ECLI:NL:RBNNE:2024:2532

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
23/2118 en 23/2120
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ambtshalve aanslagen vennootschapsbelasting en verzuimboetes door de Rechtbank Noord-Nederland

In deze uitspraak van 4 juli 2024 beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland de beroepen van eiseres tegen de ambtshalve aanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) voor de jaren 2018 en 2019. Eiseres, die vastgoed exploiteert, heeft geen aangifte Vpb gedaan, ondanks meerdere uitnodigingen en aanmaningen van de inspecteur. De inspecteur legt ambtshalve aanslagen op van € 125.000 voor elk jaar, onderbouwd met concrete gegevens. De rechtbank oordeelt dat de aanslagen terecht zijn opgelegd en dat de inspecteur zijn schatting redelijk heeft onderbouwd. Eiseres heeft niet overtuigend aangetoond dat de aanslagen onjuist zijn. De rechtbank vermindert echter de verzuimboetes vanwege de lange behandelduur van het bezwaar en beroep. De verzuimboete voor 2018 wordt verlaagd tot € 2.343 en voor 2019 tot € 2.481. De beroepen worden ongegrond verklaard, en eiseres krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 23/2118 en 23/2120

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 4 juli 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

en
de inspecteur van de Belastingdienst / Midden- en Kleinbedrijf / kantoor Groningen
(gemachtigde: [gemachtigde Belastingdienst] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 3 april 2023.
1.1.
De inspecteur heeft ten aanzien van eiseres voor de jaren 2018 en 2019 ambtshalve aanslagen in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van telkens € 125.000.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslagen heeft de inspecteur bij beschikking:
  • het verlies voor beide jaren vastgesteld op nihil (verliesvaststellingsbeschikkingen);
  • de belastingrente vastgesteld op € 3.561 (2018) en € 1.673 (2019) (rentebeschikkingen);
  • voor beide jaren een verzuimboete opgelegd van € 2.757 (boetebeschikkingen) op grond van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslagen en beschikkingen gehandhaafd.
1.4.
Eiseres heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep met betrekking tot het jaar 2018 geregistreerd onder zaaknummer 23/2120 en het beroep met betrekking tot het jaar 2019 onder zaaknummer 23/2118.
1.5.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 mei 2024 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de inspecteur, bijgestaan door [medewerker Belastingdienst] . Eiseres is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank heeft onderzocht of eiseres behoorlijk is uitgenodigd voor de zitting. De griffier heeft eiseres bij aangetekende brief van 12 maart 2024, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Informatie van PostNL wijst uit dat deze brief op 13 maart 2024 aan het juiste adres van eiseres is bezorgd en dat voor ontvangst is getekend. De rechtbank is daarom van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze is aangeboden en dus dat eiseres correct is uitgenodigd.

Feiten

2. Eiseres exploiteert vastgoed. Op 8 maart 2019 heeft eiseres panden ten titel van koop geleverd aan [X] Investment B.V. ( [X] ). Op 20 september 2019 heeft eiseres panden ten titel van verdeling overgedragen aan [Y] .
2.1.
Eiseres is uitgenodigd (1 maart 2019), herinnerd (22 november 2019) en aangemaand (30 juli 2020) om aangifte Vpb te doen voor het jaar 2018. In de aanmaning is vermeld dat de aangifte vóór 13 augustus 2020 binnen moet zijn. Eiseres heeft geen aangifte Vpb voor 2018 ingediend.
2.2.
Eiseres is eveneens uitgenodigd (1 maart 2020), herinnerd (11 juni 2021) en aangemaand (20 augustus 2021) om aangifte Vpb te doen voor het jaar 2019. In de aanmaning is vermeld dat de aangifte vóór 3 september 2021 binnen moet zijn. Eiseres heeft geen aangifte Vpb voor 2019 ingediend.
2.3.
De inspecteur heeft met dagtekening 12 februari 2022 een ambtshalve aanslag Vpb opgelegd voor het jaar 2018. De aanslag is onderbouwd met de volgende schatting:
Saldo fiscale winstberekening 2016
€ 120.758
Verhoging
€ 4.242
+
Totaal
€ 125.000
2.4.
De inspecteur heeft met dagtekening 19 februari 2022 een ambtshalve aanslag Vpb opgelegd voor het jaar 2019. De aanslag is onderbouwd met de volgende schatting:
Resultaat onroerende zaken
€ 89.334
Overig resultaat
€ 54.955
+
Totaal
€ 144.289
Het resultaat onroerende zaken is door de inspecteur als volgt gespecificeerd:
Resultaat panden [Y]
€ 642.482
Resultaat panden verkocht en geleverd aan [X]
€ 777.186
+
Boekwaarde panden op de balans
€ 1.330.334
-/-
Resultaat onroerende zaken
€ 89.334
Het overig resultaat is als volgt gespecificeerd:
Huuropbrengst panden verkocht en geleverd aan [X]
€ 20.958
Huuropbrengst panden overgedragen aan [Y]
€ 100.000
+
Personeelskosten
€ 27.500
-/-
Onderhoudskosten
€ 2.415
-/-
Overige kosten
€ 23.193
-/-
Financieringskosten
€ 12.895
-/-
Overig resultaat
€ 54.955

