ECLI:NL:RBNNE:2024:2625

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
C/18/235151 KG RK 24-185
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 9 juli 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M. Helmantel, tegen mr. M.C. van Woudenberg, de rechter in de civiele procedure tussen verzoekster en [partij in hoofdzaak]. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een zitting op 28 mei 2024, waarbij verzoekster zich onvoldoende gehoord voelde en stelde dat de rechter niet genoeg aandacht had voor haar veiligheid. De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig beoordeeld. Verzoekster voerde aan dat de schorsing van de zitting onvoldoende tijd bood om het advies van de Raad voor de Kinderbescherming te verwerken en dat de rechter de wederpartij te veel ruimte gaf om zijn standpunt naar voren te brengen. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat zij het spijtig vindt dat verzoekster zich niet gehoord voelde, maar dat dit niet betekent dat er sprake is van partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. Het verzoek tot wraking werd ongegrond verklaard, en de procedure gaat verder met het oorspronkelijke zaaknummer. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/18/235151 KG RK 24-185
Beslissing van 9 juli 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster]
wonende op een geheim adres
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde: mr. M. Helmantel,
strekkende tot de wraking van
mr. M.C. van Woudenberg,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 31 mei 2024;
  • het proces-verbaal van de zitting van 28 mei 2024;
  • het proces-verbaal van de zitting van 24 januari 2024;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 4 juni 2024;
  • de aanvulling van het wrakingsverzoek van 18 juni 2024;
  • de aanvullingen van het wrakingsverzoek van 19 juni 2024;
  • de aanvulling van het wrakingsverzoek van 22 juni 2024;
  • de aanvullingen van het wrakingsverzoek van 25 juni 2024;
  • de aanvullingen van het wrakingsverzoek van 26 juni 2024;
  • de aanvulling van het wrakingsverzoek van 28 juni 2024; en
  • de aanvulling van de schriftelijke reactie van de rechter van 1 juli 2024.
Het verzoek is ter zitting van 2 juli 2024 door de wrakingskamer behandeld. Verzoekster is verschenen. De gemachtigde van verzoekster was telefonisch aanwezig. De wederpartij in de hoofdzaak, [partij in hoofdzaak] , is als toehoorder ter zitting verschenen. Zijn gemachtigde, mr. W.N. Sardjoe, heeft de zitting telefonisch bijgewoond.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter die belast is met de behandeling van de civiele procedure tussen verzoekster en [partij in hoofdzaak] , bekend onder zaaknummer [zaaknummer in hoofdzaak] .

3.Standpunten van partijen

3.1
Aan het wrakingsverzoek is ten grondslag gelegd dat de schorsing van de zitting gedurende 15 minuten onvoldoende was om het advies, dat de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) ter zitting heeft gegeven, te bevatten en hierop adequaat te kunnen reageren. Daarnaast heeft de rechter aan de wederpartij ruimte geboden om zaken te bespreken die, aldus verzoekster, thuis horen in het hoger beroep en daarbij vergat de rechter tot tweemaal toe verzoekster het woord te geven. Ten slotte heeft verzoekster aangegeven dat er tijdens de zitting onvoldoende aandacht was voor haar veiligheid.
3.2
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten. In haar schriftelijke reactie op het verzoek heeft zij aangegeven dat zij het spijtig vindt dat verzoekster zich onvoldoende gehoord heeft gevoeld. Maar dit betekent niet dat er sprake is van feiten of omstandigheden die maken dat de rechterlijke onafhankelijkheid in het geding is gekomen. Hiertoe heeft de rechter aangegeven dat eenieder verrast was door het advies van de Raad en dat daarom een schorsing heeft plaatsgevonden. Na de schorsing heeft verzoekster niet kenbaar gemaakt dat zij meer tijd nodig had om te reageren. Beide partijen zijn wel in de gelegenheid gesteld om te reageren op de Raad en van deze gelegenheid hebben zij ook gebruik gemaakt. Ten aanzien van het standpunt van verzoekster dat de wederpartij in de gelegenheid is gesteld om zaken aan de orde te stellen die in hoger beroep thuishoren geeft de rechter aan dat ieder verzoek in beginsel ter zitting mag worden toegelicht. Dus ook dit verzoek van de wederpartij. Hierbij heeft de rechter aangegeven dat beide partijen in de gelegenheid zijn gesteld om dit verzoek toe te lichten dan wel hierop te reageren. Met betrekking tot het standpunt van verzoekster dat er te weinig aandacht is geweest voor haar veiligheid en die van haar kinderen geeft de rechter aan dat er voldoende gelegenheid is geboden aan verzoekster om tijdens de zitting naar voren te brengen wat zij op dit punt in dit stadium van de procedure relevant achtte.

