ECLI:NL:RBNNE:2024:2928

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
LEE 24/2792 en LEE 24/3060
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen lasten onder dwangsom voor niet-ondergeschikte horeca-activiteiten op landgoed

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 31 juli 2024, worden verzoeken om voorlopige voorzieningen behandeld tegen lasten onder dwangsom die zijn opgelegd aan verzoekers sub 1 en verzoekster sub 2. Deze lasten zijn opgelegd om niet-ondergeschikte horeca-activiteiten op een landgoed in de gemeente Tynaarlo te staken. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken toegewezen en de bestreden besluiten geschorst, waarbij hij voorschriften heeft gesteld aan de bedrijfsvoering van de verzoekers. De voorzieningenrechter oordeelt dat de lasten onder dwangsom niet voldoende gemotiveerd zijn en dat verzoekster sub 2, als verhuurder, niet in staat is om de verbeuring van een dwangsom te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de activiteiten van verzoekers sub 1, die huurder en uitbater zijn van het landgoed, een spoedeisend belang hebben, gezien de impact op hun bedrijfsvoering. De voorzieningenrechter heeft ook rekening gehouden met de belangen van een derde partij die geluidsoverlast ervaart van de activiteiten. Uiteindelijk zijn de verzoeken om voorlopige voorzieningen toegewezen, met de bepaling dat de activiteiten op bepaalde tijden moeten eindigen en dat verzoekers sub 1 inspanningen moeten leveren om geluidsoverlast te beperken. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/2792 en LEE 24/3060
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 juli 2024 in de zaak tussen
[verzoekers sub 1], uit [plaatsnaam], verzoekers sub 1
stichting Het Drentse Landschap,uit Assen, verzoekster sub 2
(gemachtigde: mr. P.J.G.G Sluyter)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo.
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [derde] uit [plaatsnaam] (derde)
(gemachtigde: mr. L. Mattey).
Als derde-partij neemt aan zaak LEE 24/2792 deel: stichting Het Drentse Landschap.
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening tegen de lasten onder dwangsom die zijn opgelegd om niet-ondergeschikte horeca-activiteiten op [locatie] in [plaatsnaam], te staken en gestaakt te houden.
1.1. Het college heeft deze lasten onder dwangsom op 23 mei 2024 opgelegd. Verzoekers sub 1 en verzoekster sub 2 hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 24 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers sub 1 en de gemachtigde van verzoekster sub 2 met S.S. van der Meer. Namens het college hebben deelgenomen: mr. E.M. Rink en F.J. Slieker. Namens derde was zijn gemachtigde aanwezig.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe, schorst de bestreden besluiten en staat de bedrijfsvoering van verzoekers sub 1 onder voorschriften toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Feiten
3. Verzoekers sub 1 zijn huurder en uitbater van [locatie] aan de [adres] in [plaatsnaam]. Verzoekster sub 2 is eigenaar van het landgoed.
3.1. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden.
3.2. Op het perceel waar het landgoed gerealiseerd is, was voor 1 januari 2024 het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo’ van kracht. Dat bestemmingsplan maakt sinds 1 januari 2024 onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Tynaarlo. Volgens het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo geldt op het perceel de enkelbestemming ‘Maatschappelijk’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde-Archeologie 2’, ‘waarde-Beekdal’ en ‘Waarde-beschermd dorpsgezicht’.
3.3. Op 28 oktober 2021 heeft het college verzoekster sub 2 telefonisch geïnformeerd dat een deel van de activiteiten op het landgoed in strijd met het bestemmingsplan is.
3.4. Het college heeft verzoekers sub 1 en verzoekster sub 2 op 14 september 2022 (nogmaals) geïnformeerd dat het huidige gebruik van het landgoed in strijd is met het bestemmingsplan en hen verzocht een aanvraag vooroverleg in te dienen zodat onderzocht kan worden of de strijdigheid op te lossen is.
3.5. Op 17 oktober 2022 heeft verzoekster sub 2 een aanvraag vooroverleg omgevingsvergunning ingediend bij het college.
3.6. Verzoekster sub 2 heeft op 8 maart 2023 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor bouwen en strijdig gebruik voor het gebruik van het landhuis als horecagelegenheid en het plaatsen van een reversibele tent ten behoeve van buitenactiviteiten.
