ECLI:NL:RBNNE:2024:2578

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
C/18/235626 KG RK 24-212
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond in civiele procedure

Op 9 juli 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland een wrakingsverzoek van een verzoeker behandeld. Het verzoek was gericht tegen mr. P.P.D. Mathey-Bal, de rechter die belast was met de behandeling van bestuursrechtelijke procedures waarin de verzoeker de eisende partij was. De verzoeker stelde dat de rechter partijdig was door een standpunt in te nemen in een verweerschrift op een eerder wrakingsverzoek. Dit zou volgens de verzoeker de schijn van partijdigheid hebben gewekt, vooral omdat huurders onterecht waren uitgenodigd om deel te nemen aan de procedure. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter geen blijk had gegeven van partijdigheid of vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter in beginsel wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om aan te nemen dat deze onpartijdigheid in gevaar is. De wrakingskamer concludeerde dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond was en dat de procedures voortgezet moesten worden. Tevens werd vastgesteld dat de verzoeker misbruik maakte van de wrakingsprocedure, wat leidde tot de beslissing dat toekomstige wrakingsverzoeken van deze verzoeker in de hoofdzaken niet in behandeling zouden worden genomen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Leeuwarden

Wrakingskamer
zaaknummer: C/18/235626 / KG RK 24-212
Beslissing van 9 juli 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. P.P.D. Mathey-Bal,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 13 juni 2024;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 20 juni 2024;

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van mr. P.P.D. Mathey-Bal, belast met de
behandeling van de bestuursrechtelijke procedures met zaaknummers [zaaknummers in hoofdzaak] . In deze zaken is verzoeker de eisende partij. De heffingsambtenaar van de gemeente Westerwolde is in deze zaken verweerder.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, kort samengevat, aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter door het innemen van een standpunt ten aanzien van een beroepsgrond zich partijdig heeft getoond dan wel de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Verzoeker stelt dat tijdens de behandeling van de zaken ter terechtzitting van 17 mei 2024 ten onrechte de huurders zijn uitgenodigd om deel te nemen aan de procedure die hij is gestart. Hierop is door verzoeker een wrakingsverzoek ingediend vanwege het schenden van zijn belastinggeheim en aantasting van zijn privacy en daarmee zijn grondrechten. Door de wrakingskamer is op 12 juni 2024 geoordeeld dat het de rechter vrij staat om het betoog van verzoeker aan te merken als beroepsgrond en hierop niet direct te reageren. In het verweerschrift van de rechter op het eerste wrakingsverzoek heeft zij beargumenteerd dat de verplichting om de huurders uit te nodigen volgt uit vaste rechtspraak. De verzoeker stelt dat de rechter in haar verweerschrift een standpunt heeft ingenomen voor de einduitspraak en daarmee zich partijdig heeft getoond, dan wel de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Hierop heeft verzoeker een tweede wrakingsverzoek ingediend.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Hierbij heeft de rechter – onder meer en samengevat – laten weten dat zij in het verweerschrift ten aanzien van het eerste wrakingsverzoek een weergave van het recht heeft gegeven, zonder dat zij hierbij in is gegaan op de vraag of er sprake is van enige strijd met verdrag en/of rechtsbeginsel. Hieruit volgt geen teken van vooringenomenheid dan wel partijdigheid.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
Naar het oordeel van de wrakingskamer is niet komen vast te staan dat de (hoge)
drempel voor het aannemen van partijdigheid is gehaald. Bij zijn beoordeling betrekt de
wrakingskamer dat de rechter regie voert over de zaken die aan haar worden voorgelegd.
Hierbij heeft de rechter een grote mate van vrijheid bij de bepaling van de wijze van
behandelen. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden kan in de wijze waarop de
rechter die taak heeft ingevuld een grond worden gevonden voor het oordeel dat zij jegens
een van de partijen een vooringenomenheid koestert, of dat de bij die partij dienaangaande
bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Nu het verweerschrift van de rechter ten aanzien van het eerste wrakingsverzoek enkel een weergave betreft van het recht, heeft de rechter naar het oordeel van de wrakingskamer geen blijk gegeven van (een schijn van) partijdigheid dan wel vooringenomenheid. De wrakingskamer neemt voorts in overweging dat de beslissing van de rechter om de huurders uit te nodigen om onderdeel uit te maken van de procedure dient te worden aangemerkt als een procesbeslissing. Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer in beginsel geen oordeel geven. Reden hiervoor is dat tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen. Alleen als de procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Dat daarvan in deze zaak sprake zou zijn, is niet onderbouwd en hiervan is naar het oordeel van de wrakingskamer ook niet gebleken. Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is.
3.3.
Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek, laat de wrakingskamer de mondelinge behandeling van het verzoek achterwege overeenkomstig artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Noord-Nederland (gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl, zie rechtbank Noord-Nederland, meer regels en procedures, wraking, wrakingsprotocol).
3.4.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker in de procedure de rechter inmiddels twee keer heeft gewraakt. De wijze waarop verzoeker gebruik maakt van de mogelijkheid van wraking, merkt de rechtbank aan als misbruik. Op grond van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepaalt de rechtbank daarom dat een volgend verzoek tot wraking van de zijde van verzoeker in de hoofdzaken (de procedures met zaaknummer [zaaknummers in hoofdzaak] ) niet in behandeling wordt genomen. Mocht verzoeker desondanks wederom tot wraking overgaan in de hoofdzaak dan kan mr. Mathey-Bal onmiddellijk aan verzoeker mededelen dat het verzoek niet in behandeling wordt genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
- bepaalt dat de procedures met zaaknummers [zaaknummers in hoofdzaak] wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan:
- verzoeker;
- de gewraakte rechter; en
- verweerder.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. C.W. Couperus-Van Kooten in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.A. Gaastra en in openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.
- de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.