ECLI:NL:RBNNE:2024:2520

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
LEE 23/1215 (Tussenuitspraak)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgevingsvergunning voor de bouw van 44 bedrijfsunits in Emmen met betrekking tot parkeernormen en bestemmingsplan

Op 2 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een tussenuitspraak gedaan in de zaak van eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen. Eiser heeft beroep aangetekend tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van 44 bedrijfsunits op het perceel Waanderweg 176 te Emmen. De rechtbank oordeelt dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan 'Emmen – Bedrijvenpark Waanderveld'. Het bestemmingsplan staat bedrijfsgebouwen toe en de beoogde activiteiten zijn niet in strijd met de planregels. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het welstandsadvies dat positief was. Echter, de rechtbank concludeert dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd of er voldoende parkeergelegenheid is voorzien. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om het motiveringsgebrek te herstellen door nader overleg te voeren met de vergunninghouder over de parkeernorm en deze adequaat te motiveren. De rechtbank heeft een termijn van zes weken gesteld voor het herstel van het gebrek en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1215

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen,

het college
(gemachtigden: mr. C. Post en mr. K. Croezen).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Boxkoning B.V. uit Amsterdam,de vergunninghouder

(gemachtigde: P. Smits).

Inleiding

1. In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van 44 bedrijfsunits op het perceel Waanderweg 176 te Emmen.
1.1.
Het college heeft deze omgevingsvergunning met het primaire besluit
van 23 december 2021 verleend aan de vergunninghouder. Met het bestreden besluit
van 12 januari 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de verlening van die vergunning gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Ook heeft het college aanvullende stukken ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van het college en [persoon] namens de derde-partij. [eigenaar], eigenaar van het perceel Waanderweg 176, was ook aanwezig.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning voor de bouw van
44 bedrijfsunits op het perceel Waanderweg 176 te Emmen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting de beroepsgrond over mogelijke aantasting van flora en fauna heeft ingetrokken. De rechtbank laat die beroepsgrond daarom buiten verdere beschouwing.
4. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op bezwaar gebrekkig is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo).
5.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 6 oktober 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
5.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is er strijd met het bestemmingsplan “Emmen – Bedrijvenpark Waanderveld”?
6. Eiser betoogt dat de bedrijfsunits niet passen bij de ruimtelijke uitstraling van het omliggende gebied. Dat gebied is ooit aangeprezen als hoogwaardige locatie voor wonen en werken. De units doen volgens eiser afbreuk aan de kwaliteit van het bedrijventerrein omdat die units zullen leiden tot ‘verdozing’ van het landschap en verstoring van de publieke ruimte. Er is nu al sprake van verpaupering van het Waanderveld en met dit bouwplan wordt dat alleen maar erger, aldus eiser.
6.1.
Het college voert aan dat het bouwplan is getoetst aan het bestemmingsplan “Emmen – Bedrijvenpark Waanderveld” (bestemmingsplan Waanderveld). Er is geen strijd met dat bestemmingsplan.
6.2.
Ter zitting is namens de vergunninghouder toegelicht dat de 44 bedrijfsunits na realisatie worden verkocht. De vergunninghouder verhuurt zelf geen units, maar zij kunnen wel door anderen worden verhuurd. Vooral onder zzp’ers in de bouwsector is er veel vraag naar dit soort units. In de units kunnen spullen worden opgeslagen en voorbereidende werkzaamheden worden uitgevoerd met bouwmaterialen.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat het perceel Waanderweg 176 op grond van het bestemmingsplan Waanderveld is bestemd als ‘Bedrijf – Bedrijfsverzamelgebouw’. In de regels van dat bestemmingsplan (de planregels) staat dat gronden met die bestemming onder meer zijn bestemd voor bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 als bedoeld in de staat van inrichtingen bij die planregels en voor bedrijfsgebouwen. In de toelichting bij dat bestemmingsplan (de plantoelichting) staat onder meer dat het bedrijventerrein Waanderveld is bedoeld als een hoogwaardige woonwerklocatie.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan Waanderveld. Het bestemmingsplan Waanderveld laat bedrijfsgebouwen toe (artikel 3.1, aanhef en onder b, van de planregels). Verder zijn bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 die zijn opgenomen in de bij de planregels horende staat van inrichtingen toegestaan. Uit die staat van inrichtingen volgt dat bedrijven voor verhuur van en handel in onroerend goed zijn toegelaten. Ook zijn de door de vergunninghouder genoemde aannemersbedrijven op het perceel toegestaan. Gelet hierop zijn de beoogde activiteiten op de aangevraagde locatie naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met de planregels. Eisers beroep op de plantoelichting maakt dit niet anders. Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat de plantoelichting niet juridisch bindend is. Die toelichting heeft alleen betekenis als de bestemming en de planregels waaraan moet worden getoetst, niet duidelijk zijn. In dit geval zijn de bestemming en de planregels voldoende duidelijk. Eiser kan daarom aan de plantoelichting geen rechten ontlenen.
