ECLI:NL:RBNNE:2024:2769

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
LEE 23/2324
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van een last onder dwangsom wegens bouwen zonder omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 8 mei 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de handhaving van een last onder dwangsom behandeld. Eiseres had een bouwwerk gebouwd op 37,5 cm achter de voorgevelrooilijn zonder de vereiste omgevingsvergunning, wat in strijd is met artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen had op 24 november 2022 een last onder dwangsom opgelegd, die eiseres niet had uitgevoerd. Eiseres betoogde dat handhaving onevenredig was, omdat zij had geprobeerd het bouwwerk vergunningvrij te maken, maar dit praktisch niet mogelijk was. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden verplichten om van handhaving af te zien. De rechtbank concludeerde dat de overtreding niet gering was en dat handhaving in het algemeen belang noodzakelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de besluiten van het college in stand blijven. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2324

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.N. Huisman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, het college
(gemachtigde: mr. I. Simonides).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de oplegging van een last onder dwangsom wegens het bouwen van een bouwwerk zonder de vereiste vergunning. Het college heeft de last opgelegd bij besluit van 24 november 2022.
1.1.
Met het bestreden besluit van 18 april 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college en A.H.M. Drijvers en T. Sikkema, beiden werkzaam bij de gemeente Groningen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht tot handhaving is overgegaan. De rechtbank beoordeelt voorts of het college tot invordering over heeft kunnen gaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Bij besluit van 24 november 2022 heeft het college aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Deze last is nog niet uitgevoerd en de dwangsommen zijn nog niet betaald. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
5.1.
Eiseres woont aan de [adres 1] te [woonplaats] . Op 10 februari 2022 heeft een toezichthouder van de gemeente Groningen (hierna: de gemeente) een inspectie uitgevoerd bij de woning van eiseres. Daar heeft de toezichthouder geconstateerd dat eiseres een schutting had geplaatst tussen haar woning en [adres 2] , terwijl aan eiseres geen omgevingsvergunning was verleend voor de plaatsing daarvan. Direct achter de schutting was een overkapping gebouwd over de volledige breedte van de ruimte tussen de twee woningen.
5.2.
Het college heeft gekeken of voor het geplaatste bouwwerk een vergunning verleend kon worden. Op grond van een negatief ruimtelijk advies en een negatief cultuurhistorisch advies heeft het college besloten dat voor het bouwwerk geen vergunning kon worden verleend. Dit is gecommuniceerd aan eiseres en tevens is aangegeven dat het bouwwerk eventueel vergunningvrij geplaatst kon worden door het bouwwerk op 1 meter achter de voorgevel te plaatsen.
5.3.
Op 14 september 2022 heeft een toezichthouder een herinspectie uitgevoerd bij de woning van eiseres. De toezichthouder heeft toen geconstateerd dat het bouwwerk weliswaar naar achter was verplaatst, maar niet op 1 meter achter de voorgevel geplaatst was. Eiseres had het bouwwerk 37,5 cm achter de voorgevel geplaatst. Eiseres heeft verklaard het bouwwerk niet verder naar achter te kunnen verplaatsen omdat de schutting dan niet langer voor de aan de zijgevel geplaatste elektrameterkast zou staan en dat zij bang was voor vernieling van deze meterkast.
5.4.
Het college heeft opnieuw onderzocht of voor het bouwwerk een vergunning verleend kon worden en heeft besloten dat dit niet het geval was. Het college heeft vervolgens een last onder dwangsom opgelegd aan eiseres.
5.5.
Eiseres heeft niet voldaan aan de opgelegde last. Het college heeft daarom het maximale bedrag van € 2.500,- aan verbeurde dwangsommen bij eiseres ingevorderd.
Handhaving
6. Eiseres stelt dat handhaving in haar geval onevenredig is. Zij betoogt dat zij haar best heeft gedaan om het bouwwerk zodanig te verplaatsen dat het vergunningvrij was, maar dat dit praktisch gezien niet mogelijk was. Zij stelt dat de illegale situatie weinig afwijkt van de vergunningvrije situatie en dat zij er bovendien belang bij heeft dat de schutting voor de meterkast blijft staan, zodat de kast beschermd is en er geen plek voor hangjongeren ontstaat en er afstand wordt geschapen ten opzichte van de op de locatie aanwezige bushalte. Ter onderbouwing van de onveilige situatie in de buurt heeft eiseres aanvullend enkele krantenartikelen overgelegd.
Het zou, naar de mening van eiseres, onevenredig zijn om verplaatsing van de schutting te eisen omdat de meterkast dan eveneens verplaatst zou moeten worden. De door eiseres gekozen oplossing, waarbij de schutting op 37,5 cm achter de voorgevel geplaatst is, is zeer passend voor het straatbeeld en er is geen sprake van verstoring van de karakteristieke bebouwing of een onevenredige inbreuk op de oorspronkelijk lintbebouwing. Bovendien wordt de stroomkast op deze wijze aan het zicht onttrokken. Op grond hiervan had het college af moeten zien van handhaving.