3.7. Op 6 april 2023 heeft derde aan het college verzocht om handhavend op te treden vanwege strijdigheid met het bestemmingsplan, het Activiteitenbesluit en de APV Tynaarlo 2021.
3.8. Derde heeft het college op 18 april 2024 in gebreke gesteld en verzocht om binnen 14 dagen alsnog een besluit te nemen op het verzoek om handhaving.
3.9. Het college heeft op 23 mei 2024 aan verzoekers sub 1 en aan verzoekster sub 2 de volgende last onder dwangsom opgelegd:
“U dient de overtredingen van de bepalingen van het geldend omgevingsplan zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 1 augustus 2024 te beëindigen en beëindigd te houden. Het gaat hierbij specifiek om de horeca-activiteiten die verder gaan dan de ondergeschikte horeca-activiteiten aan de maatschappelijke functie.
a. Dit betekent dat na de huwelijksvoltrekkingen, die reeds gepland zijn tot december 2024, tot uiterlijk 00:00 uur een hapje en een drankje aangeboden kan worden (in verband met ons hiervoor genoemde besluit om niet op te treden tegen reeds geplande huwelijken tot en met december 2024). Het aantal gasten bedraagt maximaal 90.
b. Bij nieuw geplande huwelijksvoltrekkingen is slechts ondergeschikte horeca toegestaan. Dit betekent dat tot uiterlijk 2 uur na huwelijksvoltrekking een hapje en een drankje aangeboden kan worden.
c. Overige zelfstandige festiviteiten, zoals het vieren van verjaardagen, jubilea, promoties e.d. dienen afgelast te worden en kunnen geen doorgang vinden.
d. Er dient vanuit Lemferdinge begeleiding van het parkeren en vertrekken van de bezoekers te worden georganiseerd. Hierbij dient u toe te zien op geluidsoverlast door o.a. claxonneren en dit te voorkomen. Ook hiervoor dient een schema te worden aangeleverd.
Wanneer het bepaalde onder a. wordt geschonden verbeurt u een dwangsom van €1.000,- per tijdseenheid van een half uur, dit met een maximum van €5.000,-. Wanneer de genoemde overtredingen voor de onderdelen b. tot en met d. niet binnen de gestelde termijn zijn beëindigd verbeurt u een dwangsom van €10.000,- per geconstateerde overtreding, dit met een maximum van €50.000,-.”
3.10. Verzoekers sub 1 en verzoekster sub 2 hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd de werking van het bestreden besluit te schorsen. Verzoekers sub 1 verzoeken tot schorsing in afwachting van de totstandkoming van de legalisatie (zaaknummer LEE 24/2792). Verzoekster sub 2 verzoekt om verlenging van de begunstigingstermijn tot zes weken na het besluit op bezwaar (zaaknummer LEE 24/3060).
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de bezwaargronden van verzoekers of het college deze last onder dwangsom heeft op kunnen leggen.

LEE 24/3060

5. Verzoekster sub 2 voert aan dat zij spoedeisend belang heeft nu het bestreden besluit er op ziet dat overtredingen van haar huurder hangende de afwikkeling van het bezwaarschrift leiden tot het door haar verbeuren van dwangsommen. Verzoekster stelt in haar bezwaarschrift dat zij niet naast de exploitanten aansprakelijk kan zijn voor het nakomen van de last onder dwangsom, omdat zij als verhuurder van de exploitanten eist dat zij de last onder dwangsom niet overtreedt. Verder voert zij aan dat het college het verzoek om handhaving had moeten afwijzen omdat er bijzondere redenen zijn; er ligt een aanvraag om omgevingsvergunning, de vertraging in de legalisatieprocedure is niet aan verzoekster te wijten en er is toegezegd dat de handhavingsprocedures worden opgeschort hangende de legalisatieprocedure. Ook voert verzoekster sub 2 een aantal gronden aan tegen de formulering van de lastgeving.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de last die zich richt tot verzoekster sub 2 blijkt dat van haar als verhuurder wordt verwacht dat de huurder (verzoekers sub 1) geen overtreding meer begaat zoals hierboven beschreven. In het bestreden besluit is niet gespecificeerd wat verzoekster sub 2 moet doen om het verbeuren van een dwangsom te voorkomen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat van functioneel daderschap geen sprake is. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat verzoekster sub 2 wel als overtreder kan worden aangemerkt voor zover zij het in haar macht heeft de overtreding ongedaan te maken. Verzoekster sub 2 heeft op 27 juni 2024 een brief gestuurd aan verzoekers sub 1 waarin nogmaals is benadrukt dat verzoekers sub 1 gehouden zijn zich bij de exploitatie te gedragen naar hetgeen de last onder dwangsom voorschrijft. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster sub 2 daarmee in beginsel aan de last voldaan.
