot, vermeerderd met een opslag voor rente en kosten van 30%.
Oordeel rechtbank
Voldoende belang
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] met de overgelegde stukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij dringend behoefte heeft aan een voorschot op zijn schade. De jongveestal 1968 is op 7 november 2013 verloren gegaan en [eiser] heeft met de rapporten van [naam 2] en [naam 1] (naar de rechtbank begrijpt de rechtsopvolger van [naam 2] ) onderbouwd dat hij daardoor inkomsten heeft gederfd en extra kosten heeft moeten maken. Uit het verslag dat de Rabobank heeft gemaakt van een gesprek met [eiser] op dinsdag 27 februari 2024 valt op te maken dat er sprake is van een liquiditeitskort en een ongeoorloofde debetstand, dat die bank geen toezeggingen wil doen over een uitbreiding van de financiering en dat zij niet kan en wil financieren op een vermoeden en de hoop dat NAM misschien op termijn een bedrag gaat betalen. Uit dat verslag blijkt ook dat het dossier van [eiser] al in 2017 bij bijzonder beheer is ondergebracht omdat de ontwikkelingen van het rendement, de kasstroom en de liquiditeiten van [eiser] de Rabobank zorgen baren. De rechtbank zal daarom beoordelen of de door [eiser] gestelde schadeposten verband houden met het verloren gaan van de jongveestal 1968 en de werktuigenopslag en of de omvang daarvan al zo duidelijk is dat een voorschot kan worden toegekend.
Schadeposten
Kosten van ontwerp, vergunningsprocedures, leges en begeleiding etc.
2.4.
De rechtbank constateert met NAM dat [eiser] – anders dan op zijn weg had gelegen - in het incident niet heeft uitgesplitst en gespecificeerd welke schade verband houdt met het instorten van de jongveelstal 1968 en de werktuigenopslag en welke schade op zijn Overige opstallen, waaronder de lekke mestkelders, ziet. Dat wreekt zich onder meer bij deze schadepost. De rechtbank kan op basis van de stukken niet eenvoudig vaststellen welk deel van het bedrag van € 403.400 (waarvan € 219.700 blijkens productie 52 van [eiser] ziet op kosten van ontwerp, vergunningen, leges en begeleiding en € 182.700 op “onvoorziene uitgaven”) verband houdt met het herbouwen van de jongveestal 1968 en de werktuigenopslag en hoeveel daarvan al is en nog moet uitgegeven.
Dat neemt niet weg dat [eiser] met zijn stelling dat de verzekeraar pas een vergoeding uitkeert als de herbouwplannen en facturen gereed zijn (onder 2.7 dagvaarding) en dat er vergunningen zijn afgegeven (onder 6.2 repliek) voldoende heeft onderbouwd dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Het ligt in de rede dat Achmea, die voor 50% aansprakelijkheid heeft erkend, de helft daarvan al heeft vergoed. De rechtbank zal voor deze kostenpost (die in het rapport van DLV van juli 2019 nog werd begroot op € 111.300) vooralsnog
€ 20.000rekenen.
Begrote gevolgschade tot en met 1 maart 2024
2.5.
NAM heeft aan de hand van de producties M en T van [eiser] de volgende opstelling gemaakt van deze schadepost ad € 1.362.930:
Schadepost
1
Dierdagvergoedingen (t/m 2018/19)
160.173
2
Transportkosten jongvee naar alternatieve locatie (t/m 2018/19)
8.373
3
Veeartskosten: meerkosten ivm ziekte insleep (t/m 2019/20)
26.598
4
Destructiekosten: afvoer groter aantal dieren dat ziek is geworden als gevolg van herlocatie (t/m 2017/18)
903
5
Waarde vee dat gestorven is als gevolg van herlocatie (t/m 2019/2020)
3.6
6
Mesttransport: aanvullende kosten voor afvoer van mest ivm een lagere melkvee fosfaatreferentie (t/m 2023/2024)
178.014
7
Verminderde bemestingswaarde als gevolg van verdunning van mest met water (t/m 2023/24)
198.617
8
Kosten melkveefosfaatreferentie (in 2015/16 en 2016/17)
3.535
9
Loonwerk: kosten in verband met extra uren om verdunde mest uit te rijden (t/m2023/2024)
66.05
10
Extra kosten huisvesting: tijdelijke opslag inventaris die in de werktuigenopslag stond (t/m 2020/21)
14.85
11
Advies- en onderzoekskosten: kosten ter vaststelling van schade en adviseurs (t/m 2023/24)
15
12
Extra rentekosten: kosten ivm met een lager saldo in rekening courant bij bank als gevolg van de kosten 1 tot en met 10 (t/m 2024)
80.485
13
Margeverlies (t/m 2022/2023)
332.619
14
Fosfaatreductieregeling (voordeel)
-9.195
15
Extra éénmalige kosten
49.344
16
Extra arbeid voor telefonisch regelen schadevergoeding (t/m 2022/23)
36.452
17
Extra eigen arbeid benodigd in bedrijfsvoering (t/m 2022/23)
15.153
18
Extra eigen arbeid tijdbesteding schaderapportages (t/m 2022/23)
30.271
19
Extra vreemde arbeid omdat [eiser] zich door het proces niet volledig kan focussen op en inzetten voor zijn bedrijf (2021/22 en 2022/23)
152.088
Totaal
1.362.930
NAM meent dat de kosten onder
3 tot en met 9, 11, 12, 13, 15 (gedeeltelijk) en 16 tot en met 19geen direct, een indirect of een te ver verwijderd causaal verband hebben met de instorting van de jongveestal 1968 en/of dat dit verband en de schadeomvang onvoldoende zijn onderbouwd. Voor de onder
1 en 2gevorderde dierdagvergoeding en transportkosten acht NAM het op zich aannemelijk dat alternatieve huisvesting voor het vee noodzakelijk was, maar het is niet duidelijk op welke wijze de kosten zijn berekend en waaruit deze exact bestaan en of [eiser] aan zijn schadebeperkingsplicht heeft voldaan. [eiser] had volgens de stukken ruimte om de dieren in de ligboxenstal 2009 te huisvesten en heeft bovendien dierdagvergoedingen betaald voor het elders huisvesten van vleesvee. Daarnaast zijn door de verzekeraar van [eiser] tot en met 2014/2015 vergoedingen betaald voor gevolgschade, waaronder het elders plaatsen van jongvee. Daarna is dat niet meer gebeurd, waaruit kan worden afgeleid dat de betreffende kosten na die periode volgens de verzekeraar geen verband meer hebben met het instorten van de jongveestal 1968. NAM gaat er verder vanuit dat de dierdagvergoeding ook kosten voor verzorging en voeding van het uitgeplaatste vee omvat. Met die besparing wordt ten onrechte geen rekening gehouden. NAM kan niet vaststellen of de transportkosten niet al volledig door de verzekeraar zijn vergoed.
