ECLI:NL:RBNNE:2024:2082

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
22/834 en 22/835
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de objectafbakening en WOZ-waarden van een terrein voor verblijfsrecreatie met zwembad

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 30 mei 2024, worden de beroepen van eiseres tegen de WOZ-beschikkingen van de heffingsambtenaar van de gemeente Ameland beoordeeld. Eiseres, die een terrein voor verblijfsrecreatie exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen de waarderingen van haar onroerende zaak, waaronder een zwembad dat zij ook exploiteert. De heffingsambtenaar had het zwembad als een afzonderlijk object gewaardeerd, wat de rechtbank onjuist acht. De rechtbank oordeelt dat het zwembad onderdeel uitmaakt van het recreatiesamenstel en dat de objectafbakening te klein is geweest. Hierdoor worden de WOZ-beschikkingen vernietigd en de aanslagen onroerendezaakbelastingen (OZB) voor de jaren 2018 en 2019 komen te vervallen.

Daarnaast heeft eiseres verzocht om een immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank komt tot de conclusie dat de redelijke termijn met 29 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding toe van € 625 aan eiseres. Ook wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en proceskosten aan eiseres. De rechtbank benadrukt dat de behandeling van de beroepen samenhang vertoont met andere zaken die gelijktijdig zijn behandeld, wat invloed heeft op de hoogte van de schadevergoeding.

De rechtbank concludeert dat de beroepen gegrond zijn, vernietigt de uitspraken op bezwaar en de WOZ-beschikkingen, en legt de vergoedingen vast die de heffingsambtenaar en de Minister aan eiseres moeten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/834 en 22/835

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 30 mei 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. drs. M. Klomp RB),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Ameland, de heffingsambtenaar

(S.R. Winia).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de Minister voor Rechtsbescherming
(de Minister).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 23 december 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarden van de onroerende zaak [adres] te [vestigingsplaats] (de onroerende zaak) op 1 januari 2017 en 1 januari 2018 (de waardepeildata) vastgesteld op respectievelijk € 8.329.000 en € 8.397.000 (de beschikkingen). Met deze waardevaststellingen zijn aan eiseres ook de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen (OZB) van de gemeente Ameland voor de jaren 2018 en 2019 opgelegd (de aanslagen).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van eiseres gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarden van de onroerende zaak verlaagd naar € 7.093.000 (waardepeildatum 1 januari 2017) en € 7.010.000 (waardepeildatum 1 januari 2018).
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen geregistreerd onder de volgende zaaknummers:
  • 22/834 belastingjaar 2018 (waardepeildatum 1 januari 2017);
  • 22/835 belastingjaar 2019 (waardepeildatum 1 januari 2018).
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Eiseres heeft bij brief van 5 april 2024 nadere stukken overgelegd.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 april 2024 op zitting behandeld, gezamenlijk met de beroepen van [X] B.V. (LEE 22/899 en 22/903), [Y] B.V. (LEE 22/894) en Stichting [Z] (LEE 22/811 en 22/815). Hieraan hebben namens eiseres deelgenomen: [F.] en de gemachtigde van eiseres - eveneens de gemachtigde in de andere beroepen - bijgestaan door zijn kantoorgenoot drs. M.H. Pierik en P.J. van Heerwaarden RM RT GZV REV (taxateur). De heffingsambtenaar is verschenen, bijgestaan door [medewerker] . Verder waren aanwezig: [O.] namens [X] B.V., [B.] namens [Y] B.V. en [S.] namens Stichting [Z] .

Feiten

2. Eiseres is eigenaar van de onroerende zaak. Zij exploiteert daar een terrein voor verblijfsrecreatie.
3. Aangrenzend aan het terrein bevindt zich ook een zwembad. Eiseres is eigenaar van dit zwembad (inclusief ondergrond) en exploiteert dit ook. De heffingsambtenaar heeft het zwembad voor de Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ) als een afzonderlijk object beschouwd en afzonderlijk gewaardeerd.

