ECLI:NL:RBNNE:2024:2023

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
LEE 24/2301
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning wegens drugshandel

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, een huurder en bewoner van een appartement in Groningen, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om zijn woning voor zes maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester heeft deze maatregel opgelegd omdat in de woning harddrugs zijn aangetroffen, en de woning kennelijk werd gebruikt als opslagplaats voor drugs die op straat werden gedeald. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester niet voldoende heeft onderbouwd dat sluiting van de woning een geschikt en noodzakelijk middel is om de openbare orde te herstellen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het besluit van de burgemeester, waarbij ook proceskosten en griffierechten aan verzoeker worden vergoed. De uitspraak benadrukt dat de geschiktheid en noodzakelijkheid van de sluiting nog niet vaststaan, en dat er onvoldoende bewijs is dat de woning daadwerkelijk betrokken was bij drugstransacties.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/2301

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 mei 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit Groningen, verzoeker

(gemachtigde: mr. A. Allersma),
en

de burgemeester van de gemeente Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. J.H. Bolt en mr. L. Reitsema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de sluiting van zijn woning.
1.1.
Met het bestreden besluit van 8 mei 2024 heeft verweerder aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat zijn woning op het [adres] te Groningen (hierna: woning) voor een periode van zes maanden wordt gesloten. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van verweerder.

