ECLI:NL:RBNNE:2024:1856

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
10932299 AR VERZ 24-5
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en toekenning van een billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 8 mei 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van Stichting Antonius Zorggroep tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster 1], een klinisch chemicus, wegens een verstoorde arbeidsverhouding. De procedure is gestart na een langdurig conflict tussen partijen, waarbij [verweerster 1] zich ziek meldde en later een diagnose van een zware depressie kreeg. Ondanks herhaalde verzoeken om re-integratie en gesprekken, heeft Antonius onvoldoende inspanningen geleverd om het conflict op te lossen en de re-integratie in het eerste spoor te faciliteren. De kantonrechter oordeelde dat de verstoorde arbeidsrelatie niet het gevolg was van het functioneren van [verweerster 1], maar van ernstig verwijtbaar handelen van Antonius. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 augustus 2024 en een billijke vergoeding van € 443.916,- toegekend aan [verweerster 1]. Daarnaast zijn diverse vergoedingen, waaronder een transitievergoeding en achterstallig salaris, toegewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Antonius in overwegende mate in het ongelijk is gesteld en heeft de proceskosten aan haar opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer / rekestnummer: 10932299 \ AR VERZ 24-5
Beschikking van 8 mei 2024
in de zaak van
STICHTING ANTONIUS ZORGGROEP,
te Sneek,
verzoekende partij in het verzoek,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: Antonius,
gemachtigde: mr. A.E. Doornbos,
tegen
[verweerster 1],
te [woonplaats] ,
verwerende partij in het verzoek,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerster 1] ,
gemachtigde: mr. D.M. van Genderen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de brief van 14 maart 2024 met producties van Antonius
- de brief van 14 maart 2024 met producties van [verweerster 1]
- de e-mail van 18 maart 2024 met productie van [verweerster 1]
- de mondelinge behandeling gehouden op 19 maart 2024.

2.De feiten

2.1.
[verweerster 1] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 1 september 2018 werkzaam bij Antonius in de functie van klinisch chemicus, inmiddels voor 32 uur per week en vanaf 1 december 2018 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.2.
De functie van klinisch chemicus valt onder de afdeling Klinisch Chemisch Laboratorium (KCL) en is een onderdeel van het Diagnostisch Farmaceutisch Bedrijf (DFB). De heer [clustermanager DFB] ( [clustermanager DFB] ) clustermanager DFB, is de direct leidinggevende van [verweerster 1] . De heer [medisch coördinator] ( [medisch coördinator] ) is medisch coördinator en ook klinisch chemicus. [verweerster 1] , [medisch coördinator] , een derde klinisch chemicus en drie unitleiders vormen tezamen het Lab Managementteam (Lab MT).
2.3.
Met [verweerster 1] zijn nooit functioneringsgesprekken gevoerd. In mei en juni 2020 zijn wel zogenaamde samenwerkingsgesprekken gevoerd. In de verslagen van die gesprekken is geen noemenswaardige kritiek op het functioneren van [verweerster 1] benoemd.
2.4.
In een 360 graden rapportage van 26 november 2020 scoort [verweerster 1] hoog op de competenties samenwerking en communicatie.
2.5.
Tijdens een overleg van het Lab MT op 16 december 2020 heeft een confrontatie plaatsgevonden tussen [verweerster 1] en [medisch coördinator] waarbij [medisch coördinator] bij hem levende irritaties heeft geuit over zijn samenwerking met [verweerster 1] . Omdat de vader van [verweerster 1] op 21 december 2020 is komen te overlijden, hebben [verweerster 1] en [medisch coördinator] over die confrontatie pas eind januari 2021 verder gesproken.
2.6.
Op 1 februari 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [clustermanager DFB] en [verweerster 1] . Tijdens dat gesprek heeft [clustermanager DFB] kenbaar gemaakt dat voor hem en de andere MT leden een grens is bereikt en dat voor [verweerster 1] een verbetertraject zal worden ingezet gericht op: de lat minder hoog leggen, meer loslaten, vertrouwen geven aan collega’s, zaken kort en bondig bespreekbaar maken en minder veeleisend zijn. Volgens het verslag van dit gesprek was het doel om de verstoorde samenwerking op genoemde onderdelen structureel te verbeteren, zodat er zowel in het Lab MT als op de werkvloer vanuit onderling vertrouwen prettig kan worden samengewerkt.
2.7.
Op 4 februari 2021 heeft [verweerster 1] een black out gehad op het werk en heeft zij zich vervolgens ziek gemeld met klachten als gevolg van overbelasting/burn-out. Door een bedrijfsarts is in maart 2021 vastgesteld dat [verweerster 1] beperkingen heeft die deels te duiden zijn als een direct gevolg van een verstoorde arbeidsverhouding, maar ook beperkingen in het functioneren die te duiden zijn als een gevolg van ziekte.
2.8.
Vanaf mei 2021 is [verweerster 1] in het kader van haar re-integratie begonnen met enkele werkzaamheden vanuit huis.
2.9.
De bedrijfsarts heeft bij brief van 6 juni 2021 aan Antonius bericht dat er de afgelopen weken weliswaar gesprekken zijn gevoerd tussen de leidinggevende en [verweerster 1] , maar dat deze niet gericht zijn geweest op het herstellen van vertrouwen en veiligheid en dat Antonius als werkgever verantwoordelijk is voor het creëren van voldoende basis om een structurele opbouw in werk vorm te geven. De bedrijfsarts verwacht herstel binnen meerdere weken tot enkele maanden indien de werkrelatie wordt hersteld.
2.10.
In juli 2021 heeft de behandelend GGZ -arts de bedrijfsarts gedocumenteerd op de hoogte gebracht van de diagnose zware depressie.
2.11.
In de periode augustus tot en met december 2021 hebben mediationgesprekken plaatsgevonden.
2.12.
De bedrijfsarts heeft op 15 december 2021 zijn opdracht teruggegeven omdat zijn adviezen maar beperkt werden opgevolgd.
2.13.
Vervolgens heeft Antonius in december 2021 een voorstel gedaan tot het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. [verweerster 1] heeft dit voorstel niet geaccepteerd.
2.14.
Op 4 februari 2022 heeft Antonius een verzoekschrift strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen bij de kantonrechter in Leeuwarden ingediend. Bij beschikking van 8 juni 2022 heeft de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen. De kantonrechter heeft daarbij overwogen dat [verweerster 1] de gelegenheid moet krijgen om verder te werken aan herstel, waarna een gesprek tussen partijen kan worden opgepakt over de wijze waarop de samenwerking kan worden verbeterd en over de wijze waarop de re-integratie kan worden vormgegeven.