Ook voor de onder
10gevorderde kosten voor tijdelijke huisvesting geldt dat niet onaannemelijk is dat deze door de instorting van de jongveestal kunnen zijn veroorzaakt, maar volgens productie M ziet € 2.850 toe op feitelijk betaalde kosten voor vakhuur. Het is NAM niet helder wat dit betekent. Een bedrag van € 12.000 heeft [eiser] niet hoeven voldoen en heeft kennelijk te gelden als een vergoeding voor arbeidsinzet. Waaruit die inzet heeft bestaan en wat de werkelijke waarde daarvan is, is onduidelijk. De vraag is ook hoe deze kosten zich verhouden tot de aangeschafte container die deel uitmaakt van de onder
15genoemde schadepost.
2.6.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] in productie 18 bij dagvaarding de eerste schadeopstelling van [naam 2] heeft overgelegd en dat deze in de productie 51 door [naam 2] en in de producties M en T door [naam 1] is aangepast en uitgebreid. Verschillende schadebedragen zijn in de bijlagen nader gespecificeerd. [eiser] heeft als productie 44 bij repliek een usb-stick overgelegd waarop de facturen staan die horen bij uitgaven die hij heeft gedaan. De rechtbank zal de verschillende posten langslopen en [naam 2] daarbij ook aanduiden als [naam 1] .
Post 1: De dierdagvergoedingen
[eiser] heeft na de instorting van de jongveestal 1968, dieren bij derden ondergebracht. Uit productie M, bijlage 1a, volgt dat [eiser] hiervoor tot en met juni 2018 € 160.173 aan dierdagvergoedingen heeft betaald. In paragraaf 2.1 van productie M staat:

Interpolis heeft voor het deel dat onder de stormschade valt, een deel van de door betaalde kosten vergoed. Per 15 maart 2015 is de laatste vergoeding ontvangen.” De vergoedingen, die door de verzekeraar zijn uitgekeerd met als omschrijving “verg. Verblijf Vee”, zijn op de schadeberekening in mindering gebracht.
NAM erkent dat het aannemelijk is dat deze schadepost verband houdt met de instorting van de jongveestal 1968. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van NAM dat [eiser] niet aan zijn schadebeperkingsplicht heeft gedaan en de dieren in een van zijn andere stallen had moeten onderbrengen. Zij is van oordeel dat [eiser] in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het jongvee elders te plaatsen.
Hetzelfde geldt voor de opmerking van NAM dat het kennelijk om het huisvesten van vleesvee gaat. In paragraaf 4.1.1 van productie M, waar NAM naar verwijst, staat enkel dat [eiser] vanwege het uitblijven van vergoedingen door NAM, ter behoud van liquiditeiten sinds 2016/17 meer vee insemineert met vleesvee om zo de opfokkosten te beperken.
NAM heeft wel gelijk dat uit de stukken niet blijkt of de dierdagvergoeding mede ziet op kosten die [eiser] ook had moeten maken als het jongvee niet elders was ondergebracht. Omdat NAM dat eerst nu opwerpt, is hierover is nog geen debat gevoerd. De rechtbank maakt uit bijlage 1a bij productie M op dat Interpolis tot en met 25 maart 2015 ongeveer 60% van de dierdagvergoedingen heeft vergoed. Omdat niet duidelijk is of [eiser] , na aftrek van eventuele (voer)kosten die hij zich heeft bespaard, in die periode meer schade heeft geleden, zal de rechtbank bij de vaststelling van het voorschot alleen 60% rekenen voor de dierdagvergoedingen die daarna zijn betaald (te weten € 121.829,50). Dat komt neer op (afgerond)
€ 73.000. [eiser] zal te zijner tijd nog moeten onderbouwen of dit meer moet zijn.
Dat Interpolis na maart 2015 geen dierdagvergoedingen meer heeft vergoed, legt - anders dan NAM bepleit - geen gewicht in de schaal. Interpolis had haar aandeel in de herbouwkosten van de jongveestal 1968 en de werktuigenopslag toen al aan [eiser] uitgekeerd; NAM heeft dat pas gedaan nadat zij daartoe op 12 februari 2019 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was veroordeeld. Dat [eiser] het jongvee langer elders heeft moeten huisvesten, komt daarom voor rekening en risico van NAM.
Post 2: Transportkosten
Volgens bijlage 1b bij productie M heeft [eiser] in de periode 10 december 2013 tot en met 1 juni 2018 € 8.373 betaald aan transportkosten. NAM erkent dat het op zich aannemelijk is dat [eiser] transportkosten heeft moeten maken. Zij licht niet toe waarom zij in twijfel trekt of dat ook feitelijk het geval is geweest; de facturen zijn zoals gezegd door [eiser] op een usb-stick verstrekt en zijn accountant, [naam 1] , heeft deze kennelijk ook in de boekhouding aangetroffen.
De vraag is wel of de verzekeraar van [eiser] , die voor 50% aansprakelijkheid heeft erkend, de kosten niet al deels heeft vergoed. [eiser] zal dit nog moeten toelichten. De rechtbank zal daarom voorlopig
€ 4.000in aanmerking nemen.
Post 3 en 4: Veeartskosten en Destructiekosten vee
In de toelichting op deze kosten (paragraaf 4.1.2 van productie M) staat dat [eiser] in de boekjaren 2013/14 tot en met 2019/2020 extra beroep heeft moeten doen op de veearts omdat het ontbreken van adequate huisvesting negatieve gevolgen heeft gehad voor de gezondheid van jongvee dat niet direct kon worden verplaatst. De explosieve stijging van de veeartskosten in het boekjaar 2017/18 heeft aldus [naam 1] te maken met ziekte-insleep bij dieren die [eiser] elders had gehuisvest.
De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van NAM dat deze kosten onvoldoende verband houden met het instorten van de jongveestal 1968 en zal hiervoor
€ 20.000bij het voorschot betrekken. Zij neemt daarbij in aanmerking dat in bijlage 1c bij productie M, waarin een overzicht van die kosten wordt gegeven, ook een aantal bedragen voorkomen die lijken te zien op reguliere behandelingen, zoals het oormerken van vee.
Voor de destructiekosten ad
€ 903, die ziet het afvoeren van extra gestorven dieren, geldt hetzelfde; ook deze post al worden meegenomen.
