ECLI:NL:RBNNE:2024:2814

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
LEE AWB 23/3394
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag financiële tegemoetkoming door Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven en beoordeling termijnoverschrijding bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om financiële tegemoetkoming door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend op basis van de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg, welke door verweerder op 29 april 2022 werd afgewezen. Het bezwaar van eiser werd echter niet-ontvankelijk verklaard omdat hij te laat bezwaar had gemaakt en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar werd geacht.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de omstandigheden die eiser aanvoerde ter onderbouwing van zijn stelling dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Eiser, die in detentie zat, stelde dat hij niet bereikbaar was voor verweerder en dat hij daarom niet tijdig bezwaar kon maken. De rechtbank oordeelde echter dat eiser maatregelen had moeten treffen, zoals het inschakelen van een derde om zijn belangen te behartigen. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding aan eiser kon worden toegerekend en dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter N.M. van Waterschoot en is openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3394

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

thans verblijvende te [verblijfplaats]
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: mr. M. de Bok).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een financiële tegemoetkoming.
1.1.
Eiser heeft bij verweerder een aanvraag ingediend op basis van de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 29 april 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 juni 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank was voornemens het beroep op zitting behandelen op 27 maart 2024. Enkele dagen voorafgaand aan de zitting bleek onduidelijkheid te bestaan over de verblijfplaats van eiser. Ook was niet duidelijk of eiser op de zitting op zijn beroep wil worden gehoord. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep daarom uitgesteld en verweerder hiervan in kennis gesteld.
1.4.
De rechtbank heeft daarna contact gekregen met eiser. Eiser heeft de rechtbank laten weten dat hij aanwezig wil zijn bij de behandeling van zijn beroep. De rechtbank heeft daarop een nieuwe zitting gepland op 24 juni 2024. Op de ochtend van de zittingsdatum heeft eiser aan de rechtbank laten weten dat hij niet ter zitting zal verschijnen, door middel van het indienen van een afstandsverklaring.
1.5.
De rechtbank heeft verweerder hiervan in kennis gesteld. Verweerder heeft desgevraagd laten weten dat hij toestemming geeft om de zaak af te doen zonder een zitting. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze procedure alleen of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Toetsingskader
4. Vast staat dat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt. Eiser voert aan dat verweerder de termijnoverschrijding van eisers ingediende bezwaarschrift verschoonbaar had moeten achten, gezien de omstandigheden die eiser aanvoert. De rechtbank beoordeelt eisers beroep in het kader van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de dragende overwegingen in de uitspraak van 30 januari 2024 van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [1] .
Is de termijnoverschrijding verschoonbaar?
5.1.
Volgens eiser is de termijnoverschrijding vanwege bijzondere omstandigheden verschoonbaar. Eiser stelt dat verweerder bij het nemen van het besluit met zijn situatie rekening had moeten houden. In de afwijzende beslissing op de aanvraag vermeld verweerder dat hij op 14 april 2022 meerdere keren heeft geprobeerd om eiser telefonisch vragen te stellen over zijn aanvraag. Eiser stelt dat hij per 12 april 2022 in detentie zit, waardoor hij niet gebeld kan worden. Eiser geeft aan dat hij daarom gelijk een brief (door partijen aangemerkt als bezwaarschrift) met uitleg over de situatie heeft teruggezonden. Ook heeft eiser ter onderbouwing van zijn verhaal een detentieverklaring meegestuurd.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder voert aan dat de omstandigheid dat eiser gedetineerd zit geen bijzondere omstandigheid is om in verzuim te mogen zijn. Eiser had een derde in kunnen schakelen die zijn belangen behartigt in lopende procedures, zoals deze aanvraag. Verweerder stelt dat het op de weg ligt van eiser om hiervoor hulp in te schakelen. Voorts voert verweerder aan dat het aan de aanvrager is om verweerder op de hoogte te brengen van een veranderende situatie, zoals bijvoorbeeld wijzigingen in de contact- en adresgegevens. Dit heeft eiser niet gedaan.
5.3.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Het CBb heeft het toetsingskader van artikel 6:11 van de Awb met eerdergenoemde uitspraak aangepast. Dit houdt -kort gezegd- in dat bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding meer rekening moet worden gehouden met bijzondere omstandigheden. In de inhoudsindicatie van zijn uitspraak legt het CBb het nieuwe toetsingskader als volgt uit.
“Bij bijzondere omstandigheden kan het gaan om persoonlijke omstandigheden, bijvoorbeeld psychisch onvermogen, ernstige ziekte of ongeval van de indiener of ziekte of overlijden van diens naasten, of om externe omstandigheden, zoals een natuurramp, een besmettelijke dierziekte op het bedrijf of een brand in de woning of in een bedrijfspand. (…)
Als er een duidelijke verhindering was, is het niet tijdig indienen van een bezwaar- of beroepschrift niet verwijtbaar en kan dit niet aan de indiener worden toegerekend. Ook bij een geringe verwijtbaarheid is er nu ruimte om de termijnoverschrijding niet aan de indiener toe te rekenen. Of daarvan sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval. (…)
Als de termijnoverschrijding niet aan de indiener kan worden toegerekend, is voor het aannemen van verschoonbaarheid ook vereist dat het bezwaar- of beroepschrift is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. In gevallen waarin een belanghebbende pas kennis neemt van een op correcte wijze bekendgemaakt besluit als de bezwaar- of beroepstermijn al geheel of grotendeels is verstreken en de belanghebbende ook niet eerder kennis kón nemen van het besluit, is die belanghebbende voortaan met het maken van bezwaar of het instellen van beroep in ieder geval niet verwijtbaar te laat als hij dat doet binnen zes weken nadat hij te weten is gekomen dat een besluit is genomen dat zijn belangen kan raken.”
5.4.
Met inachtneming van het voorgaande, overweegt de rechtbank dat eisers argument dat hij in detentie zit en wegens die detentie telefonisch niet bereikbaar is, geen bijzondere omstandigheid betreft om te oordelen dat het niet tijdig indienen van het bezwaar hem niet kan worden toegerekend. Eiser had immers maatregelen kunnen en moeten treffen door het inschakelen van een derde dan wel (professioneel) gemachtigde. Niet is gebleken dat eiser dit heeft gedaan. Ook is niet gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk was.
5.5.
Nu de termijnoverschrijding aan eiser kan worden toegerekend, hoeft niet nader te worden beoordeeld of het bezwaarschrift is ingediend zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd. Ten overvloede merkt de rechtbank in dit verband nog op dat uit de stukken blijkt dat eiser, in tegenstelling tot wat hij in zijn beroepschrift aangeeft, niet meteen op het primaire besluit van 29 april 2022 heeft gereageerd. De brief die eiser heeft gezonden en die als bezwaarschrift is aangemerkt, is namelijk pas in mei 2023 en daarmee ruim een jaar later verzonden.
6. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de termijnoverschrijding om bezwaar in te stellen niet verschoonbaar is. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
7.1.
Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van K.D. Bosklopper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.