Antonius heeft hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter ingesteld.
2.15.
Hoewel [verweerster 1] bij e-mail van 29 januari 2022 en haar gemachtigde bij brief van 10 januari 2022, Antonius hebben gevraagd om zo snel mogelijk een nieuwe bedrijfsarts aan te wijzen om de re-integratie weer op kunnen pakken, werd [verweerster 1] niet eerder dan op 21 juli 2022 gezien door bedrijfsarts dr. Buit. In zijn rapport van 21 juli 2022 geeft hij als advies het volgende stappenplan:
“stap 1: bespreek met elkaar wat de doelstelling gaat worden, al dan niet terugkeer in eigen/ander werk. Wat is hier voor nodig?
stap 2: koffie drinken op het werk met collega’s maximaal 20 minuten zonder over zichzelf te praten.
stap 3: als stap 2 zonder problemen verloopt kan zij in theorie gaan opbouwen in werkzaamheden.”
2.16.
Nadat [verweerster 1] herhaaldelijk bij Antonius heeft aangedrongen het stappenplan te bespreken hebben [verweerster 1] en [clustermanager DFB] elkaar op 9 september 2022 gesproken waarbij beide advocaten aanwezig waren.
2.17.
Op 5 oktober 2022 gaf de bedrijfsarts aan dat indien na gesprek met de leidinggevende de weg open is voor re-integratie bij de eigen werkgever, [verweerster 1] kan starten met drie weken lang 25% van de normale werkuren in aangepast werk. Voor het geval [verweerster 1] niet kan/mag re-integreren in eigen of ander werk bij de eigen werkgever dan zal er volgens de bedrijfsarts naar een andere oplossing gezocht moeten worden, bijvoorbeeld een tweede spoor traject.
2.18.
[clustermanager DFB] liet [verweerster 1] weten dat zij op 24 en 26 oktober 2022 met twee van de MT-leden, te weten [medisch coördinator] en [MT lid Antonius] , kon spreken. Gelijktijdig met het voorstel van [clustermanager DFB] ontving [verweerster 1] een aantal nieuwe producties van Antonius voor de zitting in hoger beroep op 28 oktober 2022, waaronder negatieve verklaringen van [medisch coördinator] en [MT lid Antonius] . [verweerster 1] gaf bij e-mail van 20 oktober 2022 aan dat zij een gesprek kort voor de zitting in hoger beroep niet zag zitten en zij heeft voorgesteld na de zitting nieuwe afspraken in te plannen met de labMT leden.
2.19.
[clustermanager DFB] reageerde daar bij e-mail van 24 oktober 2022 op dat hij het niet acceptabel vond dat [verweerster 1] terug kwam op de gemaakt afspraak om de gesprekken te voeren in week 43, dat hij verwachtte dat [verweerster 1] die week tenminste één gesprek met een MT lid zou hebben en dat het niet voldoen aan het advies van de bedrijfsarts tot gevolg zou hebben dat de loonbetaling zou worden stop gezet.
2.20.
[verweerster 1] heeft een koffiegesprek gehad met [medisch coördinator] . Na dit gesprek mailde [verweerster 1] op 7 november 2022 aan [clustermanager DFB] dat zij het gesprek met [medisch coördinator] als erg onplezierig heeft ervaren, dat zij zich gelet op de door [medisch coördinator] gemaakte verwijten afvroeg of hij op de hoogte was van haar gezondheidssituatie en wat [clustermanager DFB] hem had meegegeven als doelstelling van het gesprek. Daarbij deed ze een beroep op [clustermanager DFB] om er voor te zorgen dat de insteek van het gesprek met de andere labMT-leden is dat ze elkaar kunnen ontmoeten en om daarna voorzichtig op te bouwen.
2.21.
De bedrijfsarts adviseerde in het kader van de te nemen stappen in de re-integratie op 23 november 2022 de WIA keuring en het hoger beroep af te wachten, omdat inmiddels duidelijk is dat het MT terugkeer van [verweerster 1] niet ziet zitten.
2.22.
In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) bij beschikking van 23 november 2022 de verzochte ontbinding eveneens afgewezen. Het Hof heeft – kort gezegd – geoordeeld dat sprake is van het opzegverbod tijdens ziekte. Ten aanzien van het verband tussen het verzoek van de ontbinding en de ziekte van [verweerster 1] heeft het Hof – voor zover van belang – als volgt geoordeeld:
Antonius stelt dat een redelijke grond voor ontbinding is gelegen in het gedrag en functioneren van [verweerster 1] zowel voor als na haar ziekmelding. Volgens Antonius zijn de verhoudingen daardoor verstoord geraakt. Niet weersproken is dat [verweerster 1] niet lang na haar ziekmelding in behandeling is gekomen bij een GGZ-arts en is gediagnostiseerd met een psychische stoornis, namelijk een depressieve stoornis. Dit is een ernstige aandoening die niet van de ene op de andere dag ontstaat. Dat maakt dat het niet aannemelijk is dat [verweerster 1] is ‘gevlucht’ in ziekte toen [clustermanager DFB] op maandag 1 februari 2021 kritiek op haar functioneren uitte en een verbetertraject aankondigde, nog daargelaten dat [verweerster 1] de rest van de week totdat zij op 4 februari 2021 op het werk een black-out had, gewoon heeft gewerkt. Wel aannemelijk is dat deze aandoening invloed heeft gehad op het functioneren van [verweerster 1] in de uitoefening van haar functie van klinisch chemicus en op haar gedrag voor en na de ziekmelding.
2.23.
In het kader van de WIA-aanvraag van [verweerster 1] heeft de arbeidsdeskundige bij e-mail van 8 december 2022 (die c.c. is gestuurd aan [verweerster 1] ) aan [clustermanager DFB] gevraagd waarom niet is onderzocht op welke wijze de inzetbaarheid van [verweerster 1] vorm kan worden gegeven bij de eigen werkgever en wat zijn plannen zijn voor de komende periode. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige tevens bericht dat hij heeft begrepen dat op 12 december 2022 een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst onderwerp van gesprek is en dat hij zich kan voorstellen dat een eventueel antwoord eerst na 12 december 2022 kan worden gegeven.
2.24.
[clustermanager DFB] stelde bij e-mail van 12 december 2022 aan [verweerster 1] voor een nieuw mediationtraject op te starten, bij voorkeur in het bijzijn van beide advocaten.
2.25.