Dit laat echter onverlet dat de last zo is geformuleerd dat verzoekster sub 2, ondanks die brief aan verzoekers sub 1, toch dwangsommen verbeurt als verzoekers sub 1 in strijd met de last handelen. Anders dan het college stelt, kan verzoekster sub 2 niet zonder een dwangsom te verbeuren aan de last voldoen door de huurovereenkomst te ontbinden want voor het ontbinden van de huurovereenkomst is pas ruimte als de last wordt overtreden en in dat geval verbeurt verzoekster sub 2 ook een dwangsom. Door verzoekster sub 2 is benadrukt dat ook met een dergelijke ontbinding de nodige tijd gemoeid is zodat zij vele dwangsommen kan verbeuren in die periode. Ook feitelijk heeft een verhuurder in een situatie als deze maar weinig mogelijkheden om de mogelijke overtredingen te voorkomen. Verzoekster sub 2 heeft het daarom niet in haar macht om verbeuring van een dwangsom te voorkomen. Daarmee heeft deze last onder dwangsom voor verzoekster sub 2 feitelijk het karakter van een punitieve sanctie en zal het aan verzoekster sub 2 gerichte besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in bezwaar in deze vorm geen stand kunnen houden.
6.1.
Tegen die achtergrond heeft verzoekster sub 2 een spoedeisend belang en wordt de schorsing van het aan haar gerichte besluit toegewezen. De voorzieningenrechter schorst het aan verzoekster sub 2 gerichte en door haar bestreden besluit van 23 mei 2024 tot zes weken na de beslissing op bezwaar.

LEE 24/2792

7. Verzoekers sub 1 voeren aan dat de bruiloften en vergaderingen vaak meer dan een jaar van tevoren gereserveerd worden. Voor 2025 zijn al 40 huwelijken gereserveerd. Als verzoekers sub 1 nu niet meer kunnen reserveren dan zullen de gasten niet meer terug komen en betekent dat het einde van een gerenommeerd bedrijf met ontslagen en vele financiële gevolgen.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers sub 1 een spoedeisend belang hebben bij een voorziening omdat hun bedrijfsvoering door de aan hen opgelegde last onder dwangsom zeer ernstig wordt ingeperkt. Daardoor is het voldoende aannemelijk dat verzoekers sub 1 in een financiële noodsituatie zullen komen te verkeren. De voorzieningenrechter zal daarom aan de hand van de bezwaargronden van verzoekers sub 1 beoordelen of er aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen.
9. Verzoekers sub 1 voeren in bezwaar aan dat handhaving vanaf 1 augustus 2024 onredelijk is gelet op hun branche waarin ver in de toekomst gepland wordt. Voor 2025 staan al 40 bruiloften geboekt. Verder heeft de stichting Het Drents Landschap in april 2023 al een aanvraag om vergunning gedaan en het college staat welwillend tegenover legalisatie.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college naar aanleiding van het verzoek van derde tot handhaving is overgegaan. Het college heeft aan het bestreden besluit de overtreding van artikel 5.1, eerste lid, sub a, van de Omgevingswet ten grondslag gelegd. De Omgevingswet is op 1 januari 2024 in werking getreden. Omdat het verzoek om handhaving door derde is ingediend in april 2023, dat is vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk voor dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. Het college heeft dan ook ten onrechte de overtreding van de Omgevingswet als grondslag voor het handhavingsbesluit genomen.
10.1.
De voorzieningenrechter constateert dat het college van oordeel is dat het houden van een huwelijksvoltrekking met horeca op zich past binnen de bestemming ‘Maatschappelijk’. Binnen die bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan waaronder wordt verstaan: educatieve, (sociaal-)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
De voorzieningenrechter is met het college van oordeel dat een huwelijksvoltrekking kan vallen binnen openbare dienstverlening en in die zin toegelaten is.
10.2.
