ECLI:NL:RBNNE:2023:5224

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
LEE 22/3253 T
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgevingsvergunning voor reclamebord met betrekking tot lichtoverlast

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, uitgesproken op 20 december 2023, wordt de omgevingsvergunning voor een reclamebord van eiseres beoordeeld. De rechtbank behandelt het beroep van eiseres tegen een voorschrift dat aan de omgevingsvergunning is verbonden, dat betrekking heeft op de interne verlichting van het reclamebord. De toezichthouder concludeerde dat er geen omgevingsvergunning was verleend voor het reclameframe en reclamebord, en dat er lichtoverlast kan optreden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het voorschrift dat de interne verlichting van het reclamebord reguleert. De rechtbank oordeelt dat de argumenten van eiseres niet voldoende zijn om het voorschrift onverbindend te verklaren. De rechtbank stelt vast dat het vergunningsvoorschrift niet onevenredig bezwarend is en dat het college de welstandsadviezen op juiste gronden heeft overgenomen. Echter, de rechtbank constateert dat de omgevingsvergunning innerlijk tegenstrijdig is in de formulering van het vergunningsvoorschrift. De rechtbank besluit om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen en treft een voorlopige voorziening. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3253 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , statutair gevestigd te [statutaire vestigingsplaats eiseres]

(gemachtigde: mr. S.J.H.G.M. Schils)
en

het college van burgemeester en wethouders van Emmen

(gemachtigde: mr. K. Croezen)
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[de omwonende]te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. R.J. Grasmeijer)

