ECLI:NL:RBNNE:2024:2533

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
C/18/234795 KG RK 24-168
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters in civiele procedure met betrekking tot schenkingsovereenkomst

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland op 12 juni 2024 een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekers, die betrokken zijn in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek is ingediend tegen de rechters S.B. van Baalen, G. Kattenberg en S. van Gessel, die belast zijn met de behandeling van de zaak. De verzoekers hebben aangevoerd dat de rechters partijdig zijn, omdat zij in een tussenvonnis van 6 december 2023 buiten het partijdebat zijn getreden door een schenkingsovereenkomst te aanvaarden die niet door partijen was gesteld. Dit zou volgens hen de objectieve vrees voor vooringenomenheid rechtvaardigen.

De wrakingskamer heeft de procedurele beslissingen van de rechters beoordeeld en vastgesteld dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er concrete omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de rechters uit hoofde van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat de verzoekers niet voldoende feiten hebben aangedragen die wijzen op vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van de rechters ongegrond verklaard en het verzoek dat betrekking had op het tussenvonnis van 6 december 2023 niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/18/ 234795/ KG RK 24-168
Beslissing van 12 juni 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker 1] ,verzoeker
wonende de [woonplaats] en
[verzoeker 2] ,verzoekster
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers,
gemachtigde: mr. C.P.B. Kroep.
strekkende tot de wraking van
mr. S.B. van Baalen,
mr. G. Kattenberg en
mr. S. van Gessel,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 maart 2024 in de procedure met zaaknummer [zaaknummer hoofdzaak] ;
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 15 maart 2024:
  • de schriftelijke reactie van de rechters van 20 maart 2024;
  • de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Nederland van 4 april 2024;
  • de beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 mei 2024, in het hoger beroep tegen de beslissing van de wrakingskamer van 4 april 2024.
Het gerechtshof heeft de beslissing van de wrakingskamer van 4 april 2024 vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling van het wrakingsverzoek.
Het wrakingsverzoek van 15 maart 2024 is ter zitting van 4 juni 2024 door de wrakingskamer behandeld. [verzoeker 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Tevens zijn verschenen mr. S. van Gessel en mr. G. Kattenberg, rechters.
De gemachtigde van verzoekers heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters van de meervoudige kamer, die belast zijn met de behandeling van de civiele procedure tussen verzoekers en [partij in hoofdzaak] , bekend onder [zaaknummer hoofdzaak] .