Post 5: Waarde gestorven vee
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat als gevolg van de huisvestingsproblemen meer (jong)vee is gestorven. [naam 1] heeft in bijlage 6 bij productie 18 toegelicht dat die schade is berekend op basis van de Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN). Er is vastgesteld wat de norm is voor kalversterfte (5%) en het aantal kalveren dat boven die norm is gestorven, is vermenigvuldigd met een waarde van € 90,00 per kalf. Het gaat tot en met het boekjaar 2017/18 om 39 kalveren en in 2019/2020 om één. NAM heeft de juistheid van die uitgangspunten niet gemotiveerd betwist. De rechtbank zal het bedrag van
€ 3.600dan ook meenemen.
Post 6, 7 en 9: Mesttransport, Verminderde bemestingswaarde en Loonwerk
Deze schadeposten zal de rechtbank buiten beschouwing laten. NAM merkt terecht op dat deze kosten geen verband houden met de instorting van de jongveestal 1968 althans dat dit verband onvoldoende is onderbouwd.
Post 8: Kosten melkveefosfaatreferentie
Uit de toelichting in paragraaf 5.1.2 van productie M begrijpt de rechtbank dat deze post verband houdt met het verschil tussen de aanvankelijk door RVO toegekende fosfaatrechten en de fosfaatrechten waarop [eiser] recht zou hebben gehad als het jongvee na het instorten van de jongveestal 1968 nog op zijn eigen bedrijf had gestaan. Dat verschil brengt jaarlijks lasten mee voor het transporteren en laten verwerken van fosfaat. Hierdoor is in de boekjaren 2015/16 en 2016/17 volgens [naam 1] € 3.535 schade geleden.
De rechtbank heeft bijlage 4 waarnaar wordt verwezen niet bij productie M aangetroffen; wel bijlage 9, maar die bevat geen specificatie. Dat klemt temeer nu het CBb in zijn uitspraak van 11 augustus 2020 voor het aantal dieren dat op 7 november 2013 in de jongveestal 1968 werd gehouden alsnog fosfaatrechten heeft toegekend en RVO daarna kennelijk een schadevergoeding heeft voldaan. De rechtbank veronderstelt weliswaar dat de vergoeding van € 141.472 die [eiser] van RVO heeft ontvangen en die bij de berekening van het margeverlies in mindering is gebracht, mede hierop ziet, maar weet dat niet zeker. [eiser] zal dat nog moeten verhelderen. De rechtbank zal deze post daarom vooralsnog buiten beschouwing laten.
Post 10: Extra kosten huisvesting
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft aangetoond dat hij kosten heeft moeten maken voor de opslag van inventaris en voorraden die in de werktuigenopslag stond. , Uit bijlage 1g bij productie M volgt dat [eiser] hiervoor € 2.850,00 heeft voldaan aan
[naam 3] en dat in de periode september 2014 tot en met april 2021 € 12.000 is gefactureerd door de verhuurder van een andere locatie, [naam 4] . In paragraaf 2.9 van productie M is toegelicht dat [eiser] de facturen van [naam 4] niet hoeft te voldoen omdat hij deze ondersteund heeft bij zijn bedrijfsvoering.
De rechtbank is met NAM van oordeel dat het bedrag van € 12.000 een nadere toelichting behoeft. Met name zal duidelijk moeten worden welke huur met [naam 4] is overeengekomen en of het bedrag van € 12.000 een marktconforme huurprijs is voor hetgeen is gehuurd. Wat de waarde is van de werkzaamheden die [eiser] ‘in ruil’ voor de opslagruimte heeft verricht, kan daarbij anders dan NAM meent buiten beschouwing blijven.
Omdat het in de rede ligt dat er voor gehuurde opslagruimte moet worden betaald, zal de rechtbank zal naast de uitgave van
€ 2.850, voorshands de helft van de huur voor [naam 4] , dus
€ 6.000, in aanmerking nemen.
Post 11: Advies en onderzoekskosten
Aangezien [eiser] de (niet-juridische) deskundigenkosten als aparte schade presenteert en niet duidelijk is waar het bedrag van € 15.000 dan nog op ziet, zal deze post buiten beschouwing worden laten.
Post 12: Extra rentekosten
In productie 16 en in productie M (paragraaf 2.11) is toegelicht dat [eiser] extra uitgaven als gevolg van aardbevingsschade heeft moeten voorfinancieren, dat zijn rentelasten daardoor hoger zijn en dat daarmee tot en met het boekjaar 2022/23 een bedrag van € 60.985 gemoeid is geweest. In productie T (paragraaf 5) wordt aangegeven dat er op dit moment bij de Rabobank een voorstel ligt voor een overbruggingskrediet van € 300.0000 met een rentepercentage van 6,5%, dat jaarlijks een extra rentekostenpost geeft van € 19.500, te starten in 2024.
Het ligt in de rede dat het voorfinancieren van schadeposten tot extra rentelasten heeft geleid. Hoeveel dat precies is geweest en welk deel kan worden toegerekend aan het instorten van de jongveestal 1968 en de werktuigopslag, kan de rechtbank nu echter niet op eenvoudige wijze en met voldoende zekerheid vaststellen. [eiser] heeft deze post niet uitgesplitst en uit de berekening in bijlage 1i bij de producties 16 en M maakt de rechtbank op dat de schade is berekend aan de hand van de uitgaven die [eiser] heeft gedaan en het debetrentepercentage dat de Rabobank in rekening pleegt te brengen indien een rekeningcourant rood komt te staan. Dat is terecht indien en voor zover de extra uitgaven voor de jongveestal 1968 en de werktuigenopslag in de betreffende jaren inderdaad tot een (voortdurende) roodstand hebben geleid. Als dat niet het geval is, kan over de schadebedragen echter slechts de (lagere) wettelijke rente als vergoeding worden gevorderd.
De rechtbank maakt uit de stukken, waaronder productie W over het liquiditeitsverloop in 2023, op dat de rekeningcourant niet steeds rood heeft gestaan. Uit productie 1i blijkt dat de rekeningcourantrente waarmee is gerekend in de periode 2013 tot en met april 2020 (aanmerkelijk) hoger is geweest dan de wettelijke rente: in sommige jaren 5,65% terwijl de wettelijke rente 2% was. Ook deze post behoeft daarom nog een nadere toelichting. Voor het bedrag van € 19.550 dat in productie T wordt genoemd geldt dat nog niet duidelijk is of deze kosten (volledig) in rekening zullen worden gebracht. Omdat wel voldoende aannemelijk is dat [eiser] recht heeft op een rentevergoeding, zal de rechtbank hiervoor bij de berekening van het voorschot
€ 10.000in aanmerking nemen.