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de vraag of de ambtshalve aanslagen Vpb terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd en of de verzuimboetes terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd.
4. De rechtbank is van oordeel dat de ambtshalve aanslagen Vpb terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. De verzuimboetes zijn wel terecht opgelegd, maar deze moeten worden verminderd vanwege de lange behandelduur van het bezwaar en beroep. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Redelijke schatting?
5. Eiseres heeft geen aangiften Vpb ingediend voor de jaren 2018 en 2019. De inspecteur heeft eiseres wel uitgenodigd en ook aangemaand (zie 2.1. en 2.2.) om aangifte te doen. De verzending van de uitnodigingen en de aanmaningen heeft eiseres niet betwist. Omdat eiseres voor beide jaren geen aangifte heeft gedaan binnen de in de aanmaning gestelde uiterste termijn, heeft eiseres niet de vereiste aangifte in de zin van artikel 25, lid 3, en 27e, lid 1, van de AWR gedaan. Daarom is er sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast. Dat betekent dat verweerder een redelijke schatting van de omvang van de verschuldigde belasting mag doen, waarna eiseres overtuigend moet aantonen dat en in hoeverre de ambtshalve opgelegde (geschatte) aanslagen onjuist zijn.
6. Ook als sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, ontslaat dat de inspecteur niet van zijn verplichting om aan de aanslag een
redelijkeschatting ten grondslag te leggen. Die schatting mag niet onredelijk en dus niet willekeurig zijn: de inspecteur moet zijn schatting baseren op aanknopingspunten in de werkelijkheid. [1] De inspecteur heeft zijn schatting (zie 2.3.) voor 2018 onderbouwd met concrete gegevens die zien op eiseres zelf. De rechtbank verwijst daarvoor naar pagina 6 en 7 van het verweerschrift dat betrekking heeft op het jaar 2018. Voor 2019 heeft de inspecteur zijn schatting (zie 2.4.) ook onderbouwd met concrete gegevens die voor een aanzienlijk deel op gebeurtenissen uit de feitelijke werkelijkheid zijn gebaseerd (transacties en bezittingen van onroerende zaken van eiseres). De rechtbank verwijst daarvoor naar de pagina’s 12 tot en met 15 van het verweerschrift dat betrekking heeft op het jaar 2019. De rechtbank ziet dat de inspecteur er echt werk van heeft gemaakt en ziet daarin (ruim) voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de schatting aansluit bij de werkelijkheid. De conclusie is dat de rechtbank van oordeel is dat de schatting van de inspecteur redelijk is.
7. Het enige wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd, is dat de (nog steeds niet overgelegde) jaarcijfers van 2018 en 2019 een ander financieel plaatje kunnen laten zien. Eiseres heeft echter niet concreet gemaakt waarom, en geen enkel bewijsstuk overgelegd waaruit valt af te leiden dat geen sprake is van een redelijke schatting. Eiseres heeft ook niet overtuigend aangetoond dat de aanslagen Vpb onjuist zijn.
8. Dat betekent dat de aanslagen Vpb voor de jaren 2018 en 2019 in stand blijven. Datzelfde geldt voor de verliesvaststellingsbeschikkingen van nihil. Tegen de rentebeschikkingen zijn geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Ook die blijven dus overeind.
Verzuimboetes
9. Zoals onder 5. is overwogen, staat voor beide jaren vast dat eiseres is uitgenodigd en aangemaand om aangifte te doen, terwijl zij geen aangifte heeft ingediend. De inspecteur heeft dit volgens de rechtbank overtuigend aangetoond. Het beboetbare feit van artikel 67a van de AWR is dus begaan. De rechtbank acht de boete ook passend en geboden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in 2017 een boekenonderzoek heeft plaatsgevonden en dat de inspecteur al tijdens dit boekenonderzoek aan eiseres kenbaar heeft gemaakt dat zij jaarlijks aangifte Vpb moest doen en dat zij de vastgoedtransacties hierin moest verwerken. Desondanks heeft eiseres over beide jaren geen aangifte gedaan en heeft zij ook geen uitstel gevraagd voor het doen van aangifte. De rechtbank ziet in het dossier ook geen omstandigheden die aanleiding geven om de boete te verlagen. Wat eiseres heeft aangevoerd omtrent de verbroken relatie met de accountant maakt dit niet anders. Eiseres had daarover immers contact kunnen zoeken met de Belastingdienst, of uitstel kunnen vragen om die reden, maar heeft dit allemaal niet gedaan.
10. Wel moet ambtshalve nog de vraag worden beantwoord of sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en zo ja, wat daarvan de gevolgen zijn voor de hoogte van de verzuimboetes (ook wel undue delay [2] genoemd). De inspecteur heeft op de zitting verklaard dat voor de aanvang van de redelijke termijn kan worden uitgegaan van de datum waarop de termijn verstreek zoals genoemd in de aanmaningen. Voor de verzuimboete die ziet op het jaar 2018 is dat 13 augustus 2020 en voor de verzuimboete die ziet op het jaar 2019 is dat 3 september 2021. Op de datum van deze uitspraak is de redelijke termijn met meer dan een jaar, maar minder dan twee jaar overschreden voor wat betreft het jaar 2018. De verzuimboete die ziet op het jaar 2018 moet daarom met 15% worden verminderd tot € 2.343. [3] Voor wat betreft het jaar 2019 is de redelijke termijn met meer dan een half jaar, maar minder dan een jaar overschreden. De verzuimboete die ziet op het jaar 2019 moet daarom met 10% worden verminderd tot € 2.481. [4]

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar uitsluitend voor zover het betreft de beslissing over de verzuimboetes;
  • vermindert de boetebeschikkingen tot € 2.343 (2018) en € 2.481 (2019);
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Sanna, voorzitter, en mr. A. Heidekamp en mr. P.P.D. Mathey-Bal, leden, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
w.g. griffier
w.g. voorzitter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1311, r.o. 2.4.
2.Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
3.De rechtbank sluit hiervoor aan bij het kader zoals gegeven in Hof Amsterdam 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298.
4.De rechtbank sluit hiervoor aan bij het kader zoals gegeven in Hof Amsterdam 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298.