Beoordeling door de rechtbank

Is de objectafbakening juist?
4. De rechtbank moet de vraag beoordelen of de door de heffingsambtenaar bij de uitspraken op bezwaar vastgestelde WOZ-waarden per waardepeildata 1 januari 2017 en 1 januari 2018 niet te hoog zijn vastgesteld. Voordat de rechtbank aan die beoordeling toekomt, moet zij eerst (en zo nodig ambtshalve) beoordelen of de objectafbakening juist is geweest.
5. Eiseres heeft ten aanzien van de objectafbakening aangevoerd dat het zwembad en de camping als één geheel moeten worden meegenomen in de waardering.
6. De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat het zwembad niet als één geheel geëxploiteerd wordt met de camping. Daarom zijn deze beide apart gewaardeerd. Bovendien is dit destijds ook op verzoek van eiseres gebeurd.
7. De rechtbank stelt vast dat de camping als zodanig door de heffingsambtenaar is aangemerkt als een recreatiesamenstel zoals bedoeld in artikel 16, letter e, van de Wet WOZ. De rechtbank ziet zich nu nog voor de vraag gesteld of het zwembad ook onderdeel uitmaakt van dat recreatiesamenstel. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en dat om die reden de objectafbakening onjuist is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat voor het aannemen van één recreatiesamenstel is vereist dat de delen naar de omstandigheden beoordeeld één terrein vormen bestemd voor verblijfsrecreatie en ook als zodanig worden geëxploiteerd. [1] Uit de door de heffingsambtenaar ter zitting overgelegde plattegrond volgt dat sprake is van één terrein. Op de plattegrond is te zien dat het zwembad bereikbaar is vanaf de camping, zonder dat van de openbare weg gebruik hoeft te worden gemaakt. Het terrein is in zijn geheel bestemd voor verblijfsrecreatie en wordt ook als zodanig geëxploiteerd. Het zwembad en de camping zijn beide eigendom van eiseres en worden als een geheel geëxploiteerd. Campinggasten hebben gratis toegang tot het zwembad, althans de prijs die de gasten betalen voor hun verblijf is inclusief toegang tot het zwembad. Eiseres adverteert ook als zijnde een camping met zwembad.
8. Gelet op het voorgaande is het object te klein afgebakend. In die situatie kan de rechtbank de WOZ-waarden niet zelf in goede justitie vaststellen. Dat betekent dat de beroepen gegrond zijn en dat de WOZ-beschikkingen en de aanslagen OZB voor beide jaren vernietigd worden. [2]
9. Nu de beroepen gegrond zijn, omdat de objectafbakening onjuist is, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de vraag of de WOZ-waarden per waardepeildata niet te hoog zijn vastgesteld.
Heeft eiseres recht op immateriële schadevergoeding?
10. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat deze termijn, voor zover die ziet op de bezwaarfase, met een half jaar verlengd moet worden.
11. De heffingsambtenaar heeft ter zitting gesteld dat voor wat betreft een eventuele immateriële schadevergoeding mogelijk sprake is van samenhang tussen dit beroep en de andere ter zitting behandelde beroepen.
12. De rechtbank wijst een immateriële schadevergoeding toe, omdat de behandeling van het beroep te lang heeft geduurd. De hoogte van de schadevergoeding bepaalt de rechtbank als volgt.
13. De rechtbank stelt voorop dat voor een immateriële schadevergoeding sprake kan zijn van samenhang tussen meerdere beroepen van één (rechts)persoon. Dat is het geval nu de rechtbank in twee beroepen uitspraak doet die in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Het uitgangspunt is dat iedere eiser een zelfstandig recht op schadevergoeding heeft. De omstandigheid dat eiseres samen met een aantal anderen procedeert kan wel een matigende invloed hebben op de (veronderstelde) spanning, het ongemak en de onzekerheid die worden ondervonden door een te lang durende procedure. Dat kan reden zijn voor het matigen van de toe te kennen immateriële schadevergoeding. [3]
14. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval reden is voor het matigen van de immateriële schadevergoeding. Zowel eiseres als de andere drie rechtspersonen waarvan ter zitting gezamenlijk een aantal beroepen zijn behandeld, hebben in bezwaar en beroep gezamenlijk geprocedeerd. In hoofdzaak gaat het ook steeds om hetzelfde, namelijk de waardering van recreatieterreinen op Ameland. Gelet hierop zal de rechtbank één immateriële schadevergoeding berekenen en die vervolgens gelijkelijk verdelen over de vier betrokkenen.
15. Alle procedures zijn in juli 2019 aangevangen toen de heffingsambtenaar de (pro forma) bezwaarschriften ontving. De rechtbank doet uitspraak op 30 mei 2024. De redelijke termijn is dan – rekening houdend met de 6 maanden verlenging – met 29 maanden overschreden. Voor elk half jaar, of deel daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden kent de rechtbank een schadevergoeding van € 500 toe. De immateriële schadevergoeding bedraagt dan totaal gezamenlijk € 2.500. Omdat iedere belanghebbende een zelfstandig recht op schadevergoeding heeft, wordt aan eiseres ¼ deel hiervan, dus € 625 toegekend.
16. Omdat de bezwaarfase afgerond 30 maanden heeft geduurd, en daarmee 18 maanden te lang, komt 18/29 deel, afgerond € 388, voor rekening van de heffingsambtenaar en de overige € 237 voor rekening van de Minister. Omdat het bedrag dat door de Minister moet worden betaald minder is dan € 5.000, hoeft de Minister niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop te reageren. [4]