Post 13: Margeverlies
[eiser]vordert € 332.619 voor margeverlies tot en met 30 april 2023. Het margeverlies wordt gevorderd omdat [eiser] door het verloren gaan van de jongveestal 1968 minder melkkoeien heeft kunnen houden dan zijn plan was en daardoor minder inkomen heeft gegenereerd. Het inkomensverlies is in paragraaf 5.3 van productie M tot en met 2022/23 becijferd op € 474.091 minus de schadevergoeding van € 141.472 die RVO na de uitspraak van het CBb op 11 augustus 2020 aan [eiser] heeft uitbetaald.
NAM betwist deze schadepost. Zij erkent dat deze verband houdt met het instorten van de jongveestal 1968 maar voert aan dat [eiser] geen prognoses of andere stukken in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat hij inderdaad het plan had om op 1 april 2015 een bepaald aantal koeien te houden. NAM kan de uitgangspunten en concrete berekeningen die door NAM worden gepresenteerd niet controleren of verifiëren nu onduidelijk blijft in welke mate de jongveestal 1968 voor de instorting werd gebruikt en hoeveel koeien, pinken en/of kalveren [eiser] daarin huisvestte. Om de gevolgen van de instorting van de jongveestal 1968 te kunnen beoordelen is het volgens NAM nodig om de bedrijfsresultaten daarvoor en daarna met elkaar te vergelijken. NAM vraagt zich ook af of het gestelde margeverlies met de vergoeding die na de uitspraak van het CBb door RVO is betaald, niet reeds volledig is gecompenseerd.
De rechtbank stelt vast dat in paragraaf 5.2 van productie M over de plannen van [eiser] en het margeverlies het volgende is opgenomen:

5.2.2. Gevolgen niet kunnen houden beoogd aantal dieren
U heeft uw nieuwste ligboxenstal op 23 oktober 2009 in gebruik genomen. Tot en met 2012 heeft u 580.519 kg melkquotum bijgekocht om te kunnen groeien tot de op dat moment door u gewenste omvang van de veestapel. (…) In uw planning om uw veestapel tot 1 april 2015 groeien tot 250 koeien, zodat beide ligboxenstallen optimaal benut zouden kunnen worden en de omvang van de te leveren melkhoeveelheid zou worden gerealiseerd, zonder de beperking van de quotering. Uw investering in een extra ligboxenstal (ligplaatsen) in 2008 is op deze uitgangspunten gebaseerd.
5.2.2.
Investering in fosfaatrechten
(…)
Zodra u de stallen heeft herbouwd, kunt u beginnen uw melkveestapel qua aantallen op te bouwen. Echter dit vergt tijd, Omdat u niet in één keer de geplande aantallen op locatie aanwezig kunt hebben, vanwege het ontbreken van voldoende huisvesting, zullen er extra financiële middelen voor de aankoop van vee noodzakelijk zijn.
(…)
5.3.1
Margeverlies door minder kunnen houden van melkvee
U had het plan om gemiddeld 250 melkkoeien, 87,5 pinken en 87,5 kalveren te houden bij een beoogde productie van 8.000 kg melk per koe.
Op 2 juli 2015 waren er maar 212 melkkoeien, 47 pinken en 6 kalveren aanwezig.
Dit door het ontbreken van huisvesting als gevolg van de aardbevingsschade ontstaan in augustus 2012.
De geleden marge is dan als volgt opgebouwd: (…)
Totaal € 474.091 (bijlage 5)
Het margeverlies is gebaseerd op de geplande dierenaantallen minus de werkelijke dierenaantallen. (…)”
In bijlage 5 bij productie M is een opstelling gegeven van het margeverlies tot en met 30 april 2023. Daaruit en uit die bijlage bij de producties 16 en 51, blijkt welke uitgangspunten [naam 1] heeft gehanteerd. De rechtbank constateert dat [naam 1] aan de hand van de KWIN heeft berekend hoeveel een kilogram melk na aftrek van kosten opbrengt en hoeveel kilogram melk [eiser] vanaf mei 2015 tot en met april 2020 is misgelopen omdat hij minder melkkoeien had dan gepland. Daarbij is per maand zowel het aantal aanwezige als het aantal begrote koeien vermeld.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [eiser] (die in 2009 een tweede ligboxenstal heeft laten bouwen en melkquotum heeft bijgekocht) daadwerkelijk van plan was om zijn bedrijf uit te breiden en dat hij op 1 april 2015 minder koeien had dan zijn bedoeling was. Het CBb heeft dat in haar uitspraak van 11 augustus 2020 ook genoemd.
De rechtbank passeert het betoog van NAM dat het margeverlies met ingang van het boekjaar 2019/20 (dat startte op 1 mei 2019) in ieder geval niet meer aan haar kan worden toegerekend omdat zij in februari 2019 de schadevergoeding voor de jongveestal 1968 heeft voldaan. NAM ziet er in de eerste plaats aan voorbij dat de jongveestal met de ontvangst van haar schadevergoeding niet van het ene op het andere moment is herbouwd en dat het daarna ook nog tijd zal vergen om het geplande aantal melkkoeien te realiseren. Daar komt bij dat [eiser] , die vanwege zijn zorgelijke bedrijfsresultaten en liquiditeitspositie al in 2017 door de Rabobank bij bijzonder beheer is ondergebracht, pas in augustus 2020 fosfaatrechten heeft gekregen voor het jongvee dat hij na het verloren gaan van de jongveestal 1968 elders had gestald en dat hij, om zijn uitbreidingsplannen te kunnen realiseren, extra fosfaatrechten zal moeten bijkopen.
De schadepost roept echter wel vragen op. [eiser] heeft in zijn conclusie van repliek van 26 augustus 2020 meegedeeld dat ‘binnenkort’ zou worden gestart met de bouw van een nieuwe jongveestal en tijdens de eerste mondelinge behandeling op 29 oktober 2021 dat deze was gerealiseerd. Voor de boekjaren 2021/22 en 2022/23 wordt evenwel nog steeds een aanzienlijk bedrag (€ 126.276) aan margeverlies gevorderd. Hoewel het zoals gezegd in de rede ligt dat het na de herbouw enige tijd duurt voordat de melkveestapel op het gewenste niveau is, is op dit moment niet duidelijk of dat verlies nog (volledig) kan worden toegerekend aan het instorten van de jongveestal 1968. NAM signaleert terecht dat in het taxatierapport voor de Rabobank (productie Y van [eiser] ) geen nieuwe jongveestal wordt vermeld. De rechtbank vraagt zich dan ook met NAM af of en zo ja wanneer die stal is gerealiseerd. [eiser] zal deze schadepost daarom nader moeten toelichten. De rechtbank zal voor het margeverlies voorshands een bedrag van
€ 200.000meenemen.