6.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van strijd met redelijke eisen van welstand?
7. Eiser wijst erop dat het bouwplan vijf keer is besproken in de Welstandscommissie Libau (de welstandscommissie). Toch is uiteindelijk een positief advies gegeven. Volgens eiser maakt het bouwplan een muur aan units mogelijk. Eiser geeft aan het onjuist te vinden dat het project is vergund, waarbij hij aangeeft dat een project elders aan de Waanderweg eerder juist niet is vergund na een welstandstoets.
7.1.
Het college voert aan dat onder het bestreden besluit het positief welstandsadvies van 29 november 2021 ligt. Er hebben in totaal vijf gesprekken tussen de vergunninghouder en de welstandscommissie plaatsgevonden voordat het positieve advies werd gegeven. Het college stelt zich op het standpunt dat hij mocht afgaan op het positieve welstandsadvies.
7.2.
Uit vaste rechtspraak [2] volgt dat het college op een welstandsadvies mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
7.3.
Vaststaat dat de welstandscommissie op 29 november 2021 een positief welstandsadvies heeft afgegeven. Uit dat advies blijkt dat die commissie het bouwplan heeft getoetst aan de gebiedsgerichte criteria luw van de ‘Welstandsnota gemeente Emmen 2016’.
De rechtbank is van oordeel dat eisers stellingen geen concrete aanknopingspunten bieden voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het welstandsadvies van 29 november 2021, de begrijpelijkheid van de in dat advies gevolgde redenering en/of het aansluiten van de conclusies daarop. In het advies staat wat de welstandscommissie per behandeling van het bouwplan vond. Uiteindelijk heeft de welstandscommissie akkoord gegeven op het aangepaste bouwplan. Het enkele feit dat het bouwplan vijf keer door de welstandscommissie is behandeld, maakt niet dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser voert bovendien geen gronden aan tegen de inhoud van het welstandsadvies. Het college mocht zijn standpunt dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand daarom baseren op dat advies.
7.4.
Eiser verwijst naar de behandeling van een eerder aangevraagd project aan de Waanderweg. Uit het procesdossier en wat partijen daarover naar voren hebben gebracht blijkt dat voor het project aan de Waanderweg 24 overleg tussen de desbetreffende aanvrager en de welstandscommissie heeft plaatsgevonden. Tussen partijen staat niet ter discussie dat dit gaat om een ander project op een andere locatie. Omdat de aanvraag voor dat project door die aanvrager is ingetrokken, heeft het college daarover geen formeel besluit genomen. Beide situaties zijn daarom niet vergelijkbaar. De rechtbank ziet in wat eiser hierover naar voren heeft gebracht bovendien geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur en/of willekeurig handelen door het college. Voor zover eiser heeft willen stellen dat de locatie aan de Waanderweg 24 een beter alternatief zou zijn, ziet de rechtbank daarin geen aanleiding voor het oordeel dat het college bij zijn beoordeling van de aanvraag alternatieve locaties had moeten betrekken.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er strijd met het bestemmingsplan “Parapluplan parkeernormen gemeente Emmen”?
9. Eiser betoogt dat het college geen recht doet aan de bewonersbelangen over parkeren. Zo heeft het college eerder al een kinderopvang op het tegenover het bestreden project gelegen perceel aan de Waanderweg vergund, zonder dat bewoners de mogelijkheid hadden om bezwaar te maken. Het gebruik van de kinderopvang zorgt al voor parkeerproblemen in de buurt. De auto’s van bezoekers van de kinderopvang staan nu waar het project van de vergunninghouder moet worden gerealiseerd. Volgens eiser wordt parkeren in de buurt een probleem wanneer klanten van de vergunninghouder daar ook gaan parkeren. Dit perceel grenst immers aan de toegangsweg tot het Waanderveld. Ook is er op dit perceel onvoldoende ruimte voor parkeren. Eiser vraagt zich af waarom in dit bouwplan variabele parkeerplaatsen zijn opgenomen en hoe in dit bouwplan rekening is gehouden met piekmomenten in de ochtend en middag wanneer er veel mensen tegelijk bij de bedrijfsunits willen parkeren.
9.1.
Het college voert aan dat in de bezwaarfase is geconstateerd dat de onderbouwing van het standpunt over parkeren ontbrak. Het bouwplan is getoetst aan het “Parapluplan parkeernormen gemeente Emmen” (het Parapluplan), aan de Integrale Parkeervisie Gemeente Emmen (de parkeervisie) en aan de landelijke parkeerkencijfers van het CROW uit 2012. Bij die toetsing is uitgegaan van de functie ‘Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief’ als bedoeld in die parkeerkencijfers. Dit bouwplan wordt dan voor het aspect parkeren vergeleken met het parkeren bij een loods, opslag of transportbedrijf. In de kencijfers is rekening gehouden met pieken in parkeren over de dag. Uit de parkeerberekening is gebleken dat de parkeerbehoefte voor dit bouwplan zeven parkeerplaatsen is en dat het bouwplan voorziet in tien parkeerplaatsen. De berekeningen en vaststellingen staan in de memo ‘Parkeerbalans kleinschalige bedrijfsunits Waarderweg ONG Emmen’ (de memo). Het college stelt zich op het standpunt dat het bouwplan daarmee in voldoende parkeerplaatsen voorziet.
9.2.
