ECLI:NL:GHARL:2024:3374

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
200.334.304/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot verhuizing, hoofdverblijfplaats en zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot verhuizing, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van de kinderen van de ouders, die in 2022 zijn gescheiden. De vader verzocht om toestemming om met de kinderen naar [plaats1] te verhuizen, terwijl de moeder zich verzette tegen deze verhuizing en wijziging van de zorgregeling. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland, die de verzoeken van de vader had afgewezen, bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de voorgenomen verhuizing niet in het belang van de kinderen is, gezien de afstand tot de moeder en de noodzaak om de band tussen de kinderen en de moeder te versterken. De kinderen hebben aangegeven dat ze het fijn zouden vinden om te verhuizen, maar het hof heeft de zorgen van de raad voor de kinderbescherming over de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen zwaar laten wegen. De rechtbank had eerder de zorgregeling gewijzigd, maar het hof heeft besloten om de bestaande zorgregeling als minimale regeling te hanteren en de regie van de uitbreiding daarvan aan de gecertificeerde instelling (GI) over te laten. De ouders zijn aangemoedigd om samen te werken aan de zorgregeling, maar het hof heeft benadrukt dat de hulpverlening en ondertoezichtstelling recent zijn gestart, waardoor er nog onvoldoende zicht is op de mogelijkheden voor uitbreiding van de zorgregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.334.304
(zaaknummer rechtbank Gelderland 419229)
beschikking van 16 mei 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. de Vries te Ede,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.E. Mulder te Apeldoorn.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Zwolle,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), van 7 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 november 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met een productie;
- een brief van de GI van 13 maart 2024 met een productie;
- een journaalbericht van mr. Mulder van 18 maart 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. De Vries van 19 maart 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 maart 2024 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).
2.3
Na overleg tijdens de mondelinge behandeling hebben [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , afzonderlijk van elkaar, (alsnog) op 8 april 2024 een gesprek gehad met de voorzitter van het hof, in bijzijn van de griffier. Op de mondelinge behandeling hebben de ouders ermee ingestemd dat er geen terugkoppeling wordt gegeven waarop zij kunnen reageren.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de ouders is [in] 2022 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2009;
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2010;
- [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2012;
- [de minderjarige4] (hierna: [de minderjarige4] ), geboren [in] 2014,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
Bij beschikking van 21 december 2021, hersteld bij beschikking van 20 januari 2022, heeft de rechtbank het door de ouders opgemaakte ouderschapsplan, getekend op 18 november 2020, aan de beschikking gehecht en geoordeeld dat dit plan deel uitmaakt van de beschikking.
In het ouderschapsplan zijn de ouders overeengekomen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben. Verder zijn de ouders een zorgregeling overeengekomen waarbij de kinderen tijdens schoolweken wekelijks op maandag, woensdag en vrijdag na schooltijd tot circa 19.30 uur bij de moeder verblijven. Aansluitend op het verblijf op vrijdag kunnen de kinderen bij de moeder overnachten. Dat gebeurt op vrijwillige basis. Tijdens schoolweken regelt de moeder het vervoer van de kinderen.
3.4
Bij beschikking van 7 augustus 2023 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van negen maanden, ofwel tot 7 mei 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen de ouders is in geschil: de vervangende toestemming tot verhuizing van de vader met de kinderen naar [plaats1] , de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] en de zorgregeling voor de kinderen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, met wijziging van de (herstelde) beschikking van 21 december 2021 de zorgregeling van de kinderen gewijzigd, en als minimale zorgregeling vastgesteld dat:
- [de minderjarige3] en [de minderjarige4] :
o in de oneven weken van vrijdag na school tot en met zaterdagochtend (na zwemles) bij de moeder verblijven;
o in de even weken van vrijdag na school tot en met zaterdagmiddag bij de moeder verblijven;
o elke woensdagmiddag bij de moeder verblijven,
- [de minderjarige2] in de even weken van vrijdagmiddag na school tot en met zaterdagmiddag bij de moeder verblijft;
- [de minderjarige1] eenmaal per vier weken in de even weken op zaterdag bij de moeder verblijft,
waarbij de gezinsvoogd, in afstemming met de ouders en de kinderen, bepaalt waar en hoe uitbreiding van de contactmomenten aan de orde is.