Op de zitting is besproken of het houden van vergaderingen en het vieren van verjaardagen, jubilea, promoties en dergelijke kunnen vallen onder ‘openbare dienstverlening’. Het begrip ‘openbare dienstverlening’ is niet gedefinieerd in het bestemmingsplan en in de toelichting bij het bestemmingsplan is ook geen uitleg gegeven van het begrip. Het college kon op de zitting niet uitleggen waarom hij van oordeel is dat het geven van gelegenheid tot het houden van vergaderingen, het vieren van verjaardagen, jubilea, promoties en dergelijke niet tot ‘openbare dienstverlening’ kunnen worden gerekend. De voorzieningenrechter constateert dat de onderhavige activiteiten in beginsel een openbaar karakter hebben omdat een ieder in beginsel deze diensten kan afnemen en dat er sprake is van dienstverlening. Daarbij komt dat deze faciliteiten ook een maatschappelijke functie vervullen. Dat van ‘openbare dienstverlening’ alleen sprake is als er sprake is van uitvoering van een overheidstaak, zoals het college ter zitting stelde, vindt niet direct een aanknopingspunt in het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het college onvoldoende gemotiveerd heeft waarom deze activiteiten in strijd met de bestemming zouden zijn. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de last onder dwangsom in bezwaar op dit onderdeel niet zonder meer stand houden.
10.3.
De voorzieningenrechter constateert voorts dat in ieder geval voor huwelijksvoltrekkingen (die in overeenstemming met het bestemmingsplan worden geacht) en voor andere toegestane activiteiten, ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen bij recht toegestaan is. Ook dit begrip ‘ondergeschikte horeca ten dienste van de voorziening’ is niet gedefinieerd in het bestemmingsplan en het college heeft in het bestreden besluit ook niet toegelicht wat daaronder wordt verstaan. De voorzieningenrechter kan dan ook niet volgen dat ondergeschikte horeca ten dienste van de openbare dienstverlening, betekent dat slechts een hapje en een drankje gedurende 2 uur na de huwelijksvoltrekking mag worden aangeboden. De voorzieningenrechter is wel van oordeel dat met de term ‘ondergeschikt’ hier wordt bedoeld dat er geen zelfstandige horeca mag worden uitgeoefend en dat de horeca gekoppeld moet zijn aan de activiteiten die zijn toegestaan maar ziet hier niet zonder nadere onderbouwing de beperking naar de soort van horeca die mag worden aangeboden of de tijdsduur waarbinnen die horeca mag worden aangeboden. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom deze beperkingen uit artikel 11 van het bestemmingsplan voortvloeien. In die zin acht de voorzieningenrechter de last onvoldoende gemotiveerd en zal het bestreden besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook op dit onderdeel geen stand kunnen houden.
10.4.
Voorts constateert de voorzieningenrechter dat het college, nog los van de vraag naar hetgeen binnen de bestemming bij recht is toegestaan, op geen enkele wijze aan de hand van een rapportage door een bevoegde toezichthouder heeft geconstateerd dat sprake is van een overtreding en dat er ook daarom geen grondslag is voor het opleggen van een last onder dwangsom. De verwijzing naar de website en de geplande bruiloften zijn daartoe onvoldoende al was het maar omdat bruiloften zijn toegestaan, en wijzen meer in de richting van een preventieve last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:7 van de Awb, maar het college heeft niet gekozen voor een preventieve last onder dwangsom. Ook hierom is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
10.5.
Tegen deze achtergrond, nog los van een beoordeling van de wijze van het tot stand komen van de last onder dwangsom en het tot op heden ontbreken van een ontwerpbesluit op de aanvraag tot legalisatie van de onderhavige situatie, kan deze last onder dwangsom, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, in bezwaar geen stand houden. Gelet daarop is de voorzieningenrechter bevoegd tot het treffen van een voorlopige maatregel.
Belangenafweging
11. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekers sub 1 die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college en derde die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt af.
11.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat de last onder dwangsom in zijn huidige vorm verzoekers sub 1 zeer ernstig beperkt in de huidige en toekomstige bedrijfsvoering. Het feit dat er al lange tijd een procedure loopt om tot legalisatie van vermeende overtreding te komen en het feit dat het college daar zeer weinig voortvarend in opereert, dragen bij aan het gewicht van de belangen van verzoekers sub 1. Tegen de achtergrond van het legalisatietraject en de uitlatingen van het college in dat verband is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college tot het bestreden besluit weinig algemeen belang hechtte aan de handhaving. Een en ander rechtvaardigt op zich de schorsing van de last onder dwangsom gericht aan verzoekers sub 1 tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
11.2.