Ter zitting is namens de vergunninghouder aangevoerd dat de praktijk leert dat gebruikers vaak maar kort bij de bedrijfsunits zijn en dan naar de bouwplaats gaan. Zij komen dan langere tijd niet terug bij het bedrijfsverzamelgebouw. In het onderhavige bouwplan is het aantal parkeerplaatsen ingetekend op basis van een parkeeronderzoek dat op verzoek van de vergunninghouder is uitgevoerd voor een project in Oostzaan. Er zijn daar parkeertellingen geweest. Uit dat onderzoek blijkt dat de parkeerbehoefte in de praktijk veel lager ligt dan in de CROW-parkeerkencijfers staat. Om die reden staan in dit bouwplan vijf variabele parkeerplaatsen en vijf vaste parkeerplaatsen. De vergunninghouder is het met eiser eens dat parkeeroverlast als gevolg van dit bouwplan moet worden voorkomen. Als dat nodig blijkt, kan de vergunninghouder nog meer parkeerplaatsen op het perceel Waanderweg 176 realiseren.
9.3.
De rechtbank stelt vast dat uit het Parapluplan en de parkeervisie volgt dat het college op basis van de landelijke parkeerkencijfers van het CROW moet bepalen of is voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor hetgeen is aangevraagd. De parkeervisie schrijft voor dat de parkeernorm in overleg met de initiatiefnemer wordt bepaald, gelet op de bandbreedte van de parkeerkencijfers.
9.4.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het college onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd of in dit geval is voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Het bestreden besluit is op dit punt genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb). De rechtbank licht dat hierna verder toe.
9.4.1.
Het college heeft bij de vaststelling van de parkeerbehoefte de keuze gemaakt om het project te beoordelen aan de hand van de parkeernorm voor de functie ‘Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief’ als bedoeld in de CROW-parkeerkencijfers. Het college heeft bij het vaststellen van de parkeernorm gekozen om de ondergrens van de bandbreedte (0,8 – 1,3) in de parkeerkencijfers voor die functie toe te passen, te weten 0,8 parkeerplaats per 100 m² bvo. De rechtbank komt tot het oordeel dat het college deze keuzes met het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd.
9.4.2.
Het is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden waarop het college de keuze heeft gebaseerd om het vergunde project te scharen onder de functie ‘Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief’ als bedoeld in de CROW-parkeerkencijfers. Dat geldt evenzeer voor de gehanteerde parkeernorm en de keuze voor de onderkant van de bandbreedte die geldt. Op zitting heeft vergunninghouder aangegeven dat uit een onderzoek over een vergelijkbaar project in Oostzaan zou blijken dat de bedrijfsunits minder parkeerbehoefte zouden hebben dan waarvan de CROW-normen uitgaan. Dat onderzoek is echter niet in het geding gebracht. Bovendien is niet gebleken dat het college dit onderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Het college heeft de beoogde invulling van het project - meerdere aannemers in 44 afzonderlijke bedrijfsunits - en de gevolgen voor de parkeerbehoefte op het perceel onvoldoende kenbaar betrokken bij het vaststellen van de parkeernorm. Ook overigens is onduidelijk of het college met de vergunninghouder overleg heeft gevoerd over die bandbreedte, die minimumparkeernorm en de keuze daarvoor, zoals de parkeervisie wel voorschrijft. In de memo en de andere gedingstukken staat hierover geen informatie.
9.4.3.
Op zitting heeft eiser verder toegelicht te vrezen voor de hogere parkeerdruk op (en rond) het perceel tijdens piekmomenten in de ochtend en middag. De rechtbank acht het op voorhand niet onaannemelijk dat dergelijke piekmomenten kunnen ontstaan gelet op het beoogde gebruik. Het college heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt in hoeverre met die piekmomenten rekening is gehouden bij het vaststellen van de parkeernorm voor dit concrete bouwplan.
9.4.4.
Tot slot overweegt de rechtbank dat in de memo geen gebruik is gemaakt van de meest actuele parkeerkencijfers van het CROW. De memo verwijst naar de ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ uit 2012, terwijl het CROW in 2018 nieuwe parkeerkencijfers heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank dient het college op grond van de parkeervisie van de meest actuele kencijfers van de CROW uit te gaan.
9.4.5.
De rechtbank concludeert dat het college onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom in het onderhavige geval is gekozen voor een parkeernorm van 0,8 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Het college heeft daarmee onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom dit bouwplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen en waarom dit bouwplan niet in strijd is met het Parapluplan.
10. Deze beroepsgrond slaagt.
Waarom past de rechtbank de bestuurlijke lus toe?
11. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. Indien het college van deze mogelijkheid gebruik maakt, beoordeelt de rechtbank daarna in een einduitspraak of het in deze tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld.
11.1.
De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het motiveringsgebrek te herstellen, zoals dat hiervoor in de overwegingen 9.4 tot en met 9.4.5 is benoemd. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende schriftelijke motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit op bezwaar. Om het gebrek te herstellen moet het college nader overleg voeren met de vergunninghouder over de parkeernorm voor dit bouwplan en daarna nader motiveren welke parkeernorm in dit geval geldt. Het college moet inzichtelijk maken en kenbaar motiveren waarom met het beoogde gebruik van de 44 bedrijfsunits kan worden volstaan met het aantal parkeerplaatsen waarin het project voorziet. Het college moet daarbij kenbaar de thans geldende kencijfers van het CROW betrekken.
11.2.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
12. Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank daarna zonder tweede zitting einduitspraak doen op het beroep.