Post 14: Fosfaatreductieregeling (voordeel)
De rechtbank zal de ontvangen vergoeding van
€ 9.195op het voorschot in mindering brengen.
Post 15: Extra eenmalige kosten
Deze schadepost is in paragraaf 3.1 van productie M toegelicht. Daar wordt opgemerkt dat [eiser] vanwege het door NAM opgelegde slopen van de ligboxenstal (bedoeld zal zijn: de jongveestal 1968) en werktuigenopslag eenmalig extra kosten heeft moeten maken en tevens kosten heeft moeten maken om een toename van zijn schade zoveel mogelijk te beperken.
Genoemd worden een investering in kalveriglo’s, een voederautomaat en een zeecontainer, een nieuwe elektriciteitskast, vervangen banden, grondverzet, eigen risico stormschade, huur fosfaatrechten, hersteltoegangsweg.
NAM heeft deze post betwist. Zij heeft aangevoerd dat ofwel sprake is van een zodanig ver verwijderd verband dat deze kosten niet meer kunnen worden toegerekend aan de instorting van de jongveestal 1968, ofwel reeds zijn vergoed als onderdeel van de stalinventaris ofwel betrekking hebben op schade aan de Overige opstallen.
De rechtbank overweegt dat het in de rede ligt dat het verlies van de jongveestal 1968 en de werktuigenopslag [eiser] voor eenmalige uitgaven heeft geplaatst en dat hij maatregelen heeft moeten treffen om verdere schade te voorkomen. NAM moet die kosten echter enkel vergoeden indien en voor zover dat nog niet is gebeurd.
Uit productie M maakt de rechtbank op dat bepaalde uitgaven geen verband houden met de jongveestal 1968 en de werktuigenopslag maar met de Overige opstallen. Daar komt bij dat de inrichting van de jongveestal 1968 na het arrest van het hof in de kort geding procedure tussen partijen volledig is vergoed (€ 100.000 door Achmea en € 28.000 door NAM) en dat Achmea daarnaast € 30.000 heeft uitgekeerd voor beredderingskosten. De rechtbank gaat er vooralsnog ook van uit dat het door [eiser] genoemde eigen risico van € 1.250 is meegenomen in het bedrag dat NAM voor de herbouw van de jongveestal 1968 en de werktuigenopslag heeft voldaan. Zij zal deze schadepost daarom nu niet meerekenen.
Posten 16, 17, 18 en 19: extra (eigen) arbeid en vreemde arbeid
In paragraaf 3.3 en 3.4 van productie M is toegelicht dat [eiser] veel tijd heeft moeten steken in de schaderegeling. Op basis van zijn telefoongegevens in de periode 2016 tot en met 2023 is becijferd hoeveel uren hij daaraan sinds 2012/13 heeft besteed. Daarnaast is aangegeven dat [eiser] binnen zijn bedrijfsvoering meer handelingen moet verrichten en door het wegvallen van huisvesting meer tijd moet besteden aan het op transport zetten en voeren van dieren en aan het dierenwelzijn. Verder heeft [eiser] de nodige tijd moeten besteden aan de schaderapportages. Voor de geschatte tijd is een tarief van € 39,64 per uur gerekend.
In productie T is als de nieuwe post “Vreemde arbeid” toegevoegd. [naam 1] geeft aan dat de post vreemde arbeid/personeelskosten in 2021/22 en 2022/23 bij [eiser] vele male hoger is dan bij vergelijkbare bedrijven in haar klantenkring. De meerkosten zijn volgens [naam 1] voor een groot gedeelte toe te rekenen aan het feit dat [eiser] extra uren in het proces heeft moeten steken en zich niet volledig kan focussen op en inzetten voor zijn bedrijf.
NAM betwist deze schadepost. Zij merkt op dat onduidelijk is om welke kosten het specifiek gaat en dat deze het gevolg zijn van schade waarvoor NAM aansprakelijk is. Bovendien lijkt er een dubbeltelling te zijn met andere kosten van [eiser] en derden, bijvoorbeeld de posten 9, 16, 17 en 18.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat [eiser] als gevolg van het instorten van de jongveestal 1968 en de werktuigopslag meer uren in zijn bedrijfsvoering heeft moeten steken en ook veel tijd heeft moeten besteden aan de schadeafwikkeling. De rechtbank kan op dit moment nog niet vaststellen hoeveel uren daaraan kunnen worden toegerekend (de discussie met NAM ziet op meer dan die twee opstallen) en ook niet in hoeverre sprake is van dubbeltellingen. Bovendien zal een deel van de uren van [eiser] verband houden met de rechtszaken tegen NAM en daarmee onder de proceskostenregeling vallen. NAM merkt terecht op dat er ook meer informatie nodig is over de post Vreemde arbeid; waar bestaat die arbeid uit? [eiser] zal deze vier schadeposten dan ook nader moeten toelichten. De rechtbank zal daarvoor in het kader van het voorschot in totaal
€ 10.000in aanmerking nemen.
Fosfaatrechten
2.5.
Deze post ziet er volgens de toelichting van [naam 1] in paragraaf 5.2 van de producties 18, 51 en M en paragraaf 4.2 van productie T op dat [eiser] als gevolg van de schade aan zijn gebouwen niet in de gelegenheid is geweest om zijn dieraantallen op het beoogde niveau te brengen en daardoor minder fosfaatrechten toegekend heeft gekregen.
De schade is aanvankelijk becijferd (in bijlage 9 bij productie 18) op € 601.654: 2.698 kg bij te kopen fosfaatrechten omdat er op 2 april 2015 geen 410 maar 266 dieren op het bedrijf aanwezig waren, maal de op 1 januari 2018 geldende marktprijs per kilogram. Omdat het CBb [eiser] alsnog 1.170 kg fosfaatrechten heeft toegekend voor het vee dat hij op 7 november 2013 in de jongveestal 1968 had staan, is deze schadepost in productie M aangepast. NAM wijst er terecht op dat [naam 1] voor de 1.528 bij te kopen fosfaatrechten in productie T nog maar € 99.320 in plaats van € 206.280 rekent, kennelijk omdat de marktprijs per kilogram (die volgens [naam 1] sterk fluctueert) aanzienlijk is gedaald. Dit is in het petitum van [eiser] nog niet gewijzigd.