Verder heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot het verlenen van vervangende toestemming aan hem, om met de kinderen naar [plaats1] te verhuizen, en het daarmee samenhangende verzoek tot inschrijving van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] op een basisschool, afgewezen.
Ook heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] afgewezen.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de afwijzing van de verzoeken tot vervangende toestemming tot verhuizing en tot inschrijving op een basisschool en de zorgregeling.
De vader verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en:
I aan hem vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar (de omgeving van) [plaats1] te verhuizen;
II aan hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige4] in te schrijven op basisschool [school1] in [plaats2] ;
III aan hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige3] in te schrijven op de middelbare school [school2] in [plaats2] ;
IV de zorgregeling te wijzigen en de navolgende zorgregeling vast te stellen waarbij:
- [de minderjarige3] en [de minderjarige4] in de oneven weken van vrijdag na school tot en met zaterdagochtend (na zwemles) bij de moeder verblijven en in de even weken van vrijdag na school tot en met zaterdagmiddag;
- [de minderjarige2] in de even weken van vrijdagmiddag na school tot en met zaterdagmiddag bij de moeder verblijft;
- [de minderjarige1] eenmaal per vier weken in de even weken op zaterdag bij de moeder verblijft.
4.3
De moeder is op haar beurt in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de afwijzing van haar verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] en op de zorgregeling.
De moeder vraagt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing over de verhuizing en van de wijziging van school te bekrachtigen.
De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover die ziet op de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling, en te bepalen dat:
I de zorgregeling wordt gewijzigd in die zin dat binnen een periode van een half jaar na datum van de door het hof te geven beschikking onder regie van de GI wordt toegewerkt naar een zorgregeling, inhoudende dat:
- [de minderjarige1] en [de minderjarige4] in de even weken op zaterdagmiddag vanaf 13.00 uur tot maandagochtend naar school bij de moeder verblijven;
- [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in de oneven weken eveneens op zaterdagmiddag van 13.00 uur tot maandagochtend naar school bij de moeder verblijven;
- alle kinderen wekelijks van maandagochtend 9.00 uur tot woensdagavond 19.30/20.00 uur bij de moeder verblijven;
- de feestdagen en vakanties tussen de ouders bij helfte worden gedeeld
althans een zodanige zorgregeling vat te stellen die het hof juist acht.
II de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] bij de moeder zal zijn zodra uitvoering wordt gegeven aan de onder I verzochte zorgregeling.
4.4
De vader voert verweer tegen de incidentele verzoeken van de moeder en hij vraagt het hof deze af te wijzen en de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling, behoudens de door de vader in hoger beroep onder grief III verzochte wijziging van de zorgregeling voor [de minderjarige3] en [de minderjarige4] met betrekking tot de woensdagen, te bekrachtigen.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Vervangende toestemming tot verhuizing
5.1
In artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over de kinderen zijn belast en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en de kinderen en/of de schoolkeuze van de kinderen, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind of de kinderen wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.3
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil zoals hier aan de orde is, alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de vader om met de kinderen naar [plaats1] te verhuizen in het kader van de algehele belangenafweging te rechtvaardigen valt.
5.5
Na de mondelinge behandeling van het hof hebben [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] – afzonderlijk van elkaar – met de voorzitter van het hof gesproken over de voorgenomen verhuizing. Zij vertelden alle drie dat zij het fijn zouden vinden om te verhuizen maar begrepen ook alle drie dat er aan de voorgenomen verhuizing naar [plaats1] voor- en nadelen kleven en konden die goed benoemen. Zij noemden als voordelen dat ze dichterbij het werk van de vader zullen wonen zodat de vader meer tijd voor hen zal hebben, en dat ze een betere woning kunnen zoeken omdat hun huidige woning oud is en veel onderhoud nodig heeft. [de minderjarige1] ziet verder als voordeel dat het gezin bij een verhuizing opnieuw kan beginnen en dat ze naar een (kerkelijke) gemeente zullen gaan die hen kan helpen. Hij benoemde als nadeel dat hij de mooie plek waar hun huis nu staat moet verlaten en dat hij zal moeten wennen aan het met de bus naar school gaan. [de minderjarige2] denkt dat een verhuizing rust zal geven en dat het kerken makkelijker zal gaan. [de minderjarige2] noemde als nadeel dat zij zelf niet meer spontaan bij de moeder kan langsgaan. [de minderjarige3] vond het ook jammer dat hij bij een verhuizing niet meer zelf op de fiets naar de moeder kan gaan, omdat hij dat wel gezellig vindt. [de minderjarige3] zag als voordeel van een verhuizing dat ze naar een kleinere kerk gaan, wat hij rustiger en gezelliger vindt. Het hof heeft goed geluisterd naar wat de kinderen hebben verteld en houdt daarmee rekening.