Conclusie en gevolgen

13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- draagt het college op om binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen
of het college gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van
deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de
overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, rechter, in aanwezigheid van
mr.R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De tussenuitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze tussenuitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.
Bijlage: voor deze tussenuitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)In artikel 7:12, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
In artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter het bestuursorgaan in de gelegenheid kan stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de bestuursrechter de termijn bepaalt waarbinnen het bestuursorgaan het gebrek kan herstellen. Hij kan deze termijn verlengen.
In artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de bestuursrechter zo spoedig mogelijk mededeelt of het gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen of te laten herstellen.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat indien het bestuursorgaan overgaat tot herstel van het gebrek, het de bestuursrechter zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeelt op welke wijze het gebrek is hersteld.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat partijen binnen vier weken na verzending van de mededeling bedoeld in het tweede lid, schriftelijk hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld, naar voren kunnen brengen. De bestuursrechter kan deze termijn verlengen.
In artikel 8:80a, eerste lid, van de Awb is bepaald dat als de bestuursrechter artikel 8:51a toepast, hij een tussenuitspraak doet.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de tussenuitspraak zoveel mogelijk vermeldt op welke wijze het gebrek kan worden hersteld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
Het bouwen van een bouwwerk;
[…]
Het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
In artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
Bestemmingsplan “Emmen, bedrijvenpark Waanderveld”

Artikel 1 Begrippen

1.13
bedrijf
Een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid.
1.14
bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

Artikel 3 Bedrijf – Bedrijfsverzamelgebouw

3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf – Bedrijfsverzamelgebouw aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijven in de milieucategorie 1 en 2, zoals bedoeld in de bijgevoegde staat van inrichtingen, bijlage 1, met uitzondering van bedrijven met een plaatsgebonden risicocontour van 10ֿ⁶/jaar;
edrijfsgebouwen;
kantoren;
met de daarbij behorende:
andere bouwwerken;
toegangswegen in- en uitritten;
parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen;
geluidswerende voorzieningen;
kunstwerken en waterwerken;
nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.5
Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
[…]
[…]
[…]
[…]
Het niet hebben van voldoende parkeerplaatsen conform vigerend parkeerbeleid.

“Parapluplan Parkeernormen gemeente Emmen”Artikel 4 Overige regels

4.2
Parkeerregeling bouwen
a. Een bouwwerk, waarvan de parkeerbehoefte en/of laad- en losplaatse wordt verwacht, mag niet worden gebouwd of verbouwd wanneer op het bijbehorende bouwperceel of in de directe omgeving niet in voldoende parkeergelegenheden en/of laad- en losplaatsen is voorzien.
b. Voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de meest recente parkeervisie van de gemeente Emmen op het moment van de aanvraag om een omgevingsvergunning bepaald of is voorzien in voldoende parkeergelegenheid en/of laad- en losplaatsen voor hetgeen is aangevraagd.
c. Krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning dient in voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeergelegenheden en/of laad-losplaatsen zoals bedoeld in sub b wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
d. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en sub b en worden toegestaan dat in minder parkeergelegenheid en/of laad-losplaatsen wordt voorzien en instandgehouden, mits ter plaatse geen onevenredige afbreuk aan de parkeersituatie plaatsvindt.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de ABRvS) van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:682) en van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1578).
2.Zie de uitspraken van de ABRvS van 26 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:263) en van 22 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1156).