De voorzieningenrechter constateert ook dat de belangen van derde hier in het geding zijn en dat derde gebaat zou zijn bij een vermindering van de activiteiten van verzoekers sub 1. Blijkens de behandeling ter zitting spitst het verzoek tot handhaving van derde zich vooral toe op de geluidsoverlast die derde ondervindt van de activiteiten van verzoekers sub 1. Het komt de voorzieningenrechter voor dat hetgeen door derde is gesteld met betrekking tot de door hem ervaren overlast, zeker een relevant en ook een zwaarwegend belang is. Schorsing van het bestreden besluit leidt tot een mogelijkheid voor verzoekers sub 1 om de bedrijfsvoering op de oude voet voort te zetten. Door derde is aangegeven dat het verzoek om handhaving is ingegeven door geluidsoverlast waarbij het zwaartepunt ligt bij de hinder die wordt ervaren op donderdag- en zondagavond na 23:00 uur, vrijdag- en zaterdagavond na 00:00 uur en bij de overlast die wordt veroorzaakt door vertrekkende bezoekers die claxonneren en luidkeels afscheid nemen.
Door verzoekers sub 1 is op de zitting aangegeven dat zij (voorlopig) in ieder geval geen activiteiten op de zondag zullen faciliteren en dat de activiteiten donderdag, vrijdag en zaterdag om 00:00 uur gestaakt worden. Verder is door verzoekers sub 1 aangegeven dat er intussen al veel maatregelen genomen zijn om geluidsoverlast te beperken.
11.3.
Gelet op de belangen van derde bepaalt de voorzieningenrechter bij wijze van voorziening dat de activiteiten op het landgoed op donderdag en zondag om 23:00 uur en op vrijdag en zaterdag om 00:00 beëindigd moeten zijn. Ook gelast de voorzieningenrechter aan verzoekers sub 1 om een reële inspanning te verrichten om geluidoverlast door vertrekkende bezoekers te voorkomen.
11.4.
Nu verzoekers sub 1 ter zitting hebben verklaard zich aan voorschriften te zullen houden, zal de voorzieningenrechter geen dwangsom aan hen opleggen. Wanneer blijkt dat niet voldaan wordt aan deze voorziening, kan een verzoek om wijziging van de voorziening worden gedaan.
12. De voorzieningenrechter wil met deze uitspraak niet vooruitlopen op de wijze waarop de gevolgen van de activiteiten op het landgoed gereguleerd moet worden. Het is aan het college om de gevolgen van de toegestane activiteiten op een passende manier te reguleren. Wanneer onduidelijkheid blijft bestaan over hetgeen bij recht is toegestaan, kan een vergunning voor strijdig gebruik helderheid geven over de toegestane activiteiten. De voorzieningenrechter wil met deze uitspraak slechts een voor alle partijen passende oplossing realiseren hangende de besluitvorming op de bezwaren van verzoekers sub 1 en verzoekster sub 2.
Conclusie en gevolgen
13. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe en treft de voorlopige voorzieningen zoals onder nummers 6.1, 11.1 en 11.3 beschreven.
13.1.
Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekers sub 1 en verzoekster sub 2 vergoeden. Ook krijgt verzoekster sub 2 een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster sub 2 een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster sub 2 toe en schorst het aan haar gerichte en door haar bestreden besluit van 23 mei 2024 tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoekster sub 2;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers sub 1 toe, schorst het aan verzoekers sub 1 gerichte en door hen bestreden besluit van 23 mei 2024 tot zes weken na de beslissing op bezwaar en treft de voorziening dat de activiteiten op het landgoed op donderdag en zondag om 23:00 geëindigd moeten zijn, op vrijdag en zaterdag om 00:00 uur geëindigd moeten zijn en bepaalt dat verzoekers sub 1 een reële inspanning moeten verrichten om geluidoverlast door vertrekkende bezoekers te voorkomen;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371 aan verzoekers sub 1 en verzoekster sub 2 moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekster sub 2.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
de griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.