[verweerster 1] berichtte [clustermanager DFB] - nadat zij op 15 december 2022 had aangegeven meer tijd nodig te hebben en er later op terug te komen - bij e-mail van 23 december 2022 dat het voor haar vreemd was om, na de uitspraak van het Hof en de adviezen van de bedrijfsarts, van het UWV te horen dat over ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou worden overlegd op 12 december 2022. Daarbij heeft zij aangegeven dat een mediationtraject met advocaten niet bijdraagt aan haar herstel en re-integratie binnen het laboratorium en dat dit niet is wat de bedrijfsarts heeft geadviseerd. [verweerster 1] wenst spoedig koffiegesprekken in te plannen met de andere labMT leden en haar werkzaamheden langzaam aan te gaan hervatten.
2.26.
De gemachtigde van [verweerster 1] heeft Antonius per e-mail van 23 december 2022 in gebreke gesteld met betrekking tot de nakoming van haar re-integratieverplichtingen en het opvolging geven aan de adviezen van de bedrijfsarts.
2.27.
Het UWV heeft op 2 januari 2023 aan Antonius een loonsanctie opgelegd op grond waarvan Antonius [verweerster 1] het loon tijdens ziekte diende door te betalen tot 2 februari 2024. Hieraan wordt het rapport van 28 december 2022 van de arbeidsdeskundige ten grondslag gelegd waarin staat dat [verweerster 1] niet werkt, maar wel belastbaar is en dat er binnen de grenzen van de belastbaarheid arbeidsmogelijkheden zijn. De arbeidsdeskundige acht de inspanningen van Antonius onvoldoende omdat zij niets aan re-integratie heeft gedaan wegens een arbeidsconflict. Antonius heeft bezwaar gemaakt tegen de loonsanctie.
2.28.
Nadat de bedrijfsarts op 9 januari 2023 had geoordeeld dat gestart zou kunnen worden met re-integratie en had geadviseerd met elkaar in gesprek te gaan, berichtte [clustermanager DFB] per e-mail van 20 januari 2023 aan [verweerster 1] dat zou worden ingezet op re-integratie tweede spoor. Volgens [clustermanager DFB] was er geen draagvlak voor re-integratie eerste spoor. Daarbij gaf hij aan dat de autorisatie om in te loggen in de systemen van Antonius zou vervallen en dat [verweerster 1] de toegang tot de gebouwen van Antonius werd ontzegd.
2.29.
[medisch coördinator] liet op 21 februari 2023 op het intranet laten weten dat hij op 1 juni 2023 met pensioen zou gaan.
2.30.
[verweerster 1] heeft op 23 februari 2023 een deskundigenoordeel aangevraagd over de re-integratie inspanningen van Antonius. Dit verzoek is niet in behandeling genomen omdat de wachttijd daarvoor op dat moment minimaal een half jaar betrof.
2.31.
Bij beslissing op bezwaar van 12 april 2023 is het bezwaar van Antonius tegen de loonsanctie afgewezen. De arbeidsdeskundige heeft onder meer geoordeeld dat er geen arbeidsdeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden waarbij de arbeidsmogelijkheden in de eigen organisatie en/of buiten de organisatie zijn onderzocht, dat spoor 1 beperkt is opgestart en dat spoor 2 in het geheel niet is opgestart. Volgens de arbeidsdeskundige is de re-integratie gestagneerd ondanks dat er vanaf juni 2021 benutbare mogelijkheden zijn vastgesteld door de bedrijfsarts en de adviezen van bedrijfsarts om de werkrelatie te herstellen.
2.32.
De bedrijfsarts gaf in het rapport van 7 juni 2023 aan dat aan spoor 1 geen vorm kon worden gegeven doordat terugkeer in eigen functie vanuit Antonius niet werd toegestaan en dat recent een spoor 2 traject is gestart.
2.33.
Vervolgens heeft een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden door Arbeidskundig Adviesbureau Rijnsburger. De arbeidsdeskundige heeft geprobeerd partijen tijdens een ‘5-gesprek’ bij elkaar te brengen en een basis te vinden om [verweerster 1] weer geleidelijk aan te laten re-integreren in haar eigen functie. Die poging was tevergeefs. In haar eindrapport van 20 juni 2023 oordeelde de arbeidsdeskundige dat sprake was van tijdelijke beperkingen en dat [verweerster 1] daarom mogelijk al wel een start zou kunnen gaan maken met terugkeer in passende taakonderdelen binnen haar eigen functie. Omdat er bij Antonius geen basis was om [verweerster 1] te laten re-integreren in taakonderdelen uit haar eigen functie adviseerde de arbeidsdeskundige [verweerster 1] ondersteuning aan te bieden gericht op begeleiding bij het zoeken naar en vinden van passend werk elders.
2.34.
[verweerster 1] heeft op 15 juni 2023 kennis gemaakt met het door Antonius ingeschakelde bureau Vooruitzicht loopbaanadvies en re-integratie (Vooruitzicht).
2.35.
Op dat moment had [verweerster 1] zelf al contact gelegd met de heer [directeur] van Certe Medische Diagnostiek & Advies (Certe). Zij sprak hem op 5 juli 2023 over de mogelijkheid om bij Certe te re-integreren.
2.36.
Antonius heeft op 31 juli 2023 verzocht de loonsanctie te verkorten. Dit verzoek is bij beslissing van 15 september 2023 door het UWV afgewezen. Voorafgaand aan deze beslissing is per e-mail van 24 augustus 2023 door de arbeidsdeskundige aan Antonius gevraagd wat zij heeft gedaan met het advies van de bedrijfsarts en of zij heeft onderzocht welke mogelijkheden er voor [verweerster 1] zijn om te werken binnen de eigen organisatie. Ondanks een gestuurde herinnering op 5 september 2023 heeft Antonius de door de arbeidsdeskundige gestelde vragen niet beantwoord.
2.37.
In de startrapportage van 31 augustus 2023 van Vooruitzicht is een traject voorgesteld van negen maanden met als doel op zo kort mogelijke termijn passende arbeid tegen zo hoog mogelijke loonwaarde voor [verweerster 1] te vinden, waar [verweerster 1] structureel en duurzaam kan werken.
2.38.
Van 1 september 2023 tot 31 december 2023 heeft [verweerster 1] in het kader van haar re-integratie werkzaamheden verricht bij Certe.
2.39.
De bedrijfsarts adviseerde in zijn rapport van 27 september 2023 de eerste zes weken maximaal 50% van de normale werkuren te re-integreren waarbij reistijduren gerekend moeten worden als werkuren en dat daarna kon worden uitgebreid met maximaal 25% van de normale werkuren er bij.
2.40.
De gemachtigde van [verweerster 1] heeft per e-mail van 31 oktober 2023 bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het salaris en van de reiskosten die Antonius op dat moment aan [verweerster 1] betaalde.
2.41.
