ECLI:NL:RBNNE:2024:2734

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
LEE 23/1758
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor de plaatsing van een windturbine en zonnepanelen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 17 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier beoordeeld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning voor de plaatsing van een windturbine met een ashoogte van 15 meter en zonnepanelen op zijn perceel. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen, omdat het uitzicht van eiser niet onevenredig wordt aangetast. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er een gelijkwaardig alternatief bestaat voor de plaatsing van de windturbine verder naar achteren op het perceel.

De rechtbank behandelt ook de gronden van eiser met betrekking tot geluidsoverlast, waardevermindering van zijn woning en de aanwezigheid van beschermde diersoorten. Eiser stelt dat de windturbine geluidsoverlast zal veroorzaken, maar de rechtbank oordeelt dat het akoestisch onderzoek aantoont dat het geluid onder de wettelijke normen blijft. Wat betreft de waardevermindering van de woning, concludeert de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onevenredige schade zal lijden. De rechtbank wijst ook de bezwaren van eiser over de aanwezigheid van zwaluwen en vleermuizen af, omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd om de resultaten van het natuurwaardenonderzoek te betwisten.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor het besluit van het college in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1758

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats 1] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier, het college
(gemachtigde: M. Beukers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van zonnepanelen en een windturbine op het perceel [adres 1] te [woonplaats 2] .
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.
1.3.
Vergunninghouder is in de gelegenheid gesteld om als partij deel te nemen aan de procedure maar heeft daarvan geen gebruikgemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning voor het plaatsen van een windturbine in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Met het bestreden besluit heeft het college ook beslist dat op het perceel zonnepanelen geplaatst mogen worden. Eiser heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 16 augustus 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
5.1.
V.o.f. Havinga Agrarisch Onroerend Goed (vergunninghouder) heeft op 16 augustus 2022 een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een windturbine met een ashoogte van 15 meter en een tiphoogte van 21,6 meter, en voor het plaatsen van grondgebonden zonnepanelen op (en vlak achter) het perceel [adres 1] te [woonplaats 2] .
5.2.
Het college heeft een ontwerp omgevingsvergunning ter inzage gelegd, waarop eiser een zienswijze heeft gegeven.
5.3.
Eiser woont op het adres [adres 2] te [woonplaats 1] . Zijn woning is gelegen tegenover het perceel waar de windturbine geplaatst is, aan de overzijde van het Hoendiep.
Toetsingskader
6. De rechtbank overweegt dat het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo, zoals hier aan de orde, een discretionaire bevoegdheid is van het college. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of de verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [1]
Uitzicht
7. Eiser kan zich niet verenigen met de vergunningverlening. Eiser betoogt dat de windturbine zijn uitzicht beperkt, omdat deze pal in de zichtlijn van eisers woning wordt geplaatst, waarbij de wieken boven de boerderij uitsteken. Het leefgedeelte van eisers woning is op de eerste verdieping, waardoor hij goed zicht op de windturbine heeft.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat het college in het bestreden besluit en bijbehorende zienswijzenota gemotiveerd heeft dat de windturbine ruimtelijk inpasbaar is. Daarbij heeft het college ook het belang van eiser, als bewoner aan de overzijde van het water, betrokken.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van eiser door de plaatsing van de windturbine niet onevenredig worden geschaad. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het college rekening heeft gehouden met de zichtbaarheid van de windturbine vanuit eisers perspectief. De plaatsing van de windturbine zal in het midden van de schuur uitgelijnd worden, zodat deze zoveel mogelijk aan het zicht wordt onttrokken. Het college heeft bij de afweging voorts mogen betrekken dat het erf een agrarische uitstraling heeft, waarbij sprake is van een bouwperceel met zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing. Het perceel wordt omzoomd door bomen en beplanting, wat het beeld van een erf versterkt. Het college heeft uiteengezet dat de windturbine, met een beperkte ashoogte van 15 meter, visueel goed is in te passen in het erf, waardoor het open landschap minimaal wordt aangetast. De rechtbank kan dit volgen. Gelet hierop, heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat het uitzicht van eiser niet onevenredig wordt aangetast.