4.De beoordeling

4.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
4.2
Zoals hiervoor al aangegeven wordt bij de beoordeling van het wrakingsverzoek tot uitgangspunt genomen dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten de handelwijze van de rechter niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.
4.3
Naar het oordeel van de wrakingskamer is niet komen vast te staan dat de (hoge) drempel voor het aannemen van partijdigheid is gehaald. Bij zijn beoordeling betrekt de wrakingskamer dat de rechter regie voert over de zaken die aan haar worden voorgelegd. Hierbij heeft de rechter een grote mate van vrijheid bij de bepaling van de wijze van behandelen. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden kan in de wijze waarop de rechter die taak heeft ingevuld een grond worden gevonden voor het oordeel dat zij jegens een van de partijen een vooringenomenheid koestert, of dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer ziet geen aanwijzingen voor het standpunt dat de rechter hier zodanig heeft gehandeld dat zij niet onpartijdig is of dat zij vooringenomen zou zijn.
4.3.1
Met betrekking tot het betoog van verzoekster dat zij onvoldoende in de gelegenheid is geweest om op een goede en volledige manier op het advies van de Raad te kunnen reageren overweegt de wrakingskamer als volgt. Uit het proces-verbaal van de zitting van 28 juni 2024 blijkt dat de rechter, nadat de Raad haar advies had gegeven, de mondelinge behandeling heeft geschorst om alle partijen in de gelegenheid te stellen om het advies met hun advocaat te bespreken. Na de schorsing heeft de rechter partijen de mogelijkheid geboden om hun reactie op het advies naar voren te brengen. Ook verzoekster en haar advocaat hebben deze mogelijkheid gekregen en zij hebben hiervan ook gebruik gemaakt. Dat de rechter niet ambtshalve is overgegaan tot aanhouding van de zaak maar beschikking heeft bepaald, betreft een procesbeslissing. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [1] komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van een procesbeslissing, de vraag of al dan niet hoor en wederhoor correct is toegepast daaronder begrepen. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door verzoekster onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. De reden hiervoor is dat er tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen. Alleen als een procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarvan in deze zaak niet gebleken. Hierbij betrekt de wrakingskamer dat verzoekster en/of haar advocaat tijdens de zitting op 28 mei 2024 ook niet heeft aangevoerd dat zij onvoldoende tijd had om te reageren op het advies van de Raad, noch heeft zij een aanhoudingsverzoek gedaan. De wrakingskamer is van oordeel dat niet gebleken is van zwaarwegende aanwijzingen dat er sprake is van enige schijn van vooringenomenheid, dan wel van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
4.3.2
Ten aanzien van het door verzoekster aangevoerde dat met name de wederpartij de kans heeft gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen en zij in mindere mate overweegt de wrakingskamer dat uit het proces-verbaal blijkt dat verzoekster inhoudelijk heeft gereageerd op zowel het advies van de Raad als op door de wederpartij ingediende verzoeken. Dat de wederpartij meer spreektijd heeft gehad kan uit het proces-verbaal niet worden afgeleid. Maar ook als dat het geval is betekent dit enkele feit niet dat daarmee sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid, gelet op regierol van de rechter. Een nadere toelichting waarom het gestelde verschil in spreektijd zou maken dat sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid, is niet gegeven.
4.3.3
Ten slotte heeft verzoekster aangegeven dat er tijdens de zitting op 28 mei 2024 te weinig aandacht was voor haar veiligheid en die van haar kinderen, terwijl wel uitvoerig is gesproken over het feit dat vader al lang moet wachten op omgang met de kinderen. De wrakingskamer overweegt, zoals hiervoor onder 4.3.2 ook reeds vermeld, dat uit het proces-verbaal van de zitting van 28 mei 2024 blijkt dat verzoekster en haar advocaat tijdens de zitting een aantal keer in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunten naar voren te brengen en desgewenst nader toe te lichten. Niet is toegelicht wat maakt dat op dit punt sprake zou zijn (de schijn van) vooringenomenheid van de rechter.
4.4
Gelet op het bovenstaande zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking van de rechter ongegrond verklaren.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
  • verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
  • bepaalt dat de procedure met zaaknummer [zaaknummer in hoofdzaak] wordt
voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond;
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan:
  • verzoekster;
  • de gewraakte rechter; en
  • de belanghebbende.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.T. de Jonge, voorzitter, mr. W.P. Claus en
mr. L. Mulder, rechters in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.I. Havinga en in openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld het arrest van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413