De rechtbank acht - zoals hiervoor overwogen - op basis van de overgelegde de stukken, voldoende aannemelijk dat [eiser] van plan was om op 1 april 2015 250 melkkoeien en 160 stuks jongvee te houden, dat hij op de door het CBb vastgestelde peildata maar 347 dieren had en dat het niet kunnen realiseren van het beoogde aantal dieren verband houdt met de instorting van de jongveestal 1968. Het (blote) verweer van NAM dat het maar zeer de vraag is of [eiser] , de instorting van de jongveestal 1968 weggedacht, (financieel) in staat zou zijn geweest tijdig zijn bedrijf uit te breiden, is geen reden om hierover anders te oordelen.
Dat neemt niet weg dat het de rechtbank op dit moment niet duidelijk is of de jongveestal 1968 inmiddels is herbouwd of niet en of [eiser] op (korte) termijn in extra fosfaatrechten gaat investeren. In productie X van [eiser] (het rapport van [naam 1] van mei 2024 dat een prognose en toekomstscenario bevat) wordt als scenario 3 ook het terugdringen van de melkveestapel genoemd. Het bedrag van
€ 99.320zal daarom vooralsnog niet worden meegenomen.
Deskundigenkosten
2.6.
[eiser] vordert € 225.423,75 voor (niet-juridische) deskundigenkosten. Hij merkt op dat in ieder geval de kosten van [naam 1] kunnen worden toegewezen, aangezien zij zich alleen bezig heeft gehouden met de berekening en begroting van de gevolgschade van het instorten van de jongveestal 1968 en de werktuigopslag.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] niet aangeeft welk deel van de gevorderde deskundigenkosten op die twee opstallen ziet. Dat had wel op zijn weg gelegen. In de rapporten en de bijlagen wordt een opsomming gegeven van alle deskundigenkosten die in de periode 15 april 2014 tot en met 5 juni 2023 zijn gefactureerd. Dat overzicht beslaat negen pagina’s en nergens staat wat het totale bedrag per deskundige is.
Als de rechtbank het goed ziet, heeft [naam 1] in de afgelopen jaren ruim € 80.000 aan [eiser] gefactureerd. Bij een aantal omschrijvingen staat vermeld “geschil Vergnes” en “WOZ”. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien wat dit te maken heeft met het instorten van de jongveestal 1968 en werktuigopslag. Daarnaast heeft [naam 1] kennelijk ook werkzaamheden verricht in de bestuurlijke procedure over de fosfaatrechten en het is niet duidelijk of de daarmee gemoeide kosten niet al (deels) door RVO zijn vergoed.
De rechtbank acht wel voldoende aannemelijk dat een belangrijk deel van de werkzaamheden van [naam 1] verband houden met het in kaart brengen van de gevolgen die het verlies van de jongveestal 1968 voor de bedrijfsvoering van [eiser] heeft gehad. Ook andere deskundigenkosten, die zich richten op het causaal verband tussen de aardbeving bij Huizinge en de schade die bij [eiser] is opgetreden, kunnen mede daaraan worden toegerekend.
De rechtbank zal daarom bij de bepaling van het voorschot
€ 60.000meenemen. Dit bedrag voldoet aan de dubbele redelijkheidstoets.
Voorschot
2.7
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank voldoende aannemelijk acht dat [eiser] in ieder geval aanspraak kan maken op (afgerond) € 400.000 als vergoeding voor gevolgschades en deskundigenkosten die verband houden met het verlies van de jongveestal 1968 en de werktuigenopslag. Zij zal [eiser] tot dit bedrag een voorschot toekennen. De rechtbank zal [eiser] niet opleggen om hiervoor een bankgarantie te stellen.
Proceskosten
2.8.
Nu het gevraagde voorschot voor een groot deel wordt toegewezen, zal NAM worden veroordeeld in de kosten in het incident. Deze worden aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 3.502,00 voor salaris gemachtigde.
In de hoofdzaak
2.9.
Ten aanzien van de jongveestal 1968 en de aangebouwde werktuigenopslag is reeds geoordeeld dat NAM het bewijsvermoeden dat sprake is van aardbevingsschade niet heeft weerlegd. Voor de Overige opstallen van [eiser] , te weten:
a. de mestkelder onder de voormalige jongveestal 1968;
b. de ligboxenstal 2009 met onderliggende mestkelder;
c. de mestsilo;
d. de sleufsilo’s;
e. de erfverharding, en
f. de toegangsweg,
moet dit nog worden vastgesteld.
2.1
De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling op 12 juli 2023 meegedeeld dat de zij geen behoefte heeft aan nog meer onderzoeksrapporten van partijen en dat zij zich wil laten voorlichten door onafhankelijke deskundigen. Zij heeft ook aangegeven daarmee niet te willen wachten totdat W&B het tussen partijen afgesproken aanvullende onderzoek heeft afgerond. NAM heeft na het tussenvonnis meegedeeld dat dit onderzoek nog niet klaar is en nogmaals verzocht om het deskundigenonderzoek uit te stellen. Nu [eiser] heeft laten weten dat hij daarmee niet instemt, zal de rechtbank aan dat verzoek voorbijgaan en in dit vonnis de geotechnisch deskundige B. van Zegbroeck en de bouwkundige J. Moens (hierna: de Deskundigen) opdracht geven om het in het tussenvonnis van 7 februari 2024 aangekondigde onderzoek uit te voeren.
De rechtbank gaat gelet op het voorgaande ook niet in op het verzoek van [eiser] om NAM te bevelen (nieuwe onderzoeksresultaten van) Van der Gaag te betrekken bij het onderzoek van W&B; dat is tussen partijen zelf. Het staat partijen vrij om de meetgegevens die Van der Gaag en W&B na de mondeling behandeling in juli 2023 nog hebben verzameld en hun bijbehorende bevindingen aan de Deskundigen te verstrekken, zodat deze daarvan kennis kunnen nemen.
2.11.
[eiser] heeft negen vragen geformuleerd. NAM heeft dat niet gedaan en ook niet inhoudelijk op de vragen van [eiser] gereageerd. NAM heeft wel aangegeven dat zij geen bezwaar heeft tegen het verzoek van [eiser] om zowel de Deskundigen als de deskundigen van partijen op te dragen:
a. a) de situatie op het perceel visueel op te nemen; en
b) de standpunten onderling mondeling te doen uitwisselen en toe te lichten.