5.6
Het hof is echter net als de rechtbank – en op dezelfde gronden die het hof overneemt en tot de zijne maakt – van oordeel dat de voorgenomen verhuizing van de vader met de kinderen naar [plaats1] gelet op alle omstandigheden in dit geval niet te rechtvaardigen valt. Het hof begrijpt de wens van de vader om zich aan te sluiten bij de gereformeerde gemeente – en kerk – in [plaats1] goed, maar is van oordeel dat het belang van de kinderen zich (op dit moment) verzet tegen de verhuizing. Het hof sluit aan bij het advies van de raad, die grote zorgen heeft benoemd over de kinderen indien zij met de vader naar [plaats1] verhuizen. In dat geval komen de kinderen namelijk op nog meer afstand van de moeder te staan, terwijl het juist in het belang van de kinderen is om de band tussen hen en de moeder te versterken. Die band heeft sinds 2020 een periode onder druk gestaan en het herstel van onbelast en gemakkelijk lopend contact tussen de moeder en de kinderen gaat stapje voor stapje. Dit – versterken van de band tussen de moeder en de kinderen – is dan ook één van de doelen van de ondertoezichtstelling. Zoals de raad op de mondelinge behandeling adviseerde, heeft het herstellen van de band tussen de kinderen en de moeder meer prioriteit vanwege het dreigende contactverlies tussen hen dan de wens van de vader om met de kinderen naar [plaats1] te verhuizen, ongeveer 45 kilometer verderop. Verder overweegt het hof dat het belangrijk is dat de kinderen met beide ouders positief contact hebben, te meer nu zij midden in hun identiteitsontwikkeling zitten. Deze ontwikkeling kan namelijk scheef gaan lopen indien de moeder negatief wordt benaderd. Duidelijk moge zijn dat dat niet in het belang van de kinderen is.
5.7
In het verlengde hiervan overweegt het hof dat voor het versterken van de band tussen de kinderen en de moeder belangrijk is dat het contact tussen hen wordt uitgebreid, waarnaar ook in het kader van de ondertoezichtstelling wordt gekeken. Bij de voorgenomen verhuizing zal het contact echter minder worden dan wanneer de ouders op een redelijke afstand van elkaar blijven wonen, wat volgens de raad voor kinderen beter en fijner is na een echtscheiding. Het vergt immers veel van kinderen om hun leefwerelden op te delen.
Bij de voorgenomen verhuizing zal in ieder geval de woensdagmiddag (als vast contactmoment tussen de moeder met [de minderjarige3] en [de minderjarige4] ) vervallen en zullen de spontane bezoekjes van [de minderjarige2] aan de moeder, die zij graag wil behouden, lastiger worden. Daarbij zijn de kinderen en de moeder (die geen rijbewijs heeft) voor het vervoer afhankelijk van de vader, terwijl de verhouding tussen ouders niet goed is. Bovendien kunnen de kinderen niet meer zelf op de fiets naar de moeder gaan, terwijl dit mede gelet op hun leeftijd passend en in hun belang is.
5.8
Voorts overweegt het hof dat de hulpverlening vanuit de ondertoezichtstelling net van start is gegaan – de GI heeft inmiddels een verlenging verzocht – en dat het in het belang van de kinderen is dat deze hulp kan worden gecontinueerd. Voor de kinderen is in februari 2024 een kindbehartiger ingezet, via [naam1] ( [naam1] ), met wie zij tweewekelijks op school contact hebben. De kinderen vinden het fijn om gesprekken met haar te hebben. Ook is [naam2] ( [naam2] ) ingezet om meer zicht te krijgen op de thuissituatie van de kinderen bij zowel de vader als de moeder. Een verhuizing betekent echter waarschijnlijk dat nieuwe hulpverlening en een andere GI moeten worden ingezet voor de kinderen en dat vindt het hof niet in hun belang.
