ECLI:NL:RBNNE:2024:2588

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
23/1766
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de bouw van een schuur ten behoeve van een transportbedrijf in strijd met ruimtelijke ordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres, een inwoner van Drijber, tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden Drenthe, dat op 13 juli 2022 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het herbouwen van een vrijstaande schuur op haar perceel. Eiseres is van mening dat de vergunning in strijd is met de regels van ruimtelijke ordening, omdat de schuur niet functioneel verbonden is met het hoofdgebouw en niet als bijbehorend bouwwerk kan worden beschouwd. De rechtbank behandelt het beroep op 18 april 2024, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college aanwezig zijn.

De rechtbank stelt vast dat de aanvraag om omgevingsvergunning op 1 juni 2022 is ingediend en dat de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. De rechtbank concludeert dat de schuur niet kan worden gezien als een bijbehorend bouwwerk, omdat het gebruik voor het stallen van een vrachtwagen ten behoeve van een transportbedrijf niet in planologisch opzicht gerelateerd is aan de woning. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid uit de wetgeving en vernietigt het bestreden besluit. Het college wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en proceskosten aan eiseres worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1766

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Drijber, eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. Jansen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden Drenthe, het college
(gemachtigde: mr. P. Doldersum en S. Kuik).
Als
derde-partijneemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] uit Drijber (derde-partij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het herbouwen van een vrijstaande schuur op het perceel [adres] in Drijber.
1.1.
Het college heeft met het besluit van 13 juli 2022 deze omgevingsvergunning verleend. Met het bestreden besluit van 9 maart 2023 op het bezwaar van eiseres heeft het college de motivering van het besluit van 13 juli 2022 aangevuld en is het college voor het overige bij de vergunningverlening gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres woont op het perceel met woning aan de [adres] in Drijber. Derde-partij woont op het naastgelegen perceel [nummer] .
2.1.
Derde-partij heeft op 1 juni 2022 een aanvraag omgevingsvergunning voor het herbouwen van een schuur ingediend. Met het besluit van 13 juli 2022 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Omdat er meer vierkante meters aan bijbehorende bouwwerken op het perceel staan dan is toegestaan en omdat de maximale goothoogte wordt overschreden
2.2. ,
, is het college daarbij afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2:12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
2.2
Met het bestreden besluit heeft het college de op 13 juli 2022 verleende omgevingsvergunning gehandhaafd. Volgens het college is de schuur groter dan volgens de regels is toegestaan bij een woonfunctie, maar wordt de nieuwe schuur iets kleiner dan de schuur die eerder op het perceel stond en wordt de ruimtelijke kwaliteit door de nieuwe schuur vergroot. De ruimtelijke impact van het transportbedrijf van de derde-partij is volgens het college beperkt zodat gebruik van de schuur voor het stallen van een vrachtwagen ten behoeve van dat transportbedrijf kan worden toegestaan.
2.3.
Na het besluit van 13 juli 2022 heeft derde-partij op 2 februari 2023 nog een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning ingediend. Die aanvraag ziet op het gebruik van de schuur ten behoeve van het stallen van een vrachtwagen van en voor het transportbedrijf van derde-partij. Met het besluit van 7 maart 2023 heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Met het besluit van 25 september 2023 heeft het college de bij besluit van 7 maart 2023 verleende omgevingsvergunning op verzoek van derde-partij ingetrokken. Het college heeft het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 7 maart 2023 daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening voor een vrijstaande schuur. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Overgangsrecht
6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
6.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 1 juni 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Wat is het geldend planologisch regime?
7. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Drijber’. Aan het perceel zijn op grond van dat bestemmingsplan de bestemmingen ‘Wonen’, ‘Wonen-Voormalige boerderijen’, ‘Groen-Dorpsgroen’ en ‘Waarde-Archeologie 1’ toegekend. Op het deel van het perceel waar het bouwplan op ziet, gelden de bestemmingen ‘Wonen-Voormalige boerderijen’ en ‘Waarde-archeologie 1’.
Waarop ziet de op 1 juni 2022 door de derde-partij ingediende aanvraag?
7.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat deze aanvraag naast het bouwen van de schuur ook ziet op het gebruik van de schuur voor het stallen van een vrachtwagen ten behoeve van het transportbedrijf van derde-partij dat in de Kamer van Koophandel op het perceel is ingeschreven. Het college heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat de aanvraag alleen ziet op het bouwen van de schuur en, naar de rechtbank begrijpt, op een gebruik ten behoeve van de woonfunctie.
7.2.
Bij de beoordeling van deze beroepsgrond stelt de rechtbank voorop dat in het stelsel van de Wabo er geen plaats is voor een beslissing over een omgevingsvergunning anders dan op grond van een daartoe strekkende aanvraag. [1]
7.3.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat voor de beantwoording van de vraag waar de aanvraag omgevingsvergunning op ziet, de aanvraag en de daarbij behorende stukken doorslaggevend zijn. [2] De rechtbank leidt uit de aanvraag zoals die door derde-partij is ingediend af dat het bouwplan ziet op de activiteit bouwen voor een vrijstaande schuur. Het college heeft ter zitting niet betwist dat de derde-partij op het aanvraagformulier heeft aangekruist dat het gebruik van de schuur is bedoeld voor overige gebruiksfuncties. De rechtbank concludeert daarom dat de aanvraag zag op het bouwen en gebruik van de schuur voor het stallen van de vrachtwagen van het transportbedrijf van de derde-partij. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen ook niet in geschil is dat de aanvraag ook ziet op het gebruik van de schuur ten behoeve van het stallen van een vrachtwagen voor het transportbedrijf. Dit blijkt onder meer uit het advies van de commissie bezwaarschriften. Daarin is onder meer vermeld dat het college op 6 september 2022, dus al voor de op 2 februari 2023 door derde-partij ingediende aanvraag voor het stallen van een vrachtwagen in de schuur, een aanvullende motivering voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor de herbouw van de schuur heeft gegeven waarin op het stallen van de vrachtwagen is ingegaan. Ook in het besluit op bezwaar is op het stallen van de vrachtwagen in de schuur ingegaan.