NAM gaat er daarbij van uit dat door de rechtbank of de Deskundigen wordt voorzien in een procedure die een ordentelijk verloop van een dergelijke opname waarborgt, zodat de bijeenkomst niet het karakter van een “Poolse landdag” krijgt.
De rechtbank kan zich hierin vinden. Zij verzoekt de Deskundigen dan ook om de situatie op het perceel van [eiser] persoonlijk op te nemen, daarbij ook de deskundigen van partijen uit te nodigen en deze volgens een door de Deskundigen te bepalen ‘agenda’ te horen. Daarbij zij voor de goede orde opgemerkt dat het niet de bedoeling is dat de Deskundigen zelf nog uitgebreide metingen en onderzoeken ter plaatse gaan doen.
2.12.
Wat de vragen aan de Deskundigen betreft: in het vonnis van 7 februari 2024 heeft de rechtbank aangegeven wat zij aan de Deskundigen wil vragen, te weten om op basis van de door partijen ingebrachte opinies en verzamelde gegevens te beoordelen: “
of en zo ja met welke mate van zekerheid volgens hen kan worden vastgesteld dat de schades aan de “Overige opstallen” van [eiser]nietdoor aardbevingen zijn ontstaan of verergerd maar verband houden met de - volgens NAM toen al ontoereikende - wijze waarop deze destijds zijn gebouwd en ook zonder aardbevingen in deze omvang zouden zijn opgetreden”.
De vragen 1, 2 en 7 van [eiser] zijn een variant hierop maar op onderdelen nogal ‘sturend’. De rechtbank zal daarom haar eigen formulering aanhouden. Vraag 8 over “de opbouw van de bodem”, zal worden aangevuld met de vraag of de aardbevingen in 2012 en 2013 daarop (een negatieve) invloed hebben gehad. Vraag 9 over “de geofoon Warffum” zal de rechtbank eveneens opnemen, nu die kwestie partijen kennelijk ernstig verdeeld houdt.
De rechtbank zal de Deskundigen vragen om per opstal inzichtelijk te maken in welke mate zij het causaal verband met aardbevingen wel of niet aannemelijk achten.
2.13
Indien de Deskundigen tot de conclusie komen dat
nietmet voldoende mate van zekerheid kan worden aangenomen dat de schades aan de Overige opstallen van [eiser] ook zonder aardbevingen in deze omvang zouden zijn ontstaan, zal moeten worden vastgesteld hoeveel vermogensschade [eiser] hierdoor lijdt en welk bedrag NAM (nog) dient te vergoeden. De overige vragen van [eiser] zijn hierop gericht. Als de Deskundigen geen enkel verband tussen de fysieke schades en aardbevingen zien, behoeven die vragen geen beantwoording.
Vraag 3 van [eiser] , of de mestkelders op dit moment nog aan de daaraan gestelde milieu- en bouweisen voldoen, hoeft niet te worden gesteld, omdat dit door NAM niet wordt bestreden.
Vraag 4, over de kosten van vervanging van de mestkelders onder de ligboxenstal 2009 en de jongveestal 1995, zal de rechtbank eveneens buiten beschouwing laten. [eiser] vordert in deze procedure een bedrag voor de sloop- en nieuwbouw van die stallen inclusief mestkelders, stellende dat algehele vervanging vanwege de lekke mestkelders noodzakelijk is. De rechtbank kan deze vraag dan ook niet goed plaatsen. Zij zal de Deskundigen wel vragen wat het kost om de ligboxenstal 2009 en de jongveestal 1995 (de bovenbouw, dus niet de mestkelders) te herstellen als niet tot sloop- en nieuwbouw wordt overgegaan.
[eiser] vordert in deze procedure € 629.168 voor het vervangen van de gemetselde mestkelder onder de inmiddels verwijderde jongveestal 1968. De rechtbank zal aan de Deskundigen vragen welke kosten daarmee zijn gemoeid. Omdat die mestkelder ten tijde van de aardbeving in Huizinge op 12 augustus 2012 al 44 jaar oud was, zal aan de Deskundigen ook worden gevraagd of en zo ja tot welk bedrag op die kosten een correctie ‘nieuw voor oud’ passend is.
De vragen 5 en 6, die zien op de extra bedrijfskosten voor [eiser] als de lekkages in de mestkelder onder de ligboxenstal 2009 niet worden verholpen, zal de rechtbank eveneens (in eigen woorden) aan de Deskundigen stellen. De vraag zal worden doorgetrokken naar de lekkages in de twee andere mestkelders. [eiser] heeft voor de begroting van deze schade verwezen naar pagina 27 van het rapport “Mijnbouwschade aan mestkelders”, dat op 11 september 2020 aan het IMG is uitgebracht (productie A bij zijn akte van 14 oktober 2021). De rechtbank verzoekt de Deskundigen om de bedrijfsschade door de lekke mestkelders op die (forfaitaire) manier te bepalen en daarbij rekening te houden met de meest recente uitgangs-punten en bedragen die het IMG hanteert.
2.14.
De rechtbank kan zich voorstellen dat de Deskundigen voor de schadebegrotingen (onafhankelijke) experts willen inschakelen die kennis hebben van de Nederlandse mest- en bouwregelgeving. Het staat de Deskundigen vrij die experts in te schakelen, maar als zij er de voorkeur aan geven dat de rechtbank voor de schadebegroting zelf een of meer deskundigen aanzoekt en benoemt, kunnen zij dat meedelen. Indien de Deskundigen tijdens de uitvoering van het onderzoek behoefte hebben aan een nadere toelichting op de vragen die aan hen zijn gesteld, kunnen zij dat eveneens aan de rechtbank laten weten.
2.15.
Zoals in het tussenvonnis overwogen, zal NAM het voorschot op de kosten van de Deskundigen voor haar rekening moeten nemen.
2.16.
In afwachting hiervan, houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
veroordeelt NAM om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis in dit incident aan [eiser] € 400.000 te betalen als voorschot op de door [eiser] geleden schade;
veroordeelt NAM in de kosten van het incident, vastgesteld op € 3.502,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart de beslissingen onder 1 en 2 uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in het incident gevorderde af;
in de hoofdzaak
Deskundigenonderzoek
1. beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Kunt u op basis van de door partijen ingebrachte opinies en verzamelde gegevens aangeven of en zo ja met welke mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de schades aan de in r.o. 2.9 genoemde “Overige opstallen” van [eiser] , waaronder de lekkages in de mestkelders,
nietdoor aardbevingen zijn ontstaan en verergerd maar verband houden met de - volgens NAM toen al ontoereikende - wijze waarop deze destijds zijn gebouwd en ook zonder aardbevingen in deze omvang zouden zijn opgetreden?