Conclusie en gevolgen

17. De beroepen zijn gegrond. Dit betekent dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraken op bezwaar, de WOZ-beschikkingen en de aanslagen OZB.
18. Omdat de beroepen gegrond zijn moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiseres vergoeden. De rechtbank constateert dat voor beide beroepen griffierecht in rekening is gebracht, maar dat er sprake is van samenhang voor het griffierecht en dat daarom slechts eenmaal griffierecht verschuldigd was (alleen in de zaak 22/834). De rechtbank zal daarom ambtshalve overgaan tot het terugstorten van het in de zaak 22/835 ten onrechte geheven griffierecht.
19. Partijen hebben ter zitting afgesproken dat de heffingsambtenaar aan elke eiser, dus ook aan eiseres, een proceskostenvergoeding betaalt die als volgt is berekend: 2 proceshandelingen x € 875 per proceshandeling x wegingsfactor 1,5 x 1,5 in verband met samenhang. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.937,50. Deze vergoeding wordt gedeeld door het aantal eisers van wie de beroepen gezamenlijk zijn behandeld. Aan eiseres wordt ¼ deel namelijk (afgerond) € 984,38 toegekend.
20. Eiseres heeft ook verzocht om vergoeding van de door haar gemaakte taxatiekosten. De rechtbank kent ook daar een vergoeding voor toe. De rechtbank berekent die vergoeding als volgt. Ter zitting heeft de taxateur gesteld dat het opstellen van één taxatierapport circa 16 uur kost. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar gesteld dat die tijdsbesteding akkoord is voor het opstellen van één taxatierapport, maar dat gelet op de gelijkende opzet en inhoud van de vier taxatierapporten (één per betrokkene), de overige rapporten aanzienlijk minder tijd zullen hebben gekost. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar hierin. De rechtbank acht het redelijk om in totaal 24 uur toe te kennen, tegen het door de taxateur gestelde tarief van € 150 per uur, nu dat tarief niet hoger is dan het per 1 januari 2024 geldende maximale uurtarief voor de taxatie van incourante niet-woningen. De totale vergoeding voor de taxatierapporten komt daarmee uit op € 3.600 (exclusief omzetbelasting). Aan eiseres wordt ¼ deel hiervan, ofwel € 900, toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de WOZ-beschikkingen 2018 en 2019 en de aanslagen OZB 2018 en 2019;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 388;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 237;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 365 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.884,38 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, voorzitter, en mr. P.P.D. Mathey-Bal en mr. L.M. Praamstra, leden, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2024.
w.g. griffier
w.g. Bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. L.M. Praamstra.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 16 aanhef en onder e van de Wet WOZ.
2.Zie Hoge Raad 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AD6058.
3.Zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
4.Beleidsregel van 8 juli 2014, nr. 436935, Staatscourant 2014, nr. 20210.