Alternatieve locatie
8. Eiser stelt voorts dat de beperking van zijn uitzicht voorkomen had kunnen worden door de windturbine verder naar de achterzijde van het perceel te verplaatsen. Volgens eiser heeft het college dit ten onrechte niet onderzocht.
8.1.
De rechtbank overweegt dat het college dient te beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend. Dat geldt ook voor de aangevraagde locatie. Het bestaan van alternatieven (zoals een alternatieve locatie) kan slechts tot het afwijzen van de aanvraag leiden, indien op voorhand duidelijk is dat door gebruikmaking van deze alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dergelijke alternatieven bestaan. Het college hoeft niet uit zichzelf onderzoek te doen hiernaar. [2]
8.2.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat een alternatieve locatie mogelijk was. Daarbij heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat op deze locatie een gelijkwaardig resultaat bereikt kan worden met aanmerkelijk minder bezwaren. Het college heeft bovendien in het verweerschrift en ter zitting afdoende gemotiveerd dat dit alternatief vanuit het oogpunt van landschappelijke inpassing ongewenst is, omdat de windturbine in dat geval meer open in het landschap komt te staan en daarmee juist meer zichtbaar zal zijn vanuit de omgeving. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Overige gronden
9. Eiser heeft in zijn beroepschrift enkel verwezen naar zijn zienswijze, zonder te concretiseren op welke punten van de zienswijze hij zich in beroep nog wilde beroepen. Ter zitting heeft eiser nader toegelicht om welke punten uit zijn zienswijze het gaat. Het college heeft ter zitting op deze punten gereageerd.
10. Eiser stelt dat hij door de plaatsing van de windturbine geluidsoverlast zal krijgen, omdat geluid over het water ver draagt.
10.1.
Voor het plaatsen van de windmolen is door vergunninghouder een melding gedaan op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit), waarbij ook een akoestisch onderzoek van Geluid Plus adviseurs is overgelegd. Ter zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het door de windturbine geproduceerde geluid onder de normen van het Activiteitenbesluit blijft. Dit is getoetst ten opzichte van de dichtstbijzijnde woning, die dichterbij staat dan eisers woning. Eiser heeft dit niet gemotiveerd bestreden. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat sprake zal zijn van onaanvaardbare geluidhinder. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser stelt voorts dat de windturbine zal leiden tot waardevermindering van zijn woning. Volgens de door eiser geraadpleegde makelaar zal dit minder dan 5% waardevermindering zijn, waardoor eiser niet in aanmerking komt voor een planschadevergoeding. Eiser blijft daarom met de schade zitten.
11.1.
Deze beroepsgrond slaag niet. Met wat eiser heeft aangevoerd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de verleende omgevingsvergunning onevenredige schade zal lijden. Ter zitting heeft het college terecht gewezen op de wettelijke regeling voor nadeelcompensatie (planschade) waar eiser een beroep op kan doen. Dat niet alle schade van eiser daarin voor vergoeding in aanmerking komt, maakt niet dat het bestreden besluit onevenredig is. De rechtbank is, gelet op voorgaande, van oordeel dat het college in de door eiser gestelde waardevermindering geen aanleiding heeft hoeven zien om de omgevingsvergunning te weigeren.
12. Eiser stelt tot slot dat hij uit eigen waarneming weet dat er heel veel zwaluwen vliegen in het gebied rondom de windturbine. Ook heeft eiser vleermuizen gezien. De conclusies van de quickscan natuurwaardenonderzoek kloppen dan ook niet.
12.1.
De rechtbank overweegt dat vergunninghouder bij de ruimtelijke onderbouwing een quickscan natuurwaardenonderzoek heeft overgelegd, waarin beoordeeld is wat de potentiële effecten van de windmolen op beschermde gebieden en beschermde soorten zullen zijn. De rechtbank is van oordeel dat eiser met de enkele stelling dat hij veel zwaluwen en ook vleermuizen heeft gezien onvoldoende naar voren heeft gebracht om te twijfelen aan de onderzoeksresultaten uit deze quickscan. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 4.3
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:
ls tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,
(…)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.12
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
º. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
º. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
º. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:41.
2.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:915.