Na 31 december 2023 is de re-integratieovereenkomst met Certe verlengd tot en met 2 februari 2024. Het functioneren van [verweerster 1] is door Certe positief beoordeeld. Certe heeft niet de mogelijkheid om de formatie klinisch chemici uit te breiden waardoor het niet mogelijk is [verweerster 1] in dienst te nemen.
2.42.
Op 9 januari 2024 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [verweerster 1] vrijwel geheel is hersteld, dat op dat moment reistijd nog werktijd is, maar dat dat kan vervallen bij werk dichtbij huis. De bedrijfsarts geeft verder aan dat zij het verzoek van [verweerster 1] om opnieuw met Antonius in gesprek te gaan, medisch gezien ondersteunt.
2.43.
De gemachtigde van [verweerster 1] heeft per e-mail van 15 januari 2024 Antonius verzocht met elkaar in gesprek te gaan over een terugkeer bij Antonius, gelet op het feit dat de bedrijfsarts heeft aangegeven dat [verweerster 1] weer bijna volledig aan het werk is en adviseert met elkaar in gesprek te gaan en omdat er veel wisselingen zijn geweest binnen de vakgroep, het team van het klinisch chemisch laboratorium en het HR bestand.
2.44.
Daarop heeft de gemachtigde van Antonius per e-mail van 1 februari 2024 gereageerd dat er sprake is van een totaal verziekte arbeidsrelatie en dat deze zo spoedig mogelijk tot een einde dient te komen. Daarbij is aangezegd dat Antonius de loonbetaling na afloop van de loonsanctie zal stopzetten en dat een verzoekschrift tot ontbinding zal worden ingediend.
2.45.
Sinds 2 februari 2024 heeft Antonius geen salaris meer aan [verweerster 1] betaald.

3.Het verzoek

3.1.
Antonius verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster 1] te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Daarnaast verzoekt Antonius om een verklaring voor recht, inhoudende dat [verweerster 1] geen recht heeft op een billijke vergoeding omdat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten door Antonius.
3.2.
Antonius heeft aan haar verzoek het volgende - kort samengevat - ten grondslag gelegd. Al jaren is er sprake van een zeer ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. [verweerster 1] blijft echter ontkennen dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie, terwijl niemand meer met haar wil samenwerken. Alles moet aan haar normen voldoen en/of op haar manier gebeuren, daarbij dwingt [verweerster 1] min of meer anderen hun zienswijze aan te passen. Zij roept collega’s ter verantwoording en is bij een weerwoord snel verongelijkt.
[verweerster 1] herkent zich niet in de op haar gegeven kritiek, kruipt in de ‘slachtofferrol’ en heeft zich ziekgemeld. Er hebben zeer veel gesprekken plaats gevonden, maar telkens is gebleken dat er sprake is van wantrouwen over en weer en dat de sfeer gespannen is. Nog altijd is er geen sprake van zelfreflectie bij [verweerster 1] en legt zij alle schuld bij Antonius neer. Het heeft dan ook geen enkele zin om een verbetertraject te starten. [verweerster 1] heeft daarnaast meerdere malen aangegeven dat zij eerst een veilige werkomgeving wil, alvorens kan worden toegekomen aan het verbetertraject. Zij zal hoe dan ook te maken krijgen met [clustermanager DFB] met wie de verstandhouding zeer verstoord is. Door het ontbreken van vertrouwen bij de overige labMT leden zal er geen veilige werkomgeving ontstaan voor [verweerster 1] . Een terugkeer van [verweerster 1] naar haar eigen werk als klinisch chemicus is dan ook geen optie.

4.Het verweer en tegenverzoek

4.1.
[verweerster 1] verweert zich tegen het verzoek en stelt primair dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen en subsidiair dat een substantiële billijke vergoeding, achterstallig salaris en een vergoeding van kosten op grond van artikel 7:611 BW moet worden toegekend.
4.2.
Daarbij brengt zij het volgende - kort samengevat - naar voren. Anders dan Antonius stelt was er op het moment dat [verweerster 1] uitviel geen sprake van een verstoorde arbeidsverhouding met haar collega’s. Antonius heeft ondanks de arbeidsongeschiktheid al snel aangestuurd op een beëindiging van het dienstverband. Antonius trok zich daarbij niets aan van de adviezen van haar bedrijfsarts en arbeidsdeskundigen, noch van het UWV in het kader van de WIA-beoordeling, de afwijzing van het bezwaar van Antonius en het verzoek om de loonsanctie te bekorten. [verweerster 1] heeft bij herhaling aangeboden haar werk te hervatten conform de adviezen van de bedrijfsarts, maar zelfs de eerste gesprekken daarover werden afgewezen. Zij heeft zelf uiteindelijk een re-integratiemogelijkheid gevonden in het tweede spoor. Inmiddels is [verweerster 1] vrijwel volledig hersteld, maar haar aanbod haar werk te hervatten is niet alleen geweigerd, er is zelfs overgegaan tot stopzetting van de loonbetaling en afsluiting van haar werkaccount. Voor zover er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding is die volledig te wijten aan ernstig verwijtbaar gedrag en nalaten van Antonius.
4.3.
Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerster 1] (na vermeerdering) bij wijze van tegenverzoek om Antonius te veroordelen tot betaling van:
I. de wettelijke transitievergoeding;
II. een billijke vergoeding van € 443.916,- bruto;
III. een schadevergoeding ex artikel 6:96 Rv. jo. 7:611 BW van € 24.495,27;
IV. het salaris van [verweerster 1] vanaf 2 februari 2024 van € 10.560,- per maand, te vermeerderen met 8,33% vakantietoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering en 50% wettelijke verhoging over nog niet betaalde termijnen;
V. € 18.845,16 bruto aan achterstallig salaris, vermeerderd met 50% wettelijke verhoging en de wettelijke rente daarover vanaf 31 oktober 2023;
VI. 100% salaris over de tijdens ziekte afgeboekte vakantie-uren;
VII. 100% salaris vanaf 9 januari 2024;
VIII. niet-betaalde reiskosten van € 1.522,56 en overige kosten van € 2.626,65;
IX. de wettelijke rente vanaf de datum van beschikking over de vorderingen I-VII.

5.De beoordeling van het verzoek en in het tegenverzoek

Verzoek tot ontbinding
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. De kantonrechter zal beoordelen of de in dit geval door Antonius aan het verzoek ten grondslag gelegde grond voldoende is om te komen tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
5.2.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat geen sprake is van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of een vergelijkbaar opzegverbod. [verweerster 1] heeft zich namelijk inmiddels volledig hersteld gemeld.
