ECLI:NL:RBNNE:2024:1777

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
LEE 22/3253
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak en einduitspraak inzake omgevingsvergunning en herstelbesluit met betrekking tot reclameframe en lichtoverlast

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Emmen. De zaak betreft een omgevingsvergunning voor een reclameframe en reclamebord, waarbij de toezichthouder heeft vastgesteld dat er geen vergunning was verleend en dat er lichtoverlast was. De rechtbank beoordeelt het herstelbesluit van 19 januari 2024, dat is genomen naar aanleiding van een eerdere tussenuitspraak van 20 december 2023. In deze tussenuitspraak werd het college de gelegenheid geboden om het geconstateerde gebrek te herstellen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het herstelbesluit ongegrond is, omdat het college het gebrek heeft hersteld. Tevens verklaart de rechtbank het beroep tegen het ingetrokken besluit op bezwaar van 26 juli 2022 niet-ontvankelijk, omdat [eiseres] daar geen belang meer bij heeft. De rechtbank bepaalt dat het college het door [eiseres] betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt het college tot betaling van € 2.187,50 aan proceskosten. De rechtbank concludeert dat het college voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat de zienswijzen van [eiseres] niet slagen.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De rechtbank verwijst naar de relevante wetgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die van toepassing zijn op deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3253

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V. , statutair gevestigd te Steenwijkerland

(gemachtigde: mr. S.J.H.G.M. Schils)
en

het college van burgemeester en wethouders van Emmen

(gemachtigde: mr. K. Croezen)
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[de omwonende]te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. R.J. Grasmeijer)