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
Zoals hiervoor al aangegeven wordt bij de beoordeling van het wrakingsverzoek tot uitgangspunt genomen dat de rechters uit hoofde van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten de handelwijze van de rechters niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.
Tussenvonnis 6 december 2023
4.1
Verzoekers hebben allereerst aangegeven dat sprake is van partijdigheid van de zijde van de rechters nu de rechters in het tussenvonnis van 6 december 2023 buiten het partijdebat zijn getreden, doordat zij een schenkingsovereenkomst hebben aangenomen tussen verzoeker en zijn dochter. De rechters hebben, aldus verzoekers, feiten aangenomen die aantoonbaar niet door partijen zijn gesteld.
4.2
Op 8 januari 2024 heeft verzoeker een eerder verzoek tot wraking van de rechters ingediend, waaraan dezelfde wrakingsgrond ten grondslag is gelegd. Bij beslissing van 26 januari 2024 is dit eerdere wrakingsverzoek door de wrakingskamer niet-ontvankelijk verklaard omdat, kort gezegd, het verzoek niet tijdig was ingediend.
Gelet hierop is de wrakingskamer van oordeel dat verzoekers niet in het huidige wrakingsverzoek kunnen worden ontvangen voor zover het verzoek ziet op het vonnis van 6 december 2023.
Tussenvonnis 13 maart 2024
5.1.1
Vervolgens betogen verzoekers dat bij hen, door het tussenvonnis van 13 maart 2024, de indruk is gewekt dat de rechters geen onbevangen beoordeling van de nieuwe feiten en verweren willen maken. Hierbij hebben verzoekers er op gewezen dat de rechters geen (mondelinge) behandeling meer wensen en dat zij zo snel mogelijk tot een eindvonnis willen komen dat aantoonbaar onjuist is. Het lijkt er op dat de rechters niet meer willen beslissen op de door de moeder bij akte van 17 januari 2024 ingeroepen vernietiging van de schenkingsovereenkomst, aldus verzoekers. Ten slotte hebben verzoekers aangegeven dat het enkel verwijzen naar de ‘gewone’ weg van hoger beroep ook leidt tot de objectieve vrees voor vooringenomenheid.
5.1.2
Verzoekers hebben met betrekking tot deze wrakingsgrond verwezen naar rechtsoverweging 2.7 van het tussenvonnis van 13 maart 2024. Hierin staat: ´
(…) Ook met inachtneming van het voorgaande waarin de rechtbank heeft beslist niet terug te komen op haar bindende eindbeslissing, ziet zij geen aanleiding voor een nieuw processueel debat over die bindende eindbeslissing en de gevolgen daarvan, zoals vader ter motivering van zijn verzoek heeft aangevoerd. Het processuele debat tussen partijen is gevoerd en de rechtbank zal nu overgaan tot het wijzen van een eindvonnis. Zij merkt daarbij volledigheidshalve op dat zij in haar beslissing alleen zal ingaan op hetgeen partijen in hun aktes hebben aangevoerd omtrent r.o. 5.17 van het tussenvonnis van 6 december 2023. De rest zal onbesproken blijven.’
5.2
De rechters hebben in hun schriftelijke reactie van 20 maart 2024 aangegeven dat de in het tussenvonnis van 13 maart 2024 genomen afwijzende beslissingen op de verzoeken van verzoeker(s) procedurele beslissingen betreffen. Uit jurisprudentie blijkt dat procedurele beslissingen, ook als deze in het nadeel van een procespartij uitvallen, geen grond voor wraking kunnen vormen. Bovendien is niet gebleken dat de in het tussenvonnis van 13 maart 2024 genomen beslissingen gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk zijn dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kunnen worden verklaard.
5.3.1
De wrakingskamer stelt voorop dat de rechters die de zaak behandelen de regie voeren. De rechters bepalen het verloop en de voortgang van de procedure en de wijze van behandeling. In deze regierol hebben de rechters een aanzienlijke vrijheid. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden kan in de wijze waarop de rechters die taak hebben ingevuld een grond worden gevonden voor het oordeel dat zij jegens een van de partijen een vooringenomenheid koesteren, of dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.2
Vervolgens overweegt de wrakingskamer dat de wrakingsgronden van verzoekers met betrekking tot de vraag of het processuele debat over de nieuwe feiten en verweren ten aanzien van het door de medegedaagde gedane beroep op vernietiging van de schenkingsovereenkomst een mondelinge behandeling vereist een procedurele beslissing betreft, namelijk een beslissing over de wijze van behandeling respectievelijk het verloop van de procedure. Ditzelfde geldt voor de afwijzende beslissingen op de verzoeken om tussentijds appel open te stellen en om terug te komen op eerdere beslissingen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing [1] . Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Verder moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Dit laatste is naar het oordeel van de wrakingskamer in het onderhavige geval niet aannemelijk geworden.
5.3.3
De redactie van rechtsoverweging 2.7 van het tussenvonnis van 13 maart 2024 heeft bij verzoekers de gedachte doen ontstaan dat de rechtbank bij de verdere beoordeling het beroep op vernietiging van de schenkingsovereenkomst niet zal gaan betrekken. De wrakingskamer is van oordeel dat in de betreffende rechtsoverweging wordt afgekaderd waarop de rechtbank in het eindvonnis nog zal beslissen. Ook als de rechtsoverweging zo zou moeten worden begrepen zoals verzoekers deze begrijpen, dan zou dat wellicht juridisch gezien onjuist zijn, maar daaruit kan naar het oordeel van de wrakingskamer nog geen (schijn van) vooringenomenheid van de rechters worden afgeleid.
5.4
De wrakingskamer merkt terzijde nog op dat de rechters, zowel in hun schriftelijke reactie van 20 maart 2024 als ter zitting, hebben aangegeven dat de rechtbank in het eindvonnis het door de (thans) ex-echtgenote ingeroepen beroep op vernietiging van de schenkingsovereenkomst ex artikel 1:89 BW zal beoordelen.
5.5
Naar het oordeel van de wrakingskamer hebben verzoekers ook voor het overige geen feiten aangedragen waaruit vooringenomenheid van de rechters blijkt. Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat niet gebleken is dat er sprake is van enige schijn van vooringenomenheid, dan wel van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking van de rechters voor zover dit gebaseerd is op het tussenvonnis van 13 maart 2024 dan ook ongegrond verklaren.
5.6
De wrakingskamer is van oordeel dat geen misbruik is gemaakt van het instrument van wraking en zal daarom niet bepalen dat een eventueel volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
  • verklaart het verzoek tot wraking voor zover dit betrekking heeft op het tussenvonnis van 6 december 2023 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het verzoek tot wraking voor zover dit betrekking heeft op het tussenvonnis van 13 maart 2024 ongegrond;
  • bepaalt dat de procedure met [zaaknummer hoofdzaak] wordt
voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan:
  • verzoekers;
  • de gewraakte rechters; en
  • de betrokken partijen.
Deze beslissing is gegeven door mr. Th. A. Wiersma, voorzitter, mr. L. Mulder en
mr. L.T. de Jonge, rechters in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.I. Havinga en in openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.
de griffier de voorzitter
(de griffier is verhinderd deze beslissing
mede te ondertekenen)
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413