ECLI:NL:RBNNE:2024:2081

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
22/811 en 22/815
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WOZ-waarden voor recreatieterreinen op Ameland en immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 30 mei 2024, zijn de beroepen van eiseres, die een camping exploiteert op Ameland, tegen de vastgestelde WOZ-waarden van haar onroerende zaken ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaken correct heeft vastgesteld op basis van de operationele cashflow methode (OCF-methode), die de objectieve exploitatiemogelijkheden van het recreatieterrein in aanmerking neemt. Eiseres heeft de door de heffingsambtenaar gepresenteerde gegevens niet weersproken, en de rechtbank concludeert dat de WOZ-waarden niet te hoog zijn vastgesteld.

Daarnaast heeft eiseres verzocht om een immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met 29 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding toe van in totaal € 2.500, die gelijkelijk wordt verdeeld over de betrokken eisers. Eiseres ontvangt een bedrag van € 625. De rechtbank heeft ook een proceskostenvergoeding van € 984,38 aan eiseres toegewezen, maar heeft geen aanleiding gezien om taxatiekosten te vergoeden, gezien de ongegrondheid van de beroepen.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar in stand blijven. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug, maar de heffingsambtenaar is wel veroordeeld tot het betalen van de immateriële schadevergoeding en de proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/811 en 22/815

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 30 mei 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. drs. M. Klomp RB),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Ameland, de heffingsambtenaar

(S.R. Winia).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister
).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 23 december 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaken als volgt vastgesteld:
WOZ-object
Waardepeildatum
Vastgestelde waarde
[adres 1]
1-1-2017
€ 965.000
1-1-2018
€ 1.393.000
[adres 2]
1-1-2017
€ 969.000
1-1-2018
€ 979.000
Met deze waardevaststellingen zijn aan eiseres ook de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Ameland voor de jaren 2018 en 2019 opgelegd (de aanslagen).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van eiseres gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarde van de onroerende zaken als volgt verlaagd:
WOZ-object
Waardepeildatum
Waarde verlaagd naar
[adres 1]
1-1-2017
€ 829.000
1-1-2018
€ 849.000
[adres 2]
1-1-2017
€ 672.000
1-1-2018
€ 703.000
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen als volgt geregistreerd:
WOZ-object
Belastingjaar
Zaaknummer rechtbank
[adres 1]
2018
22/811
[adres 2]
[adres 1]
2019
22/815
[adres 2]
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Eiseres heeft bij brief van 5 april 2024 nadere stukken overgelegd.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 april 2024 op zitting behandeld, gezamenlijk met de beroepen van [X] B.V. (LEE 22/899 en 22/903), [Y] B.V. (LEE 22/894) en Stichting [Z] (LEE 22/834 en 22/835). Hieraan hebben namens eiseres deelgenomen: [S.] (directeur van eiseres), de gemachtigde van eiseres - eveneens de gemachtigde in de andere beroepen - bijgestaan door zijn kantoorgenoot drs. M.H. Pierik en P.J. van Heerwaarden RM RT GZV REV (taxateur). De heffingsambtenaar is verschenen, bijgestaan door [medewerker] . Verder waren aanwezig: [O.] namens [X] B.V., [B.] namens [Y] B.V. en [F.] namens Stichting [Z] .

