In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot verhuizing, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van de kinderen van de ouders, die in 2022 zijn gescheiden. De vader verzocht om toestemming om met de kinderen naar [plaats1] te verhuizen, terwijl de moeder zich verzette tegen deze verhuizing en wijziging van de zorgregeling. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland, die de verzoeken van de vader had afgewezen, bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de voorgenomen verhuizing niet in het belang van de kinderen is, gezien de afstand tot de moeder en de noodzaak om de band tussen de kinderen en de moeder te versterken. De kinderen hebben aangegeven dat ze het fijn zouden vinden om te verhuizen, maar het hof heeft de zorgen van de raad voor de kinderbescherming over de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen zwaar laten wegen. De rechtbank had eerder de zorgregeling gewijzigd, maar het hof heeft besloten om de bestaande zorgregeling als minimale regeling te hanteren en de regie van de uitbreiding daarvan aan de gecertificeerde instelling (GI) over te laten. De ouders zijn aangemoedigd om samen te werken aan de zorgregeling, maar het hof heeft benadrukt dat de hulpverlening en ondertoezichtstelling recent zijn gestart, waardoor er nog onvoldoende zicht is op de mogelijkheden voor uitbreiding van de zorgregeling.