5.9
Verder zullen bij een verhuizing [de minderjarige1] en [de minderjarige2] – en na de zomervakantie mogelijk ook [de minderjarige3] – een grote reisafstand moeten afleggen naar hun school in [plaats3] . Momenteel fietsen zij 45 minuten naar school, waardoor zij ook hun hoofd leeg maken, en na de verhuizing zullen zij eerst 15 minuten met de fiets en vervolgens ongeveer 45 minuten met de bus naar school moeten reizen. Een dergelijk forse reisafstand acht het hof niet in hun belang.
Voor [de minderjarige4] geldt dat hij na de verhuizing in een grotere klas zal komen, terwijl hij als gevolg van zijn dyslexie baat heeft bij een kleine klas met meer mogelijkheden voor extra begeleiding, zoals hij op zijn huidige school heeft. Daarbij is [de minderjarige4] al een keer gewisseld van school, heeft hij vriendjes in zijn huidige klas en heeft hij tegen de GI gezegd dat hij het lastig zou vinden om van school te wisselen.
5.1
De vader voert (voor het eerst in hoger beroep) aan dat hij bij een verhuizing naar [plaats1] dichterbij zijn werk in [plaats4] zal wonen zodat hij meer tijd voor de kinderen heeft. Het hof gaat hieraan echter voorbij omdat de vader al geruime tijd in [plaats4] werkt, thuis kan werken en hij ook meer ruimte voor zijn werk kan creëren wanneer de moeder een grotere rol in het leven van de kinderen speelt, en de kinderen vaker bij haar zullen verblijven. Het hof neemt hierin mee dat de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft geadviseerd dat er meer rust voor de kinderen kan worden gecreëerd door de moeder een grotere rol te laten spelen in hun leven.
Volgens de raad zal er ook meer rust komen indien de ouders beter met elkaar gaan samenwerken. De ouders zullen nog moeten werken aan hun communicatie. Binnen de ondertoezichtstelling is hier aandacht voor, en wil de GI onderzoeken, nu de hulpverlening is gestart, of gesprekken met de ouders kunnen worden georganiseerd. Op dit moment vormt de matige communicatie tussen de ouders echter een contra-indicatie voor de verhuizing. Volgens de GI is er in het overleg tussen de ouders over bepaalde onderwerpen veel strijd, onbegrip en wantrouwen jegens elkaar en is mogelijk sprake van trauma.
5.11
Zoals hiervoor is overwogen, is het gevolg van de belangenafweging dat het hof het verzoek van de vader tot het verlenen van vervangende toestemming om met de kinderen te verhuizen naar [plaats1] , zal afwijzen. Ook zal het hof in lijn daarmee het verzoek van de vader tot het verlenen van vervangende toestemming tot inschrijving van [de minderjarige4] op basisschool [school1] en [de minderjarige3] op de middelbare school [school2] , afwijzen.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
5.12
Op grond van artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing over de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.13
Tussen de ouders is niet in geschil dat er een wijziging van omstandigheden is, die een hernieuwde beoordeling vergt.
5.14
Het hof is net als de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat het in het belang van de kinderen wenselijk is om de bestaande zorgregeling als minimale regeling te hanteren en de regie van de uitbreiding daarvan aan de GI over te laten. Hoewel beide ouders tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard dat zij graag een ‘stip op de horizon’ zouden willen hebben voor de zorgregeling, overweegt het hof dat het belangrijk is dat er uiteindelijk een zorgregeling komt die zoveel mogelijk is toegesneden op de behoefte van de kinderen. Omdat de hulpverlening en de ondertoezichtstelling pas kort geleden van start zijn gegaan, heeft het hof onvoldoende zicht op de mogelijkheden van de uitbreiding van de zorgregeling en is bijvoorbeeld onduidelijk welk kind welke behoefte in het contact met de moeder heeft. Dat zou over een aantal maanden of een jaar ook veranderd kunnen zijn, mede omdat de hulp is opgestart. Het hof geeft de GI in overweging dat zo spoedig mogelijk wordt toegewerkt naar een uitbreiding van de zorgregeling met inachtneming van het vorenstaande.
5.15
Gelet hierop komt het hof niet toe aan het verzoek van de moeder tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] , omdat zij het hof heeft verzocht hun hoofdverblijfplaats te wijzigen zodra uitvoering wordt gegeven aan de door haar verzochte ruime zorgregeling.

6.De slotsom

Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 7 augustus 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, P.B. Kamminga en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 16 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.