Feiten

2. Eiseres exploiteert een camping op Ameland.
3. Deze camping is opgesplitst in 3 objecten voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), namelijk:
  • [adres 1] Camping: dit WOZ-object is eigendom van de staat, eiseres huurt het terrein.
  • [adres 1] : de staat is hiervan de juridische eigenaar, maar eiseres heeft dit WOZ-object in erfpacht en is hiervan voor toepassing van de Wet WOZ de genothebbende.
  • [adres 2] : eiseres is hiervan de eigenaar.
4. Op [adres 2] bevinden zich 390 toeristische plaatsen, een sportveld en twee sanitaire gebouwen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de vraag of de door de heffingsambtenaar bij de uitspraken op bezwaar vastgestelde WOZ-waarden per waardepeildata 1 januari 2017 en 1 januari 2018 niet te hoog zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank is van oordeel dat de WOZ-waarden niet te hoog zijn vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zijn de bij uitspraken op bezwaar vastgestelde WOZ-waarden niet te hoog?
7. Op grond van artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
8. Volgens artikel 4, lid 1, aanhef en onder b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ kan de waarde in het economisch verkeer van niet-woningen onder meer bepaald worden door middel van een discounted-cash-flow methode (DCF-methode). De DCF-methode gaat uit van de exploitatiemogelijkheden van het terrein. Partijen zijn het erover eens dat het in dit geval twee voor de Wet WOZ zelfstandige terreinen voor verblijfsrecreatie betreft (namelijk: [adres 1] en [adres 2] ) en dat de operationele cashflow methode (OCF-methode) - als variant van de DCF-methode - zoals beschreven in de voor de waardepeildata 1 januari 2017 en 1 januari 2018 vastgestelde Taxatiewijzer Recreatie deel 22 moet worden toegepast. De rechtbank ziet geen aanleiding om partijen hierin niet te volgen.
9. Ter zitting heeft eiseres verklaard het eens te zijn met de waarden zoals die bij de uitspraken op bezwaar zijn vastgesteld voor de [adres 1] . De rechtbank hoeft zich over de waardevaststelling van dit object niet meer te buigen, zo heeft eiseres verklaard.
10. De OCF-methode gaat uit van de objectieve exploitatiemogelijkheden van het recreatieterrein. Op [adres 2] bevinden zich toeristische plaatsen, een sportveld en twee sanitaire gebouwen. De heffingsambtenaar heeft op de zitting een spreadsheet overgelegd waaruit een OCF-waarde volgt die is gebaseerd op deze gegevens (opgenomen in de gele kolom getiteld ‘OCF-waarde, excl. opstallen’). Eiseres is het met de heffingsambtenaar eens dat waardering op basis van de OCF-methode kan plaatsvinden en heeft de gegevens die de heffingsambtenaar daarvoor heeft gebruikt niet weersproken. De door de heffingsambtenaar op basis van die gegevens berekende waarden zijn gelijk aan of in ieder geval niet lager dan de bij uitspraken op bezwaar vastgestelde WOZ-waarden.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de WOZ-waarden voor de [adres 2] niet te hoog vastgesteld. De beroepen zijn daarom ongegrond.
Heeft eiseres recht op immateriële schadevergoeding?
12. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat deze termijn, voor zover die ziet op de bezwaarfase, met een half jaar verlengd moet worden.
13. De rechtbank wijst een immateriële schadevergoeding toe, omdat de behandeling van het bezwaar en beroep te lang heeft geduurd. De hoogte van de schadevergoeding bepaalt de rechtbank als volgt.
14. De rechtbank stelt voorop dat voor een immateriële schadevergoeding sprake kan zijn van samenhang tussen meerdere beroepen van één (rechts)persoon. Dat is het geval nu de rechtbank in twee beroepen uitspraak doet, die in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Het uitgangspunt is dat iedere eiser een zelfstandig recht op schadevergoeding heeft. De omstandigheid dat eiseres samen met een aantal anderen procedeert kan wel een matigende invloed hebben op de (veronderstelde) spanning, het ongemak en de onzekerheid die worden ondervonden door een te lang durende procedure. Dat kan reden zijn voor het matigen van de toe te kennen immateriële schadevergoeding. [2]
15. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval reden is voor het matigen van de immateriële schadevergoeding. Zowel eiseres als de andere drie rechtspersonen waarvan ter zitting gezamenlijk een aantal beroepen zijn behandeld, hebben in bezwaar en beroep gezamenlijk geprocedeerd. In hoofdzaak gaat het ook steeds om hetzelfde, namelijk de waardering van recreatieterreinen op Ameland. Gelet hierop zal de rechtbank één immateriële schadevergoeding berekenen en die vervolgens gelijkelijk verdelen over de vier betrokkenen.
16. Alle procedures zijn in juli 2019 aangevangen toen de heffingsambtenaar de (pro forma) bezwaarschriften ontving. De rechtbank doet uitspraak op 30 mei 2024. De redelijke termijn is dan – rekening houdend met de 6 maanden verlenging – met 29 maanden overschreden. Voor elk half jaar, of deel daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden kent de rechtbank een schadevergoeding van € 500 toe. De immateriële schadevergoeding bedraagt dan totaal gezamenlijk € 2.500. Omdat iedere belanghebbende een zelfstandig recht op schadevergoeding heeft, wordt aan eiseres ¼ deel hiervan, dus € 625 toegekend.
17. Omdat de bezwaarfase afgerond 30 maanden heeft geduurd, en daarmee 18 maanden te lang, komt 18/29 deel, afgerond € 388, voor rekening van de heffingsambtenaar en de overige € 237 voor rekening van de Minister. Omdat het bedrag dat door de Minister moet worden betaald minder is dan € 5.000, hoeft de Minister niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop te reageren. [3]

Conclusie en gevolgen

18. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. [4] Partijen hebben ter zitting afgesproken dat de heffingsambtenaar aan elke eiser, dus ook aan eiseres, een proceskostenvergoeding betaalt die als volgt is berekend: 2 proceshandelingen x € 875 per proceshandeling x wegingsfactor 1,5 x 1,5 in verband met samenhang. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.937,50. Deze vergoeding wordt gedeeld door het aantal eisers van wie de beroepen gezamenlijk zijn behandeld. Aan eiseres wordt ¼ deel namelijk (afgerond) € 984,38 toegekend. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van de taxatiekosten nu de beroepen ongegrond zijn.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 388;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 237;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 984,38 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, voorzitter, en mr. P.P.D. Mathey-Bal en mr. L.M. Praamstra, leden, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2024.
w.g. griffier
w.g. Bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. L.M. Praamstra.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.
2.Zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
3.Beleidsregel van 8 juli 2014, nr. 436935, Staatscourant 2014, nr. 20210.
4.Zie Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1160.