Verstoorde arbeidsverhouding door ernstig verwijtbaar handelen Antonius
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat door wat zich in de periode vanaf 1 februari 2021 tussen partijen heeft voorgedaan een verstoorde arbeidsrelatie tussen partijen is ontstaan die ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Deze verstoring vindt echter niet haar basis, zoals door Antonius is gesteld, in de houding en het functioneren van [verweerster 1] , maar in ernstig verwijtbaar handelen van Antonius. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
5.4.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als de werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat, waarbij te denken valt aan een situatie waarin de werkgever zijn re-integratieverplichtingen bij ziekte ernstig heeft veronachtzaamd en de situatie waarin een werknemer arbeidsongeschikt is geworden als gevolg van verwijtbaar onvoldoende zorg van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden (
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34).
5.5.
Op grond van artikel 7:658a lid 1 BW dient re-integratie in eerste instantie plaats te vinden in het eigen werk en in het eigen bedrijf van de werkgever. Als vast staat dat de eigen arbeid niet kan worden verricht, heeft de werkgever de verplichting om op zoek te gaan naar passende arbeid. Ook die dient primair binnen het eigen bedrijf van de werkgever te worden gezocht. Pas als vast staat dat beide opties niet mogelijk zijn, komt passende arbeid elders aan bod.
5.6.
Antonius heeft niet aan haar re-integratieverplichtingen voldaan. Het UWV heeft in het rapport van 28 december 2022 daarom een loonsanctie opgelegd. Volgens de arbeidsdeskundige van het UWV is de re-integratie gestagneerd ondanks de volgens de bedrijfsarts vanaf juni 2021 aanwezige benutbare mogelijkheden en de adviezen van de bedrijfsarts om de werkrelatie te herstellen. De bedrijfsarts heeft steeds geoordeeld dat terugkeer in het eigen werk werd verwacht. Desondanks heeft Antonius structureel niet meegewerkt aan re-integratie in het eerste spoor. Zelfs indien er, veronderstellende wijs, van zou worden uitgegaan dat de door Antonius aangevoerde beschuldigingen richting [verweerster 1] over haar functioneren juist zijn, had dat niet in de weg mogen staan aan de re-integratie van [verweerster 1] in haar eigen werk. Dit geldt temeer nu [verweerster 1] op 26 november 2020 nog een positieve IFMS-rapportage over haar functioneren heeft ontvangen. Ook het feit dat tussen partijen een conflict is ontstaan staat niet in de weg aan de re-integratieverplichting in het eerste spoor. Zoals het UWV in haar ‘arbeidsdeskundig onderzoek in bezwaar loondoorbetalingsverplichting’ heeft geoordeeld is een conflict geen deugdelijke reden voor het niet uitvoeren van de re-integratie activiteiten. Antonius heeft [verweerster 1] daarom ten onrechte verweten dat zij in eerste instantie niet heeft meegewerkt aan re-integratie tweede spoor en steeds heeft aangedrongen op re-integratie eerste spoor.
5.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter had het initiatief om het arbeidsconflict op te lossen bij Antonius moeten liggen. Niet gebleken is dat Antonius daartoe voldoende, adequate initiatieven heeft ontplooid. Antonius moet daarvan een ernstig verwijt worden gemaakt. Er heeft slechts één mediationtraject plaats gevonden en daarna heeft Antonius getracht de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Eerst door een voorstel een beëindigingsovereenkomst te sluiten, ondanks de ziekte van [verweerster 1] , en vervolgens door het verzoek deze te ontbinden, welk verzoek zowel door de kantonrechter als het Hof is afgewezen. Daarna heeft [clustermanager DFB] weliswaar bij e-mail van 12 december 2022 opnieuw mediation voorgesteld, maar gelet op de mededeling dat dit bij voorkeur in het bijzijn van advocaten zou zijn en het bericht van de arbeidsdeskundige van het UWV van 8 december 2022 dat hij had begrepen dat op 12 december 2022 een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou worden besproken, heeft [verweerster 1] mogen begrijpen dat dit een exit-mediation zou betreffen. Ter zitting heeft Antonius aangevoerd dat dit geenszins het geval was, maar nergens blijkt uit dat zij dat richting [verweerster 1] heeft aangegeven. Het feit dat [verweerster 1] toen mediation heeft geweigerd, ontsloeg Antonius dan ook niet van haar verplichting om te trachten het conflict tussen partijen op te lossen. Zo hadden bijvoorbeeld gesprekken onder leiding van een coach kunnen plaatsvinden.
5.8.
Het enige dat Antonius in de periode tussen de uitspraken van de kantonrechter en het Hof aan re-integratie in het eerste spoor heeft gedaan, is het faciliteren van koffiegesprekken tussen [verweerster 1] en haar collega’s van het laboratorium en één koffiegesprek met een labMT-lid. Ondanks dat de bedrijfsarts al op 21 juli 2022 koffiemomenten had geadviseerd, heeft [clustermanager DFB] pas op 17 oktober 2022 aan [verweerster 1] bericht dat zij op 24 oktober 2022 kon spreken met [medisch coördinator] en op 26 oktober \met [MT lid Antonius] . De timing daarvan was zeer ongelukkig, gelet op het feit dat [verweerster 1] op dat moment negatieve verklaringen ontving van juist die labMT-leden voor de zitting van het Hof op 28 oktober 2022. Daarom vindt de kantonrechter het onbegrijpelijk dat op het verzoek van [verweerster 1] om deze gesprekken uit te stellen tot na de zitting bij het Hof door Antonius is gereageerd met de dreiging van een loonsanctie. Het enige koffiegesprek dat uiteindelijk heeft plaatsgevonden was met de heer [medisch coördinator] , waarmee [verweerster 1] nou juist voor haar ziekte een confrontatie had gehad. Antonius heeft [verweerster 1] ten onrechte verweten dat zij (in strijd met het advies van de bedrijfsarts) geen koffiegesprekken zou willen, terwijl zij [clustermanager DFB] in haar e-mail van 7 november 2022 slechts heeft verzocht er voor te zorgen dat de insteek op die momenten is om elkaar te kunnen ontmoeten en daarna voorzichtig op te bouwen. Vervolgens heeft Antonius zelf niet meer voldaan aan het verzoek van [verweerster 1] om opnieuw koffiemomenten in te plannen, waardoor re-integratie in het eerste spoor niet van de grond is gekomen.
5.9.
