ECLI:NL:RBNNE:2024:2421

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
23/3104
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling van een verzoek om een loonwaardemeting

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde, dat het verzoek van eiser om een loonwaardemeting buiten behandeling heeft gesteld. Eiser had op 20 november 2022 een verzoek ingediend, maar het college stelde dit buiten behandeling op 21 februari 2023, omdat eiser niet alle gevraagde informatie had ingeleverd. Eiser ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond op 18 juli 2023. De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in redelijkheid de gevraagde informatie van eiser kon verlangen om het verzoek goed te kunnen beoordelen. Eiser had niet duidelijk gemaakt welke stukken hij al eerder had ingediend en waarom deze niet opnieuw konden worden verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de termijn die het college aan eiser had gegeven voor het indienen van de gevraagde stukken niet onredelijk was. Eiser had de mogelijkheid om een verlenging van de termijn aan te vragen, maar heeft dit niet gedaan.

De rechtbank concludeert dat het college wel degelijk een besluit heeft genomen op het verzoek van eiser, ook al is dit besluit om het verzoek buiten behandeling te stellen. De beroepsgrond van eiser dat er geen besluit is genomen, wordt verworpen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, en is openbaar uitgesproken op 14 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3104

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde

(gemachtigde: J. Schaafsma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college op zijn verzoek van 20 november 2022 om een loonwaardemeting.
1.1
Het college heeft het verzoek van eiser met een besluit van 21 februari 2023 (primair
besluit) buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet alle gevraagde informatie heeft ingeleverd waardoor het verzoek door het college niet op juiste wijze kan worden beoordeeld. Met het bestreden besluit van 18 juli 2023 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben
deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank heeft ter zitting met partijen vastgesteld dat het onderhavige geschil ziet op het besluit van het college van 18 juli 2023.
3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het college het verzoek van eiser om een loonwaardemeting buiten behandeling heeft kunnen stellen. Dat doet zij aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.1
Eiser voert aan dat het college hem ten onrechte heeft gevraagd om stukken in te dienen, omdat de gevraagde stukken enerzijds openbaar zijn en anderzijds het stukken betreffen waarover het college al beschikt
.Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij alleen mondeling informatie heeft gekregen over collega’s die € 2.500,- per maand verdienden voor hetzelfde werk dat hij verrichtte voor het minimumloon.
4.2
De rechtbank stelt vast dat het college aan eiser heeft gevraagd om een door hem aangehaalde recente uitspraak in bezwaar, bewijs over collega’s die € 2.500,00 per maand kregen, en uitleg over de juridische grondslag en rechtspraak waarnaar eiser verwijst over te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de gevraagde informatie van eiser in redelijkheid kunnen verlangen. Dat is in ieder geval deels geen openbare informatie. Het doel van eisers verzoek van 20 november 2022 was het college verder niet geheel duidelijk. Het is voor het college van belang om dit doel helder te krijgen, zodat het college het verzoek op juiste wijze kan beoordelen. Eiser geeft aan dat er ook stukken zijn gevraagd die al uit eerdere procedures bekend zijn bij het college, maar eiser heeft niet gespecificeerd op welke stukken hij doelt met betrekking tot zijn verzoek om een loonwaardemeting dat in dit geding aan de orde is. Gelet op de vele procedures die eiser heeft gevoerd, en het feit dat eiser niet duidelijk heeft gemaakt welke stukken hij precies bedoelt, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden verwacht dat het college die stukken zomaar reproduceert.
5.1
Eiser voert verder aan dat de termijn die hem door het college is gegeven voor het indienen van de gevraagde stukken te kort is geweest.
5.2
De rechtbank stelt vast dat het college bij brief van 13 december 2022 aan eiser heeft gevraagd om aanvullende informatie en stukken. Eiser heeft bij e-mailbericht van 17 december 2022 gereageerd in de zin dat het niet aan hem is om de van hem gevraagde - openbare - stukken en informatie te verstrekken. Bij brief van 2 januari 2023 is eiser door het college in de gelegenheid gesteld om alsnog binnen 7 dagen de gevraagde informatie en stukken te overleggen. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een onredelijke termijn die aan eiser is gegeven. De rechtbank overweegt hiervoor dat eiser binnen de door het college gestelde termijn redelijkerwijs in staat moet zijn geweest om de door hem bedoelde uitspraak in bezwaar, schriftelijke bewijzen over de verdiensten van collega’s en informatie over de door hem bedoelde juridische grondslag aan het college te verstrekken. De rechtbank overweegt hierbij nog ten overvloede dat, indien hij voor het overleggen van de gevraagde stukken en informatie meer tijd nodig had, eiser contact had kunnen opnemen met het college voor het vragen van een verlenging van de termijn.
6.1
Eiser heeft met betrekking tot zijn verzoek om een dwangsom ter zitting verklaard dat het hem er niet om gaat dat het college te laat een besluit heeft genomen, maar dat het er op ziet dat het college geen besluit over zijn verzoek om een loonwaardemeting heeft genomen.
6.2
De rechtbank stelt vast dat het college op 21 februari 2023 een besluit heeft genomen op eisers verzoek om een loonwaardemeting. Dat het verzoek van eiser buiten behandeling is gesteld, maakt niet dat er geen besluit is genomen. Een buitenbehandelingstelling is ook een besluit. Gelet op het feit dat het college een besluit heeft genomen op eisers verzoek ziet de rechtbank geen aanleiding tot het toekennen van een dwangsom. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6.3
De beroepsgrond van eiser dat een belangenafweging na de buitenbehandelingstelling van zijn verzoek door het college ontbreekt, volgt de rechtbank eveneens niet. Die situatie is alleen dan aan de orde, zo blijkt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:279, als een betrokkene in de bezwaarfase alsnog de gevraagde gegevens heeft overgelegd. Daarvan is in het geval van eiser geen sprake, nu hij in de bezwaarfase geen nadere of nieuwe stukken heeft ingebracht op basis waarvan het college het verzoek van eiser om een loonwaardemeting alsnog in behandeling kon nemen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Eiser krijgt ook het door hem betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van M. Lammerts-Rannenburg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
14 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.