ECLI:NL:RBNNE:2024:2786

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
18-132526-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing inzake wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

Op 19 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een ontnemingsbeslissing genomen in de zaak met parketnummer 18-132526-21. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, die in 2021 een hennepkwekerij in zijn woning had, wederrechtelijk voordeel heeft genoten van € 16.000,-. De officier van justitie had eerder gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 186.801,03, maar heeft deze vordering tijdens de zitting op 5 juli 2024 bijgesteld naar € 84.000,-. De verdediging stelde dat de opbrengsten van de tweede en derde oogst deels mislukt waren, en dat de winst van de eerste oogst ongeveer € 10.000,- bedroeg. De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de verklaring van de veroordeelde en de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder een eerder vonnis van dezelfde rechtbank. De rechtbank concludeert dat de veroordeelde recht heeft op een ontneming van € 16.000,- en legt hem de verplichting op dit bedrag aan de Staat te betalen. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 320 dagen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-132526-21
beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 19 juli 2024 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde]

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 12 juni 2024 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijke verkregen voordeel zal vaststellen en aan de veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van 186.801,03 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18-132526-21 voortvloeiende wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 5 juli 2024 waarbij veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. A. Szirmai, advocaat te Heerenveen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter zitting de vordering naar beneden bijgesteld en gevorderd dat veroordeelde zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van een geschat voordeel van 84.000,-. Hierbij is de officier van justitie uitgegaan van de verklaring van veroordeelde dat hij drie oogsten heeft gehad, dat hij de kwekerij na de eerste oogst op de bovenverdieping heeft uitgebreid naar de begane grond en dat de opbrengst van de eerste oogst 18.000,- bedroeg. Op grond van die verklaring acht de officier van justitie het aannemelijk dat door de uitbreiding van de kwekerij, de volgende twee oogsten steeds 40.000,- hebben opgebracht en dat de totale opbrengst 98.000,- was. Daarvan heeft de officier van justitie de kosten afgetrokken, die door haar worden geschat op 14.000,-.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er kan worden uitgegaan van de verklaring van veroordeelde dat er driemaal geoogst is en dat de tweede en derde oogst deels mislukt zijn. Veroordeelde heeft met de eerste oogst zon 10.000,- verdiend zoals blijkt uit zijn briefje met aantekeningen. Met de tweede en derde oogst heeft hij elk zon 3.000,- verdiend.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 19 juli 2024 in de onderliggende strafzaak;
de verklaring van veroordeelde afgelegd ter terechtzitting van 5 juli 2024.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 19 juli 2024 in de zaak met parketnummer 18-132526-21 onder meer veroordeeld voor het telen van hennep en de diefstal van stroom.
De verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden opgelegd aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit en die voordeel door dat feit of uit de baten daarvan heeft verkregen.
Op 4 maart 2021 wordt in de woning van veroordeelde aan de [adres] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat deze hennepkwekerij van hem was, dat hij de kwekerij heeft opgebouwd en uitgebreid, dat er drie oogsten zijn geweest, dat het in de kwekerij aangetroffen briefje met aantekeningen1 van hem was en dat het een berekening van de winst van de eerste oogst betrof. Na aftrek van kosten bedroeg de winst van de eerste oogst zon 10.000,-. Over de volgende oogsten heeft veroordeelde verklaard dat de tweede oogst tegenviel door ziekte in de hennepplanten en bij de derde oogst werden de drogende henneptoppen zwart waardoor ook de opbrengst van deze oogst tegenviel. Na aftrek van kosten bedroeg de winst van de tweede en derde oogst volgens
Veroordeelde staat al jaren onder bewind, heeft een uitkering en de vermogenspositie van veroordeelde liet na onderzoek door de politie niet zien dat veroordeelde (onverklaarbaar) vermogen heeft of heeft gehad.

Berekening

Door veroordeelde is verklaard dat er sprake was van één geslaagde oogst en twee deels mislukte oogsten. De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen dat dit niet klopt en de rechtbank vindt de stelling van veroordeelde ook niet onaannemelijk.
De rechtbank neemt daarom als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van de strafbare feiten wordt geschat, de verklaring van veroordeelde.
Dit levert de volgende berekening op:
Winst 1e oogst : 10.000,- Winst 2e oogst : 3.000,- Winst 3e oogst : 3.000,- Totaal : 16.000,-
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat veroordeelde 16.000,- voordeel heeft genoten.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op 16.000,-.
Legt [veroordeelde] de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van 16.000,-
(zegge: zestienduizend euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 320 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. H. de Ruijter, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en
van deze rechtbank op 19 juli 2024
Mr. Joha is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
1 een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 april 2021, met bijlagen,
opgenomen op pagina 216 en 221 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 202108 9922 d.d. 10 juni 2021, inhoudend het relaas van verbalisanten.