Gelet op de uitspraken van de kantonrechter en het Hof in 2022 en het oordeel van het UWV van 2 januari 2023 dat Antonius niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan, mocht van Antonius worden verwacht dat zij in het begin van het jaar 2023 alsnog met [verweerster 1] in gesprek zou gaan over de mogelijkheden tot re-integratie in haar eigen werk. Ondanks de aanmaning door de gemachtigde van [verweerster 1] bij e-mail van 23 december 2022 en het advies van de bedrijfsarts van 9 januari 2023 is Antonius echter niet alsnog overgegaan tot nakoming van haar re-integratieverplichtingen in het eerste spoor. In plaats daarvan heeft zij [verweerster 1] bij e-mail van 20 januari 2023 de toegang ontzegd en aangegeven dat zij een externe organisatie zou inschakelen voor re-integratie tweede spoor. [verweerster 1] heeft van Antonius dan ook geen kans gekregen om in het eerste spoor te re-integreren. Daarvan moet Antonius een ernstig verwijt worden gemaakt. Voorts had Antonius na afloop van de loonsanctie het door [verweerster 1] voorgestelde gesprek over een eventuele terugkeer in haar werk niet resoluut mogen afwijzen en vervolgens de salarisbetaling mogen stoppen. [verweerster 1] was immers inmiddels volledig hersteld en wees terecht op de personele wijzigingen in het team, waaronder het vertrek van [medisch coördinator] . Van Antonius mocht als goed werkgever, gelet op de ontwikkelingen, worden verwacht met [verweerster 1] in gesprek te gaan en de eventuele mogelijkheden tot terugkeer te onderzoeken. Het feit dat het eerdere mediationtraject tussen partijen niets had opgeleverd en het feit dat [verweerster 1] de tweede mediation heeft geweigerd, doen daar niet aan af. Vast staat dat [verweerster 1] tijdens de eerste mediation leed aan een zware depressie. Nu zij inmiddels volledig is hersteld en er de nodige personele veranderingen hebben plaatsgevonden in het team waarin zij werkzaam was, mocht Antonius niet op voorhand concluderen dat terugkeer van [verweerster 1] naar haar eigen werk onmogelijk was. Daaraan doet niet af dat de verhouding tussen [verweerster 1] en haar leidinggevende, [clustermanager DFB] , inmiddels was verstoord. De kantonrechter vindt het bovendien zeer kwalijk dat Antonius de salarisbetaling heeft gestopt, terwijl de bedrijfsarts op 9 januari 2024 heeft geoordeeld dat [verweerster 1] weer volledig haar werkzaamheden kan hervatten indien zij dichtbij huis werkt en [verweerster 1] heeft aangeboden werkzaamheden te verrichten. Het feit dat [verweerster 1] op dit moment geen arbeid verricht is dan ook enkel gelegen in de onwil van Antonius, zodat Antonius gehouden is het salaris te blijven betalen.
5.10.
Gelet op bovenstaande omstandigheden heeft Antonius naar het oordeel van de kantonrechter ernstig verwijtbaar gehandeld door structureel niet te voldoen aan haar verplichting om [verweerster 1] binnen haar eigen werk te laten re-integreren en onvoldoende inspanningen te verrichten om het arbeidsconflict op te lossen. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens de verstoorde arbeidsverhouding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van Antonius.
5.11.
De kantonrechter ziet, gelet op het feit dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, geen reden om te oordelen dat herplaatsing van [verweerster 1] binnen een redelijke termijn nog mogelijk is.
5.12.
De conclusie is dat het verzoek van Antonius tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding zal worden toegewezen. Weliswaar heeft [verweerster 1] primair verzocht de ontbinding af te wijzen, maar zij heeft tijdens de mondelinge behandeling ook aangegeven dat zij er kapot van is hoe er door Antonius met haar is omgegaan en dat zij daardoor voor zichzelf eigenlijk ook geen toekomst meer bij Antonius ziet.
De omstandigheid dat Antonius van het ontstaan of voortbestaan van de verstoring in de arbeidsverhouding een ernstig verwijt kan worden gemaakt, staat niet aan ontbinding in de weg.
5.13.
De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 9, onderdeel a, BW ontbinden met ingang van 1 augustus 2024. Bij die ontbindingsdatum wordt geen rekening gehouden met de duur van de procedure, omdat zoals hiervoor is overwogen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van Antonius. Verder wordt rekening gehouden met de onbetwist door Antonius gestelde opzegtermijn van twee maanden.
Transitievergoeding
5.14.
Het voorgaande brengt, gelet op artikel 7:673 lid 1 sub b onder 2 BW, met zich dat de door [verweerster 1] verzochte transitievergoeding toewijsbaar is. Volgens Antonius bedraagt de transitievergoeding € 17.665,67 bruto. Volgens [verweerster 1] is Antonius echter bij de berekening van de transitievergoeding ten onrechte uitgegaan van een bruto maandinkomen van € 9.492,- bruto per maand, in plaats van € 10.570,- bruto. Er dient volgens [verweerster 1] namelijk uit te worden gegaan van schaal 80, trede 17. Antonius heeft niet betwist dat volgens de “Nieuwsbrief VMSD” van juni 2022 jaarlijks 2 periodieken in de loonschaal worden toegekend. Bij de berekening van de transitievergoeding gaat de kantonrechter daarom uit van het door [verweerster 1] gestelde maandbedrag van € 12.330,96 bruto inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Antonius zal daarom worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 24.330,62.
5.15.
Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, dus vanaf 1 september 2024.
Billijke vergoeding
5.16.
Ook ziet de kantonrechter aanleiding om aan [verweerster 1] een billijke vergoeding toe te kennen, nu de arbeidsverhouding tussen partijen verstoord is geraakt als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Antonius. Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding gaat het er om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding kan rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de mate van verwijtbaarheid en de (financiële) gevolgen van het ontslag voor de werknemer, voor zover deze zijn toe te rekenen aan het ernstig verwijtbare gedrag van de werkgever. Daarbij kan de hoogte van de billijke vergoeding mede worden bepaald aan de hand van de verwachte levensduur van de arbeidsovereenkomst en de mogelijkheid voor de werknemer om elders inkomsten te verwerven (onder meer Hoge Raad 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 'New Hairstyle' en Hoge Raad 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2218). Bij de bepaling van de billijke vergoeding dient ook de eventuele aan de werknemer toekomende transitievergoeding te worden betrokken. Tot slot wordt opgemerkt dat, aangezien bij de bepaling van de billijke vergoeding alle omstandigheden moeten worden meegenomen, ook de rol die de werknemer heeft gespeeld, van betekenis is.
5.17.