Inleiding

1. Voor de inleiding verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak. Hier wordt volstaan met het benoemen daarvan en wat daarna is voorgevallen.
1.1.
Bij tussenuitspraak van 20 december 2023 [1] heeft de rechtbank beslist dat het college in de gelegenheid wordt gesteld om binnen acht weken na verzending van de afschriften van die tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming daarvan.
1.2.
Het college heeft daarop een nieuw besluit genomen op 19 januari 2024 (het herstelbesluit). Het bezwaar van [eiseres] is alsnog deels gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 26 juli 2022 is ingetrokken, de omgevingsvergunning van 21 januari 2022 is in stand gelaten. De voorschriften zijn naar aanleiding van de onderhavige beroepsprocedure gewijzigd als volgt:
“Op grond van de welstand en ter voorkoming van hinder of overlast als voorwaarde te stellen dat er in het reclamebord geen werkende verlichting aanwezig is.
Voor de goede orde geldt dat het voorschrift: “Het reclamebord kan gehandhaafd blijven indien de verlichting wordt verwijderd”, komt te vervallen.”
1.3.
Bij brief van 27 februari 2024 heeft [de omwonende] te kennen gegeven dat hij niet van de gelegenheid gebruik wenst te maken om een zienswijze over het herstelbesluit naar voren te brengen.
1.4.
Bij brief van 20 maart 2024 heeft [eiseres] een zienswijze over het herstelbesluit naar voren gebracht. Het college en [de omwonende] hebben op de zienswijze van [eiseres] gereageerd.
1.5.
De bestuursrechter bepaalt dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak.
3. Zie de bijlage voor de wetgeving die belangrijk is voor de beoordeling van het beroep.
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 15 april 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Is er een herstelbesluit genomen?
5. [eiseres] heeft in haar zienswijze primair naar voren gebracht dat het college bij de herstelpoging geen besluit heeft genomen in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zij wijst op de volgende frase uit het herstelbesluit.
“De omgevingsvergunning van 21 januari 2022 (het primaire besluit) wordt in stand gelaten en de voorschriften worden, naar aanleiding van de beroepsprocedure bij de rechtbank, gewijzigd als volgt: […]”
[eiseres] voert aan dat er door het college geen besluit is genomen op 21 januari 2022. Zij verbindt daaraan de conclusie dat het college het door de rechtbank in de tussenuitspraak gesignaleerde gebrek nimmer heeft hersteld. Vernietiging van het vergunningvoorschrift dient te volgen en het bestreden besluit kan voor het overige in stand blijven, aldus [eiseres] .
5.1.
Het college erkent dat er een schrijffout in het besluit van 19 januari 2024 staat. Bedoeld is 19 januari 2022, in plaats van 21 januari 2022. Het college wijst op ECLI:NL:RVS:2022:3233 en maakt daaruit op dat aan een schrijffout voorbij kan worden gegaan als het gaat om een kennelijke fout die zich leent voor eenvoudig herstel. Daarbij is van belang dat bij het bestuursorgaan en derden direct duidelijk is dat van een vergissing sprake is, aldus het college.
5.2.
[de omwonende] merkt op dat het voor alle partijen die deelnemen aan de procedure volstrekt duidelijk is dat het college met het herstelbesluit het primaire besluit in stand heeft gelaten en dat dit het besluit van 19 januari 2022 betreft. Het herstelbesluit bevat een kennelijke verschrijving. Er bestaat geen enkele twijfel over het besluit waarnaar het college heeft willen verwijzen. Er bestaat maar één primair besluit, aldus [de omwonende] .
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat onder omstandigheden inderdaad voorbij kan worden gegaan aan een schrijffout. Het moet dan gaan om een kennelijke fout die zich leent voor eenvoudig herstel. Van belang is dat bij partijen direct duidelijk is dat sprake is van een vergissing. Dat is hier het geval. Het college bedoelt onmiskenbaar het primaire besluit van 19 januari 2022, dat onderdeel uitmaakt van het procesdossier. Dat betekent dat voorbij kan worden gegaan aan de vermelding van de onjuiste datum van dit besluit in het herstelbesluit. Hetgeen hierover naar voren is gebracht in de zienswijze slaagt niet.
Heeft het beroep van [eiseres] van rechtswege mede betrekking op het herstelbesluit?
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van [eiseres] van rechtswege mede betrekking heeft op het herstelbesluit. Partijen hebben daarbij voldoende procesbelang, al omdat niet is tegemoetgekomen aan het ingestelde beroep. [3]
Is sprake van een gebrekkig herstelbesluit?
7. [eiseres] brengt in haar zienswijze subsidiair naar voren dat het college ten onrechte haar bezwaren uit het oog heeft verloren. Zij verwijst daartoe naar haar bezwaarschrift van 15 april 2022.
7.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het een voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand gekomen herstelbesluit heeft genomen. De bezwaar- en beroepsgronden zijn uitvoerig besproken in het advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften (de commissie) van 14 juli 2022, respectievelijk in de tussenuitspraak. Het advies van de commissie blijft mede ten grondslag liggen aan het herstelbesluit, aldus het college.
7.2.
[de omwonende] wijst erop dat uit de beslissing op bezwaar, het verweer van het college in deze beroepsprocedure alsmede de tussenuitspraak van 20 december 2023 volgt dat het besluit voldoende zorgvuldig is voorbereid en voldoende deugdelijk is gemotiveerd. Daarbij verwijst hij naar rechtsoverwegingen 4.2.2., 5.2.1. en 6.1. van de tussenuitspraak. De zorgvuldigheid of motivering staat derhalve niet meer ter discussie. Volgens hem heeft de rechtbank het college opgedragen om het vergunningsvoorschrift zodanig te formuleren dat het niet langer innerlijk tegenstrijdig is. Enkel over de uitvoering van deze opdracht kunnen in deze fase gronden worden ingebracht, aldus [de omwonende] .
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen hierover naar voren is gebracht in de zienswijze niet slaagt. Uit wat het college in haar reactie op de zienswijze van [eiseres] naar voren heeft gebracht blijkt dat ook in het nieuwe besluit op bezwaar het advies van de commissie moet zijn geacht te zijn overgenomen. In dat advies is gereageerd op het bezwaarschrift van [eiseres] . Het nieuwe besluit op bezwaar is naar het oordeel van de rechtbank dus niet in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.
Heeft het college gehandeld in strijd met artikel 6:19 van de Awb?
8. [eiseres] brengt in haar zienswijze, eveneens subsidiair, naar voren dat het college gevolg had moeten geven aan het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb. Dat heeft het college ten onrechte nagelaten, aldus [eiseres] . Daarom kleeft aan het herstelbesluit een motiverings- en een zorgvuldigheidsgebrek. Zij verbindt hieraan de conclusie dat het bestreden vergunningvoorschrift behoort te worden vernietigd en dat de overige besluitvorming in stand kan blijven.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen hierover naar voren is gebracht in de zienswijze niet slaagt. Voor zover [eiseres] heeft willen stellen dat het college het primaire besluit had moeten herroepen in het nieuwe besluit op bezwaar stelt de rechtbank vast dat die opdracht in de tussenuitspraak niet is gegeven.. [eiseres] heeft ook niet gemotiveerd waarom het college daar aanleiding toe had moeten zien. Niet valt in te zien waarom het college de innerlijke tegenstrijdigheid in het primaire besluit niet kon herstellen met het nieuwe besluit op bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college niet gehandeld in strijd met artikel 6:19 van de Awb.
Kan hetgeen overigens in de zienswijze naar voren is gebracht inhoudelijk besproken worden?
9. De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 8.5. van de tussenuitspraak. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een zeer uitzonderlijke geval dat aanleiding geeft om terug te komen van een oordeel dat is gegeven in de tussenuitspraak. Hetgeen overigens is aangevoerd valt daarom buiten de omvang van het geding zoals dat na die tussenuitspraak wordt gevoerd.