Wilt u dit voor iedere opstal apart aangeven en toelichten?
2. Wilt u bij de beantwoording van vraag 1 specifiek aangeven:
a. of u het aannemelijk acht dat de opbouw van de bodem (met name het impedantie contrast tussen pleistoceen en holoceen en het stijghoogteverschil tussen freatisch en diep grondwater) een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van schade en lekkages en lekkages in de mestkelders (door het ontstaan van zogenaamde wellen met een groot debiet aan zout grondwater) en als dat het geval is, of en zo ja met welke mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat die situatie/ontwikkeling
geenverband houdt met aardbevingen;
b. in welke mate de registratie van de PGA en PGV van de geofoon Warffum, op 1100 meter afstand van de locatie van [eiser] , gelet op verschillen in bodemopbouw, hydrologie en hoogte van het maaiveld, kan afwijken van de PGA en PGV op locatie van [eiser] ?
3. Indien u tot de conclusie komt dat de schades aan de “Overige opstallen” van [eiser] (deels) ook zonder aardbevingen zouden zijn opgetreden, wilt u dan inzichtelijk maken voor welke schades dat in welke mate geldt?
4. Indien u tot de conclusie komt dat de schades geheel althans deels het gevolg zijn van aardbevingen, kunt u dan aangeven:
a. welke kosten zijn gemoeid met het herstel (dus niet sloop- en nieuwbouw) van de ligboxenstallen 1995 en 2009 (alleen de bovenbouw, niet de onderliggende mestkelders), de mestsilo, de sleufsilo’s, de erfverharding en de toegangsweg?
b. welke kosten zijn gemoeid met het vervangen van de mestkelder onder de
ingestorte jongveestal 1968?
Kunt u bij beantwoording van deze vragen onderscheid maken naar enerzijds de schades waarvan u hiervoor heeft aangegeven dat deze
nietdoor aardbevingen zijn veroorzaakt of verergerd en ook zonder aardbevingen zouden zijn ontstaan en anderzijds de overige schades?
Kunt u daarbij ook aangeven of u op de kosten die zijn gemoeid met het herstel van aardbevingsschade, in het bijzonder de gemetselde mestkelder onder de ingestorte jongveestal 1968, een correctie ‘nieuw voor oud” passend acht en zo ja tot welk bedrag.
5. Kunt u - met inachtneming van hetgeen in de laatste alinea van r.o. 2.13 is overwogen - begroten hoeveel extra bedrijfskosten de lekkages in de mestkelders vanaf 12 augustus 2012 jaarlijks voor [eiser] veroorzaken, rekening houdend met de gebruikelijke levensduur van mestkelders?
6. Geeft uw onderzoek overigens nog aanleiding tot opmerkingen?
2. benoemt tot Deskundigen:
B. van Zegbroeck
[adres]
en
J. Moens
[adres]
Voorschot
3. bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot op de kosten van de Deskundigen het volgende:
 de Deskundigen dienen
binnen twee wekenna ontvangst van het procesdossier:
a. een begroting van de kosten op te geven aan de griffie van de rechtbank, gespecificeerd naar het verwachte aantal te besteden uren, het uurtarief en de eventuele overige kosten; en daarbij
b. aan te geven of zij (eventueel met inschakeling onafhankelijke derden) ook de vragen 4 en 5 willen beantwoorden of er de voorkeur aan geven dat de rechtbank daarvoor andere deskundigen benoemt;
 na ontvangst van de opgave zal de procedure
binnen twee wekenverwezen worden naar de rol, om partijen de gelegenheid te geven zich bij akte uit te laten over de deskundigenkosten
 indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt de hoogte van het voorschot op de kosten van de Deskundigen reeds nu voor alsdan vastgesteld op het door de Deskundigen begrote bedrag
 indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing,
4. bepaalt dat NAM het voorschot ter griffie zal deponeren, welk bedrag na ontvangst van een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak moet worden voldaan aan de griffier,
5. draagt de griffier op om de Deskundigen onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
Deskundigenonderzoek
6. bepaalt dat NAM het procesdossier
binnen twee wekenna uitspraak van dit vonnis in afschrift aan de Deskundigen moet verstrekken;
7. bepaalt dat de Deskundigen de situatie op het perceel van [eiser] visueel moeten opnemen, in aanwezigheid van partijen, althans hun deskundigen, zodat deze hun standpunten mondeling kunnen uitwisselen en toelichten (zie r.o. 2.11).
8. wijst de Deskundigen er op dat:
 de Deskundigen voor aanvang van het onderzoek dienen kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl),
 de Deskundigen het onderzoek onmiddellijk dienen te staken en contact dienen op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
 de Deskundigen partijen bij een onderzoek van een object ter plaatse gelegenheid dienen te bieden dit onderzoek bij te wonen; indien slechts één partij, althans niet alle partijen, bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig is of zijn, de Deskundigen dit onderzoek niet mogen uitvoeren, tenzij alle partijen zijn uitgenodigd om bij dat onderzoek aanwezig te zijn, en dat uit het rapport moet blijken dat hieraan is voldaan,
 indien partijen bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt en welke verzoeken zij hebben gedaan, en hoe de Deskundigen hierop heeft gereageerd,
9. bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de Deskundigen dienen te verstrekken indien deze daarom verzoeken, de Deskundigen desgewenst toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de Deskundigen ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
Het schriftelijk rapport
10. draagt de Deskundigen op om
uiterlijk drie maandenna ontvangst van de in kennisstelling van de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
11. wijst de Deskundigen er op dat:
 uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de Deskundigen is gebaseerd,
 de Deskundigen een concept van het rapport aan partijen moeten toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen
binnen vier wekendaarover bij de Deskundigen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de Deskundigen in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de Deskundigen daarop moeten vermelden,
12. bepaalt dat partijen
binnen vier wekendienen te reageren op het conceptrapport van de Deskundigen nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de Deskundigen geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het conceptrapport te reageren,
Overige bepalingen
13. draagt de griffier op de zaak op de rol te plaatsen:
 indien het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor artikel 2.11. van het landelijk procesreglement;
dan wel
 na ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht: voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiser] op een termijn van vier weken, waarna NAM op de rol van vier weken daarna een antwoordconclusie na deskundigenonderzoek kan nemen,
14. verklaart de beslissing over het voorschot uitvoerbaar bij voorraad,
15. houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. M.E. van Rossum, mr. J.E. Biesma en mr. M.R. Gans, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 juli 2024 in tegenwoordigheid van de griffier