[verweerster 1] verzoekt Antonius te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 443.916,- bruto. Zij legt daar - samengevat - aan ten grondslag dat, indien Antonius zich aan haar re-integratieverplichtingen had gehouden, [verweerster 1] naar verwachting van de bedrijfsartsen binnen afzienbare termijn had kunnen herstellen en dat partijen dan opnieuw naar wederzijds genoegen hadden kunnen samenwerken, zoals in de aan de ziekte voorafgaande jaren, waarbij de samenwerking met [verweerster 1] door al haar collega’s positief werd beoordeeld. Volgens [verweerster 1] is er weinig perspectief op ander werk als klinisch chemicus en zal zij bij een WW-uitkering maandelijks slechts één derde deel van haar huidige salaris ontvangen. Gezien de ernst van het verwijt dat Antonius moet worden gemaakt met betrekking tot het drie jaar lang uitsluitend en in strijd met haar verplichtingen aansturen op een beëindiging van het dienstverband is volgens [verweerster 1] een vergoeding van drie jaarsalarissen aangewezen.
5.18.
Antonius heeft daartegen enkel aangevoerd dat er geen reden is om een billijke vergoeding toe te kennen en al helemaal niet van drie jaarsalarissen. Het verweer van Antonius dat er geen causaal verband is tussen het ernstig verwijtbaar handelen en de reden voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt door de kantonrechter verworpen. Zoals hiervoor al is geoordeeld is de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen van Antonius, door structureel niet aan haar re-integratieverplichtingen te voldoen, tijdens de ziekte steeds aan te sturen op beëindiging van het dienstverband en onvoldoende inspanningen te verrichten om het in februari 2021 ontstane conflict op te lossen, terwijl [verweerster 1] volgens de interne beoordelingen tot en met november 2020 steeds goed heeft gefunctioneerd en er tot dat moment geen samenwerkingsproblemen waren. De kantonrechter acht de kans daarom groot dat indien [verweerster 1] tijdig had kunnen aanvangen met re-integratie in het eerste spoor en Antonius voldoende inspanningen had verricht om het arbeidsconflict op te lossen en [verweerster 1] een verbetertraject zou laten doorlopen, de arbeidsovereenkomst nog geruime tijd zou hebben voortgeduurd. [verweerster 1] had het naar haar zeggen namelijk erg naar haar zin bij Antonius en zij is speciaal voor deze baan met haar gezin van Brabant naar Friesland verhuisd.
5.19.
De kantonrechter overweegt dat Antonius niet heeft betwist dat de arbeidsmarkt voor klinisch chemici behoorlijk onder druk staat doordat er relatief veel klinisch chemici zijn opgeleid waardoor het aanbod schaars is en het veelal tijdelijke contracten betreft. Gelet daarop is het ook aannemelijk dat het ontslag van [verweerster 1] schade toebrengt aan haar goede naam en reputatie, zoals zij heeft gesteld. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [verweerster 1] de komende twee jaar geen vergelijkbare betrekking zal kunnen vinden en zeker niet op bereisbare afstand van haar woning in [woonplaats] , zoals zij heeft aangevoerd. Als gevolg daarvan is de kans aannemelijk dat zij haar registratie zal verliezen waardoor het vinden van een vergelijkbare baan nog lastiger zal worden. Gelet hierop vindt de kantonrechter de drie verzochte jaarsalarissen passend.
5.20.
De kantonrechter zal geen rekening houden met het feit dat Antonius als gevolg van de loonsanctie een jaar langer loon aan [verweerster 1] heeft doorbetaald, zoals door Antonius is verzocht. Het feit dat zij een jaar langer heeft moeten doorbetalen tijdens ziekte is enkel aan haar zelf te wijten. Zij heeft vrijwel niets aan re-integratie gedaan, terwijl [verweerster 1] volgens de prognoses van de bedrijfsartsen op 13 mei en 15 juli 2021 binnen enkele maanden zou kunnen terugkeren in het eigen werk.
5.21.
Bij de bepaling van de billijke vergoeding dient, aldus de Hoge Raad, ook de transitievergoeding te worden betrokken. De transitievergoeding is enerzijds bedoeld als compensatie voor het ontslag en anderzijds bedoeld om de overgang naar ander betaald werk te vergemakkelijken. De transitievergoeding bedraagt in dit geval minder dan drie maanden, terwijl de gevolgen van het ontslag groot zijn. [verweerster 1] heeft namelijk onweersproken gesteld dat zij kostwinnaar is in een gezin met jonge schoolgaande kinderen en dat haar inkomen met twee derde deel achteruit gaat.
5.22.
Alle door [verweerster 1] gestelde (en niet door Antonius weersproken) omstandigheden in aanmerking nemend, zal de kantonrechter de door [verweerster 1] verzochte billijke vergoeding van € 443.916,- bruto toewijzen. Antonius heeft geen argumenten of omstandigheden aangedragen waarom een andere of lagere billijke vergoeding zou moeten worden toegewezen.
5.23.
De wettelijke rente verzocht over de billijke vergoeding zal worden toegekend vanaf de datum van toekenning, zijnde de datum van deze beschikking.
Gelegenheid intrekken verzoek
5.24.
Antonius krijgt de gelegenheid om het verzoek in te trekken, binnen de hierna genoemde termijn, omdat aan de ontbinding een vergoeding wordt verbonden (artikel 7:686a lid 6 BW).
Schadevergoeding
5.25.
[verweerster 1] vordert op grond van artikel 7:611 BW een bedrag van € 24.495,27 aan juridische kosten met betrekking tot de periode voorafgaand aan de eerste procedure bij de kantonrechter en in de periode tussen de uitspraak van het Hof en de ontvangst tot de indiening van het verzoekschrift. Deze kosten zullen als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Niet gebleken is dat [verweerster 1] deze kosten daadwerkelijk heeft betaald, nu Antonius onweersproken heeft aangevoerd dat [verweerster 1] een rechtsbijstandverzekering heeft.
Achterstallig salaris
5.26.
[verweerster 1] vordert een bedrag van € 18.845,16 bruto (1566,5 uren) aan achterstallig salaris over het tweede en derde ziektejaar. Op grond van artikel 4.2. van de Cao Ziekenhuizen heeft de werknemer recht op 100% van het loon over de uren waarin de werknemers volgens zijn re-integratieplan passende arbeid of werkzaamheden zonder loonwaarde verricht. Onder werkzaamheden zonder loonwaarde worden verstaan het verrichten van werkzaamheden op arbeidstherapeutische basis, het volgen van scholing, het lopen van stage en sollicitatietraining. De vordering van [verweerster 1] zal worden toegewezen. Antonius heeft in haar verzoekschrift aangevoerd dat reistijd, het koffie drinken met collega’s en uren die zien op de rechtszaken, de WIA-aanvraag en de zittingen bij het UWV geen re-integratie activiteiten betreffen, maar de kantonrechter volgt Antonius hierin niet. Alle werkgerelateerde activiteiten dienen volgens de kantonrechter te worden vergoed. Temeer nu het aan Antonius te wijten is dat re-integratie in het eerste spoor niet heeft plaatsgevonden. De kantonrechter zal uitgaan van het overzicht van [verweerster 1] . Het feit dat het voor Antonius niet valt te controleren of [verweerster 1] daadwerkelijk de door haar gestelde uren voor vakgerelateerde activiteiten heeft gemaakt, dient voor risico van Antonius te komen, nu zij [verweerster 1] niet in de gelegenheid heeft gesteld te re-integreren in het eerste spoort.
