In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te krijgen om met haar dochter [minderjarige 2] naar Denemarken te verhuizen. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. J-W.F. van Horssen, heeft aangevoerd dat zij met haar partner een boerenbedrijf wil beginnen in Denemarken en dat zij met [minderjarige 2] wil verhuizen. De man, vertegenwoordigd door mr. B.E. Dijkstra, heeft verweer gevoerd en verzocht om de verzoeken van de vrouw af te wijzen, met als argument dat de belangen van de kinderen en zijn eigen belangen zwaarder wegen.
Tijdens de zitting op 5 juni 2024 zijn de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gehoord over hun mening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw, ondanks het ontbreken van toestemming van de man, al stappen heeft gezet om te verhuizen, waaronder de verkoop van hun huis in Nederland en de aankoop van een woning in Denemarken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de belangen van de kinderen, die nu goed contact hebben met beide ouders, zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van de vrouw om te verhuizen. De afstand van meer dan 600 kilometer zou de band tussen de kinderen en hun vader ernstig verstoren.
De rechtbank heeft ook het verzoek van de man om de vrouw te verbieden met [minderjarige 2] te verhuizen afgewezen, omdat de vrouw zonder toestemming van de man niet kan verhuizen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen noodzaak is voor de vrouw om naar Denemarken te verhuizen en dat de belangen van de kinderen en de man zwaar worden getroffen door de verhuizing. De verzoeken van de vrouw zijn afgewezen, evenals het zelfstandige verzoek van de man om het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij hem te bepalen.