Op 5 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de ontnemingszaak tegen een veroordeelde, geboren in 1970 en thans gedetineerd. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat is vastgesteld op € 413.135,94. De rechtbank heeft de betalingsverplichting, in lijn met procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, vastgesteld op € 90.138,75. De officier van justitie had op 13 juli 2023 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen en de veroordeelde zou verplichten tot betaling aan de staat. Tijdens de zitting op 22 mei 2024 was de veroordeelde aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P. Figge, en het Openbaar Ministerie was vertegenwoordigd door mr. J. Hoekman. De rechtbank heeft de procesafspraken besproken en vastgesteld dat de veroordeelde vrijwillig en met volle verstand deze afspraken heeft ondertekend. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering beoordeeld op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om een betalingsverplichting op te leggen voor wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gemaakte procesafspraken een belangrijke rol spelen in de beslissing over de hoogte van de betalingsverplichting. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen, maar het bedrag van de betalingsverplichting verlaagd in overeenstemming met de procesafspraken.