7.4.
Ter zitting heeft het college betoogd dat de aanvraag omgevingsvergunning van 1 juni 2022 nadien is gewijzigd naar een gebruik van de schuur ten behoeve van wonen. Dit blijkt volgens het college uit de omstandigheid dat het college op verzoek van de derde-partij de op 2 februari 2023 ingediende aanvraag voor het stallen van een vrachtwagen in de schuur heeft ingetrokken.
7.5.
Naar het oordeel van de rechtbank kan noch uit intrekking van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het stallen van de vrachtwagen in de schuur noch uit de overige stukken in het dossier worden afgeleid dat de derde-partij de aanvraag heeft willen wijzigen in die zin dat die alleen zag op het bouwen van de schuur en het gebruiken daarvan ten behoeve van de functie wonen. De rechtbank volgt hiermee dus niet het betoog van het college op de zitting dat het bestreden besluit alleen nog zag op de activiteit bouwen.
Is de schuur een bijbehorend bouwwerk?
8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het college de vergunning had moeten herroepen omdat het college voor het bouwplan ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid in artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor. De schuur kan niet gezien worden als een bijbehorend bouwwerk. Het bouwplan is volgens eiseres niet functioneel verbonden met de woonboerderij op het hoofdgebouw. Het bouwplan ziet op de bouw van een vrijstaande schuur die wordt gebruikt voor het stallen van een vrachtauto ten behoeve van een transportbedrijf.
8.1
Het college betoogt in het verweerschrift dat de schuur wordt gebruikt voor het stallen van een vrachtwagen. Dit gebruik is met de door het college verleende omgevingsvergunning van 7 maart 2023 mogelijk gemaakt, door middel van artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor. Volgens het college staat de schuur binnen de woonbestemming en is deze daarmee in planologisch opzicht gerelateerd aan het hoofdgebouw. Op het moment dat de vergunninghouder stopt met zijn transportwerkzaamheden, kan de schuur voor andere doeleinden worden gebruikt.
8.2.
Daargelaten of het gebruik van de schuur voor het stallen van de vrachtwagen met toepassing van artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor kon worden mogelijk gemaakt, heeft het college de op 7 maart 2023 verleende omgevingsvergunning ingetrokken. Met het besluit van 13 juli 2022, zoals gehandhaafd in het bestreden besluit heeft het college het afwijkend gebruik toegestaan met toepassing van artikel 4 onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor.
8.3
Uit artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Bor volgt dat onder een bijbehorend bouwwerk onder meer wordt verstaan een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd, gebouw. Op het deel van het perceel waar het bouwplan op ziet, gelden de bestemmingen ‘Wonen-Voormalige boerderijen’ en ‘Waarde-archeologie 1’. Deze gronden zijn bestemd om te wonen in combinatie met sociale, culturele, medische, maatschappelijke en/of educatieve functies. [3] Het hoofdgebouw betreft de woning op het perceel. Het gebruik ten behoeve van een transportbedrijf is binnen deze bestemming niet toegestaan. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het gebruik van de schuur voor het stallen van een vrachtwagen van dat transportbedrijf geen sprake van gebruik dat in planologisch opzicht gerelateerd is aan het gebruik van de woning. Gelet daarop, kan de schuur niet gezien worden als een bijbehorend bouwwerk. Dat het college betoogt dat de schuur ook wordt gebruikt ten behoeve van wonen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. [4]
9. De rechtbank komt tot de slotsom dat de schuur geen bijbehorend bouwwerk is. Het college heeft daarom ten onrechte gebruik gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid uit artikel 4, onderdeel I, van bijlage II bij het Bor. Het betoog slaagt.
10. Hetgeen eiseres voor het overige heeft aangevoerd hoeft gelet op het voorgaande niet besproken te worden.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2 van de Wabo en artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
11.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
11.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 9 maart 2023;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a) het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a) indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
Besluit omgevingsrecht
Artikel 1
1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
(…)
bijbehorend bouwwerk:uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
(…)
hoofdgebouw:gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
Artikel 4 bijlage II
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
Bestemmingsplan
Artikel 10 Wonen - Voormalige boerderijen
10.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen - voormalige boerderijen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
al dan niet in combinatie met:
b. sociale, culturele, medische, maatschappelijke en/of educatieve functie;
met daaraan ondergeschikt:
c. groenvoorzieningen;
d. infrastructurele voorzieningen;
e. openbare nutsvoorzieningen;
f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daarbij behorende:
g. tuinen, erven en terreinen.
10.2
Bouwregels
b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 110% van het grondoppervlak van het hoofdgebouw bedragen, met dien verstande dat:
a. de gezamenlijke oppervlakte van aan-en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het achtererf maximaal 50% van het achtererf mag bedragen;
b. onverminderd het bepaalde onder 2a de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen maximaal 80% van het oppervlak van het hoofdgebouw mag bedragen;
c. onverminderd het bepaalde onder 2a en 2b de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal 85 m2 mag bedragen;
(…)
5. de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen bedraagt maximaal de goothoogte van het hoofdgebouw met dien verstande dat de goothoogte maximaal 3,3 m mag bedragen
(…)

Voetnoten

1.Afdeling 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1765, r.o. 5.1.
2.Afdeling 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:481, r.o. 3.3.
3.Artikel 10.1 van het bestemmingsplan.
4.Afdeling 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3381, r.o. 4.1.