Conclusie

Ten aanzien van het herstelbesluit van 19 januari 2024
10. De rechtbank zal het beroep tegen het herstelbesluit ongegrond verklaren. Zij doet dat omdat zij van oordeel is dat het college het gebrek heeft hersteld dat in de tussenuitspraak is geconstateerd.
Ten aanzien van het ingetrokken besluit op bezwaar van 26 juli 2022
11. De rechtbank zal het beroep tegen het ingetrokken besluit op bezwaar van 26 juli 2022 niet-ontvankelijk verklaren omdat [eiseres] daar geen belang meer bij heeft.
Griffierecht
12. De rechtbank zal bepalen dat het college aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoedt, omdat in de tussenuitspraak een gebrek is geconstateerd en het college het besluit op bezwaar van 26 juli 2022 om die reden heeft ingetrokken.

Proceskosten

13. De rechtbank zal het college veroordelen tot betaling van € 2.187,50 aan [eiseres] , voor de proceskosten die [eiseres] heeft gemaakt. De reden voor de veroordeling is dat in de tussenuitspraak een gebrek is geconstateerd en het college het besluit op bezwaar van 26 juli 2022 om die reden heeft ingetrokken.
13.1.
De proceskosten worden voor de beroepsfase vastgesteld op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 875,– en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het ingetrokken besluit op bezwaar van 26 juli 2022 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen het herstelbesluit van 19 januari 2024 ongegrond;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 365,– aan [eiseres] te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van € 2.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop afschriften van deze uitspraak zijn verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage: voor deze tussenuitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2-4. […]
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2-5. […]
6. Intrekking of vervanging van het bestreden besluit staat niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
Artikel 8:57
1. […]
2. Is het beroep reeds ter zitting behandeld, dan kan de bestuursrechter na toepassing van artikel 8:51a bepalen dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft indien:
a-b. […]
c. partijen hun zienswijzen over de wijze waarop het gebrek is hersteld, naar voren hebben gebracht; of
3. Als de bestuursrechter bepaalt dat het onderzoek of het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft, sluit hij het onderzoek.

Voetnoten

2.. Artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c., van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.. Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.