Feiten en totstandkoming van het besluit

2.1.
Verzoeker is huurder en bewoner van de woning. Het betreft een appartement in een gebouw met een groter aantal woningen.
2.2.
Blijkens een bestuurlijke rapportage van de politie, Eenheid Noord Nederland, Basiseenheid Groningen-Centrum, heeft de politie verzoeker op 21 maart 2024 op heterdaad aangehouden voor de handel in verdovende middelen. Aansluitend werd in de woning een huiszoeking verricht. Op verscheidene plekken werden zakjes met wit poeder gevonden. 75,6 gram wit poeder is indicatief positief getest op cocaïne. 58,6 wit poeder is indicatief positief getest op ketamine. Enkele hoeveelheden van de in beslag genomen middelen zijn door het Nederlands Forensisch Instituut getest. Uit die test is naar voren gekomen dat het inderdaad cocaïne betrof. Verder werden in de woning onder meer sealbags, ponypacks en een weegschaaltje aangetroffen.
2.3.
Op 4 april 2024 heeft de Forensische Opsporing Politie Eenheid Noord Nederland onderzoek verricht en geconcludeerd dat verschillende van de zakjes cocaïne bevatten.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
3.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.2.
De voorzieningenrechter zal zich bij de beoordeling van de gronden van het verzoek onder meer baseren op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (overzichtsuitspraak), en van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 (evenredigheidsuitspraak). In de evenredigheidsuitspraak heeft de AbRS uitgesproken dat het bestreden besluit, indien bevoegd genomen, geschikt en noodzakelijk moet zijn om de beoogde doelen te bereiken en dat de genomen maatregel evenwichtig moet zijn.
3.3.
In de bijlage bij de uitspraak is de relevante regelgeving opgenomen.
Bevoegdheid
4.1.
In de overzichtsuitspraak heeft de AbRS overwogen dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs in een woning, het in beginsel aannemelijk is dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het is aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken [1] .
De voorzieningenrechter overweegt dat cocaïne is opgenomen in Lijst I van de Opiumwet. De aangetroffen en geteste hoeveelheid cocaïne is zo groot dat deze bestemd geacht kan worden voor de handel, te weten verkoop, aflevering of verstrekking. De stelling van verzoeker dat hij de drugs voornamelijk voorhanden had voor eigen gebruik, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk gezien de hoeveelheid en gezien de aanwezigheid van het weegschaaltje en verpakkingsmateriaal.
4.2.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is een burgemeester bevoegd om een woning of lokaal te sluiten indien voorwerpen of stoffen voor de productie of handel van verdovende middelen aanwezig zijn. Hiervan is in dit geval sprake. Verweerder is dus bevoegd.
Geschiktheid en noodzakelijkheid
5. Omdat de aspecten geschiktheid en noodzakelijkheid in deze zaak niet goed zijn te scheiden, zal de voorzieningenrechter deze gezamenlijk bespreken.
5.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat het middel van sluiting in het algemeen geschikt is om de betreffende woning aan het drugscircuit te onttrekken.
5.2.
De AbRS heeft in uitspraken van 6 juli 2022 [2] uitgesproken dat aan de hand van ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Met sluiting wordt beoogd het pand aan het drugscircuit te onttrekken door de bekendheid als drugspand weg te nemen en de loop eruit te halen. Voor beoordeling van de ernst en omvang is van belang of de drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Als er geen aanwijzing is van handel, het niet harddrugs betreft, zich geen recidivesituatie voordoet en er geen sprake is van ligging in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, dan is er niet zonder meer noodzaak om het pand te sluiten.
5.3.
Verweerder motiveert in het bestreden besluit de noodzaak van sluiting met de stellingen dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, dat de woning is gelegen in een kwetsbare omgeving, namelijk in een drukbezocht gebied in de binnenstad, dat de handel in harddrugs en de eventuele bekendheid van het pand in het criminele circuit des te meer een bedreiging vormen voor de openbare orde en veiligheid en dat sluiting, anders dan een waarschuwing of een voorwaardelijke sluiting, een krachtig signaal geeft.
5.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat in dit geval sprake is van handel in harddrugs. Verder acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat de woning deel uitmaakt van het drugscircuit gezien de omstandigheden dat verzoeker is aangehouden wegens het dealen van drugs en dat de politie vervolgens in de woning handelshoeveelheden drugs heeft aangetroffen. Blijkbaar gebruikt verzoeker de woning als opslagplaats voor de drugs. Verder volgt uit de aangetroffen hoeveelheden drugs dat verzoeker contacten heeft met leveranciers van grotere partijen.
5.5.
Er is echter geen aanwijzing dat verzoeker in de woning zelf, of in het complex waarvan de woning deel uitmaakt, drugstransacties heeft afgesloten. Er is niet gebleken dat er loop was naar de woning van drugsgebruikers of drugsleveranciers. Van een aanwijzing dat de drugshandel vanuit de woning plaats heeft gevonden, is (nog) geen sprake.
5.6.
Ter zitting is besproken dat de sluiting van de woning voor de buitenwereld zichtbaar zal worden gemaakt door het aanbrengen van een matrixbord aan de buitenkant van het appartement. De voorzieningenrechter overweegt dat een dergelijk bord voor vrijwel niemand zichtbaar zal zijn omdat het geplaatst zal zijn hoog aan de achterkant van het appartementengebouw, kennelijk zonder dat een voorbijganger dit kan zien. Het is de voorzieningenrechter daarom niet duidelijk hoe verweerder hiermee het signaal afgeeft dat hij optreedt tegen drugscriminaliteit.
5.7.1.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het gebied rond de woning een uitgaansbuurt is waar veel mensen van alle leeftijden komen. Het dealen van drugs maakt dit gebied kwetsbaar.
5.7.2.
De voorzieningenrechter acht dit onvoldoende om dit deel van het centrum van de stad Groningen om die reden als een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk aan te merken. In de jurisprudentie wordt daarmee gedoeld op een wijk die sociaaleconomisch kwetsbaar is en ook al eerder te kampen heeft gehad met drugscriminaliteit. De onderbouwing door verweerder biedt onvoldoende grond voor de conclusie dat die situatie zich in deze zaak voordoet.
5.8.
De voorzieningenrechter oordeelt daarom dat verweerder vooralsnog onvoldoende heeft gemotiveerd dat de sluiting van de woning zowel een geschikt als een noodzakelijk middel vormt om het doel van herstel van de openbare orde te bereiken. De wel goed onderbouwde aspecten, te weten het deel uitmaken van een drugscircuit en de handel in harddrugs, zijn daarvoor nog niet voldoende.
6. Omdat de geschiktheid en noodzakelijkheid van de sluiting nog niet vaststaan, komt de voorzieningenrechter niet toe aan het bespreken van de evenwichtigheid van de voorgenomen sluiting.

Conclusie en gevolgen

7.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 8 mei 2024 wordt geschorst.
7.2.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht moet vergoeden en dat verzoeker ook een vergoeding krijgt van zijn proceskosten, op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb door verweerder uit te betalen aan de rechtsbijstandverlener omdat sprake is van toevoeging. Deze vergoeding bedraagt € 1.750 omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend en ter zitting is verschenen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan de rechtsbijstandverlener;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187 aan verzoeker moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2024.
griffier
de voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Opiumwet
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.

Voetnoten

1.Uitspraak van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2206.