ECLI:NL:RBNNE:2024:2298

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
LEE 23/3061
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden op basis van betrouwbaarheidseisen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 17 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten beoordeeld. Eiser had op 11 januari 2023 een aanvraag ingediend bij de Korpschef van de Politie eenheid Noord-Nederland, maar deze aanvraag werd afgewezen op 4 april 2023. De rechtbank behandelt het beroep op 5 april 2024 en concludeert dat de weigering van de toestemming terecht is. De rechtbank overweegt dat verweerder groot gewicht heeft mogen toekennen aan de aard van het gepleegde delict en de straf, en dat eiser met zijn gedrag burgers in gevaar heeft gebracht. De rechtbank stelt vast dat eiser niet voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid die gesteld worden aan medewerkers in de beveiligingsbranche, en dat de hardheidsclausule niet van toepassing is. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak bevestigt de noodzaak van hoge betrouwbaarheidseisen in de beveiligingssector.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3061

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C. Crince Le Roy),
en

de Korpschef van de Politie eenheid Noord-Nederland, verweerder

(gemachtigden: mr. I. Middelbrink en mr. C.M. Hoogeveen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het weigeren van toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten.
1.1.
Style Security BV heeft op 11 januari 2023 op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) bij verweerder een aanvraag ingediend om toestemming als bedoeld in artikel 7, tweede lid, voor eiser voor de functie van beveiliger.
1.2.
Verweerder heeft eiser bij brief van 20 februari 2023 meegedeeld voornemens te zijn de aanvraag af te wijzen. Eiser heeft hiertegen een schriftelijke zienswijze ingediend.
1.3.
Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 4 april 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 juni 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering van de toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wpbr stelt een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef van het politiekorps in de regio waar de beveiligingsorganisatie of recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd. Deze toestemming wordt op grond van het vierde lid onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
5.1.
Uit artikel 3.3. van de beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (Bpbr 2019) volgt dat de toestemming aan een
beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk te stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van: a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken; b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
5.2.
De persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd mag op het moment van de aanvraag niet binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn
veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, of binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd.
5.3.
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau
werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
5.4.
Verweerder kan van de hiervoor bepaalde termijnen afwijken indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.
Mocht verweerder de gevraagde toestemming weigeren?
6. Eiser voert aan dat verweerder ten onterechte de toestemming heeft geweigerd. Ten aanzien van zijn veroordeling op grond van de Opiumwet voert eiser aan dat hij niets met de hennepkwekerij te maken had. Eiser geeft aan spijt te hebben van de verkeersdelicten. Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule en het evenredigheidsbeginsel. Eiser kan gelet op de weigering niet verder met zijn bedrijf en opleidingen, hetgeen hem zwaar (financieel) treft. Eiser voert verder aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de getuigenverklaringen, waarin de referenten hem als een betrouwbare jongen duiden.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) komt verweerder beoordelingsruimte toe bij de beoordeling of eiser voldoende betrouwbaar is. [1] Aan medewerkers in de beveiligingsbranche worden, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat verweerder als maatstaf mag toepassen dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn.
6.2.
Verweerder heeft zijn beoordeling van de betrouwbaarheid van eiser gebaseerd op een veroordeling op grond van de Opiumwet en diverse verkeersovertredingen. Vast staat dat de aanvraag is ingediend binnen acht jaar na de veroordeling wegens het plegen van een misdrijf waarbij een gevangenisstraf is opgelegd. Uit het dwingendrechtelijke karakter van artikel 7, vierde lid, van de Wpbr volgt dat toepassing van de hardheidsclausule er niet toe mag leiden dat iemand die niet voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid, toch te werk gesteld mag worden. [2] Bij de beslissing omtrent toepassing van de hardheidsclausule dient daarom uitsluitend te worden beoordeeld of degene op wie het verzoek om toestemming
betrekking heeft over voldoende betrouwbaarheid beschikt hoewel hij niet aan de eisen voldoet. Er is daarom ook geen ruimte voor een belangenafweging. [3]
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser (nog) niet voldoende betrouwbaar is om voor een
beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten. Eiser voldoet niet aan de gestelde eisen nu hij een gevangenisstraf heeft gekregen voor overtreding van de Opiumwet. Daarnaast heeft hij onvoldoende feiten naar voren gebracht om aannemelijk te maken dat hij niettemin voldoende betrouwbaar kan worden geacht voor de te verrichten werkzaamheden. Verweerder heeft groot gewicht mogen toekennen aan de aard van het gepleegde delict (een drugsdelict) en de straf als niet licht mogen aanmerken. Ook aan de verkeersdelicten heeft verweerder gewicht mogen toekennen. Eiser heeft met zijn gedrag burgers in gevaar gebracht en dat rijmt niet met het verrichten van beveiligingswerkzaamheden. Dat eiser hiervoor zijn spijt heeft betuigd, maakt het voorgaande niet anders.
6.4.
De rechtbank volgt verweerder niet in het oordeel dat de getuigschriften niet zien op de betrouwbaarheid van eiser. De getuigschriften wegen zeker in het voordeel van eiser, maar zijn onvoldoende voor de conclusie dat de hardheidsclausule van toepassing is. De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule en eiser de toestemming mocht onthouden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2024.
griffier
de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

De Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr)
Artikel 7
[…]
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
[…]
4. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (Beleidsregels)
3.3
Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Ad a. (veroordelingen andere rechterlijke uitspraken)De persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd mag op het moment van de aanvraag niet:
1) binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd of,
2) binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd.
Transacties en strafbeschikkingenEen transactie met het Openbaar Ministerie en een strafbeschikking, opgelegd door het Openbaar Ministerie of door een opsporingsambtenaar, worden gelijk gesteld met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
Afwijking termijnenDe korpschef, de Commandant van de Koninklijke Marechaussee, of de Minister van Justitie en Veiligheid, in het geval van een leidinggevende of een organisatie of recherchebureau zonder vestiging in Nederland, kan van de hiervoor onder 1 en 2 bepaalde termijnen afwijken indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutatiesZo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat. Ook sepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid. Hierbij dient de aard van het sepot in ogenschouw te worden genomen. Een technisch sepot, bijvoorbeeld wegens onvoldoende bewijs, zal bij de beoordeling naar de betrouwbaarheid een minder grote rol spelen dan een sepotbeslissing die op beleidsmatige gronden is genomen. In het geval dat een sepot wordt meegenomen in de beoordeling, wordt voor wat betreft de terugkijktermijn als uitgangspunt genomen de datum waarop het Openbaar Ministerie de beslissing heeft genomen de zaak te seponeren.
[…]

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1946 en van
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2008:BD0785.
3.Ze de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:766, onder 7.1.