6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit terecht en op goede gronden is genomen. Het betoog van eiseres dat geen sprake is van onevenredige aantasting van het karakteristieke straat- en bebouwingsbeeld is onjuist, getuige het stedenbouwkundige en welstandsadvies. Bovendien is legalisering niet mogelijk, alleen al omdat geen daartoe strekkende aanvraag voor een vergunning is ingediend.
Beginselplicht tot handhaving
6.2.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Handhavend optreden kan onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. [1]
Is er sprake van een overtreding?
6.3.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is het verboden om een bouwwerk te bouwen zonder een omgevingsvergunning. Op deze vergunningplicht is in bepaalde gevallen een uitzondering gemaakt in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). In dit geval bestaat de mogelijkheid om op grond van artikel 3, eerste lid, van bijlage II bij het Bor een bijbehorend bouwwerk te bouwen in het achtererfgebied, zonder dat hiervoor een vergunning nodig is. Het achtererfgebied is het erf, dat op 1 meter achter de voorgevel van de woning ligt, zo volgt uit artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Bor. Eiseres heeft het bouwwerk (uiteindelijk) op 37,5 cm achter de voorgevel geplaatst. Het bouwwerk voldoet daarmee niet aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen. Eiseres had daarom een vergunning nodig voor het bouwen van het bouwwerk. Nu eiseres deze vergunning niet heeft, heeft zij artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo overtreden.
Had het college af moeten zien van handhaving?
6.4.
Zoals volgt uit de hierboven bedoelde vaste jurisprudentie kan een bestuursorgaan enkel van handhaving afzien wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden. Dergelijke omstandigheden kunnen zich voordoen als de overtreding zo gering is dat handhavend optreden onevenredig is. Daarvan is hier geen sprake.
Het bouwwerk is op 37,5 cm achter de voorgevel geplaatst. Dit betekent dat het bouwwerk 62,5 cm verder naar achter geplaatst had moeten worden om vergunningvrij geplaatst te kunnen worden. Zowel in absolute als in relatieve zin – afgezet tegen de benodigde 100 cm – is 62,5 cm naar het oordeel van de rechtbank geen zodanig geringe overschrijding dat om die reden handhaving onevenredig is.
Eiseres’ stelling dat het bouwwerk passend is voor het straatbeeld is voorts geen reden om af te zien van handhaving. Het college heeft onderzocht of het bouwwerk gelegaliseerd kon worden. Onder andere op basis van het negatieve ruimtelijk advies van 23 november 2022 en het welstandsadvies van dezelfde datum, heeft het college het standpunt mogen innemen dat het bouwwerk ruimtelijk en cultuurhistorisch niet aanvaardbaar is. Dat eiseres het zelf wel passend vindt in het straatbeeld is onvoldoende om tot een andere conclusie te komen. Hieruit volgt dat het college ook hierin geen bijzondere omstandigheid heeft hoeven zien op grond waarvan het college af had moeten zien van handhaving.
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de angst van eiseres voor overlast en vernieling, zijn ook daarin geen zodanige bijzondere omstandigheden gelegen dat van het college gevraagd kan worden niet te handhaven. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiseres ook andere maatregelen kan treffen om de meterkast of haar voortuin af te schermen, bijvoorbeeld met een ombouw om de meterkast of het plaatsen van een (lage) erfafscheiding aan de voorkant van het perceel. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het college af had moeten zien van handhaving. Het college is dan ook terecht tot handhaving overgegaan.
Invordering
7. Gelet op artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft deze procedure mede betrekking op de invorderingsbesluiten van 12 juli 2023 en 2 oktober 2023. Eiseres heeft echter geen beroepsgronden aangevoerd tegen deze besluiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college heeft kunnen besluiten de verbeurde dwangsommen in te vorderen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:39
1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 4.23
1. Als voor de inwerkingtreding van afdeling 18.1 van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en voor de inwerkingtreding van die afdeling een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop:
(…)
(…)
als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom:
º. de last volledig is uitgevoerd,
º. de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of
º. de last is opgeheven.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk,
(…)
Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht
Artikel 1
1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
achtererfgebied:erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
(…)
Artikel 3
Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:
een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
(…)

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1037.