5.27.
De wettelijke rente zal worden toegewezen over het achterstallig salaris vanaf 31 oktober 2023 zoals verzocht, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
Vakantie-uren
5.28.
De vordering met betrekking tot 100% salaris over genoten vakantie-uren is ook toewijsbaar nu Antonius ter zitting heeft erkend dat zij ten onrechte slechts 70% heeft betaald. De wettelijke rente zal worden toegewezen zoals verzocht.
Salaris
5.29.
Vanaf 9 januari 2024 heeft [verweerster 1] recht op 100% salarisbetaling nu zij zich volledig beter heeft gemeld en zich beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van werkzaamheden. Haar verzoek om Antonius te veroordelen tot betaling van 100% van het salaris zal daarom worden toegewezen.
5.30.
Ook het door [verweerster 1] gevorderde salaris vanaf 2 februari 2024 is toewijsbaar, nu Antonius, zoals hiervoor onder 5.9 is geoordeeld, ten onrechte de loonbetaling heeft stopgezet. Zoals hiervoor onder 5.14 is overwogen bedraagt het salaris van [verweerster 1] € 10.570,- bruto per maand.
5.31.
De wettelijke rente zal worden toegewezen zoals verzocht.
Reiskosten en overige kosten
5.32.
De door [verweerster 1] gevorderde reiskosten van € 1.522,56, zullen eveneens worden toegewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de CAO Ziekenhuizen een vergoeding van € 0,16 per kilometer geldt voor woon-werkverkeer en van € 0,30 per kilometer voor dienstreizen, waarbij een dienstreis wordt gedefinieerd als ‘het incidenteel reizen door de werknemer in opdracht van de werkgever in het kader van zijn werkzaamheden’. De kantonrechter is het met [verweerster 1] eens dat het reizen in het kader van de met Antonius overeengekomen re-integratiewerkzaamheden vallen onder het begrip dienstreis. Het feit dat Certe een deel van de reiskosten aan [verweerster 1] heeft vergoed, maakt niet dat Antonius is gekweten van haar verplichting tot betaling van (het restant van) de reiskosten.
5.33.
De door [verweerster 1] verzochte onkostenvergoeding van € 2.626,65 zal eveneens worden toegewezen. Deze kosten zijn onvoldoende betwist door Antonius. Zij heeft slechts aangevoerd dat de kosten zien op het volledige jaar, maar heeft niet aangevoerd hoe hoog de kosten volgens haar dan zijn bij een eerder einde van de arbeidsovereenkomst. Gelet op wat hiervoor is geoordeeld eindigt de arbeidsovereenkomst niet eerder dan 1augustus 2024.
5.34.
De wettelijke rente zal worden toegewezen over de reiskosten en overige kosten zoals verzocht, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
Proceskosten in het verzoek
5.35.
De proceskosten komen voor rekening van Antonius, omdat Antonius in overwegende mate in het ongelijk is gesteld.
De proceskosten aan de zijde van [verweerster 1] worden tot op heden vastgesteld op:
salaris gemachtigde € 793,00
nakosten €
132,00
Totaal: € 925,00.
Proceskosten in het tegenverzoek
5.36.
Ook in de zaak van het tegenverzoek is Antonius de partij die in overwegende mate ongelijk krijgt, en dus zal zij ook in het tegenverzoek in de proceskosten worden veroordeeld. Vanwege de nauwe samenhang met de zaak van het verzoek zal het salaris gemachtigde worden vermenigvuldigd met factor 0,5. Aan de zijde van [verweerster 1] worden de proceskosten vastgesteld op € 396,50 (tarief € 793,00 x factor 0,5).

6.De beslissing

De kantonrechter
in het verzoek
6.1.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen Antonius het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met
1 juni 2024;
en voor het geval Antonius het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
6.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2024;
6.3.
veroordeelt Antonius om aan [verweerster 1] te betalen de transitievergoeding van € 23.988,13 bruto, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 september 2024 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt Antonius om aan [verweerster 1] te betalen een billijke vergoeding van € 443.916,- bruto vermeerderd met wettelijke rente vanaf vandaag tot aan de dag van algehele voldoening;
6.5.
veroordeelt Antonius tot betaling van de proceskosten aan [verweerster 1] , die de kantonrechter aan de kant van [verweerster 1] tot en met vandaag vaststelt op € 925,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en te vermeerderen met de kosten van betekening indien Antonius niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
6.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af het meer of anders verzochte;
en voor het geval het verzoek tijdig wordt ingetrokken:
6.8.
veroordeelt Antonius tot betaling van de proceskosten aan [verweerster 1] , die de kantonrechter aan de kant van [verweerster 1] tot en met vandaag vaststelt op € 925,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en te vermeerderen met de kosten van betekening indien Antonius niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
6.9.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.10.
wijst af het meer of anders verzochte;
in het tegenverzoek
6.11.
veroordeelt Antonius tot betaling aan [verweerster 1] van 100% van het salaris vanaf 9 januari 2024 van € 10.560,- bruto per maand, te vermeerderen met 8,33% vakantietoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering en 50% wettelijke verhoging over nog niet betaalde termijnen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf vandaag tot aan de dag van algehele voldoening;
6.12.
veroordeelt Antonius tot betaling aan [verweerster 1] van € 18.845,16 bruto aan achterstallig salaris, vermeerderd met 50% wettelijke verhoging en de wettelijke rente daarover vanaf 31 oktober 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.13.
veroordeelt Antonius tot betaling aan [verweerster 1] van 100% salaris over de tijdens ziekte afgeboekte vakantie-uren, vermeerderd met wettelijke rente vanaf vandaag tot aan de dag van algehele voldoening;
6.14.
veroordeelt Antonius tot betaling aan [verweerster 1] van de niet-betaalde reiskosten van € 1.522,56 en overige kosten van € 2.626,65, vermeerderd met wettelijke rente vanaf vandaag tot aan de dag van algehele voldoening;
6.15.
veroordeelt Antonius in de proceskosten van € 396,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
6.16.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.17.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Groenewegen en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.
779