Inleiding

1. In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank een omgevingsvergunning. Die vergunning is verleend aan [eiseres] ter legalisatie van de bouw van een reclamebord. Het gaat om het perceel [vestigingsadres eiseres] in [vestigingsplaats eiseres] . Het beroep van [eiseres] richt zich tegen een voorschrift dat aan de omgevingsvergunning is verbonden en dat bij het besluit op het bezwaar is gehandhaafd.
2. Op 19 januari 2021 is door een toezichthouder een rapportage opgesteld. Hij heeft daarin geconcludeerd dat voor het reclameframe en reclamebord geen omgevingsvergunning is verleend en dat het aannemelijk/begrijpelijk is dat er sprake is van lichtoverlast daarvan. Voor wat betreft de lichtoverlast is de conclusie gebaseerd op foto’s die zijn aangeleverd door [de omwonende] . Op blad 1 van de rapportage is een foto opgenomen.
2.1.
Op 15 april 2021 heeft [eiseres] , door tussenkomst van haar gemachtigde, een aanvraag gedaan om omgevingsvergunning ter legalisatie van de plaatsing van het frame met het reclamebord met de interne verlichting.
2.2.
Bij besluit van 10 juni 2021 is aanvankelijk de omgevingsvergunning geweigerd. [eiseres] heeft door tussenkomst van haar gemachtigde bezwaar gemaakt. Bij besluit van 19 januari 2022 heeft het college het besluit van 10 juni 2021 ingetrokken en alsnog omgevingsvergunning verleend. Daaraan zijn de volgende twee voorschriften verbonden.
en
2.3.
De welstandscommissie heeft op 3 mei 2021 en 16 augustus 2021 schriftelijk geadviseerd over het reclamebord. De welstandscommissie heeft aan de hand van de geldende welstandscriteria negatief geadviseerd. Daarbij heeft zij overwogen dat het gaat om een reclame-uiting in een woongebied, die mogelijk is in de vorm van een bord met beperkte hoogte vlak boven het maaiveld nabij de entree van het erf op eigen terrein. De getoonde reclame-uiting voldoet niet aan de maximale hoogte van 25% van de gevel. Interne verlichting van de reclame is in een woongebied niet gewenst. Door de kleurstelling van de witte achtergrond is de reclame-uiting te overheersend in het straatbeeld aanwezig, aldus de welstandscommissie.
2.4.
Bij besluit op bezwaar van 26 juli 2022 heeft het college te kennen gegeven dat het college het advies van de Commissie van Advies voor de bezwaarschriften (de commissie) en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen overneemt. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiseres] vertegenwoordigd door haar gemachtigde, de gemachtigde van het college, [de omwonende] en de gemachtigde van [de omwonende] .
3. De dragende overwegingen uit het advies van de commissie, voor zover hier van belang, luiden als volgt.
“Overwegingen commissie
Bij bestreden omgevingsvergunning van 19 januari 2022 zijn door het college twee activiteiten vergund, namelijk het bouwen van een bouwwerk en het aanbrengen van handelsreclame op of aan een onroerende zaak. Voor wat betreft beide vergunde activiteiten overweegt de commissie als volgt.
Bouwen van een bouwwerk
[…]
Maken van handelsreclame
[…]
Naar het oordeel van de commissie heeft het college op rechtens juiste gronden besloten om aan de bestreden omgevingsvergunning van 19 januari 2022 een voorschrift c.q. een beperking te verbinden. Volgens de commissie is genoegzaam aangetoond dat het reclame-bouwwerk met de daarin aangebrachte verlichting overlast (i.c. lichthinder) kan veroorzaken voor eigenaren/gebruikers van nabijgelegen percelen. De onderbouwing van de noodzaak tot het opnemen van een voorschrift over de verlichting van [het] reclame-bouwwerk, kan volgens de commissie worden gevonden in de bovengenoemde adviezen van de Welstandscommissie van 3 mei 2021 en 16 augustus 2021 en de rapportage van de gemeentelijke toezichthouder van 20 januari 2021 [de rechtbank leest: 19 januari 2021]. De commissie wijst daarbij op de aard en intensiteit van de door bezwaarmaker aangebrachte verlichting, in combinatie met de plaats van het reclamebouwwerk op het perceel van bezwaarmaker. Ook zonder verlichting kan het reclamebouwwerk naar het oordeel van de commissie zijn functie vervullen.
Dat een derde-belanghebbende zelf ook mogelijkheden heeft om lichtinval in zijn woning te verminderen maakt vorenstaande naar het oordeel van de commissie niet anders. Dat er in de directe omgeving nog andere (al dan niet vergunde) reclame-bouwwerken o.i.d. staan maakt vorenstaande volgens de commissie evenmin anders. Gelet op vorenstaande, berust het onderhavige voorschrift c.q. beperking naar oordeel van de commissie niet op een ondeugdelijke motivering en is het evenmin onevenredig bezwarend voor bezwaarmaker.
Moet artikel 3:5, eerste lid, van de Reclameverordening buiten toepassing worden gelaten?
[…]
Naar het oordeel van de commissie dient artikel 3:5, eerste lid, van de Reclameverordening niet in rechte onverbindend te worden verklaard. Evenmin dient artikel 3:5, eerste lid, van de Reclameverordening naar het oordeel van de commissie in onderhavige kwestie buiten toepassing te worden gelaten.
Bezwaarmaker heeft niet gesteld dat voornoemd voorschrift in strijd is met hogere regelgeving. Het is de commissie ook niet gebleken dat voornoemd voorschrift onverenigbaar is met hogere regelgeving.
Dat artikel 3:5, eerste lid, van de Reclameverordening buiten toepassing moet worden verklaard, omdat aan de reclamevergunning voorschriften en beperkingen kunnen worden verbonden “ter voorkoming of beperking van overlast” en dat daarmee onvoldoende duidelijk is wanneer daarvan sprake is en wie dat bepaalt, onderschrift [sic] de commissie niet. Naar het oordeel van de commissie is geen sprake van schending van de artikelen 3:2 en 3:4, eerste en tweede lid, van de Awb en kan daarmee artikel 3:5, eerste lid, van de Reclameverordening aan het bestreden besluit van 19 januari 2022 ten grondslag worden gelegd.
Het is aan het regelgevend bevoegd gezag (i.c. de gemeenteraad van de gemeente Emmen) om alle uiteenlopende belangen tegen elkaar af te wegen. Het is niet de taak van het college om de waarde die aan de betrokken belangen moeten worden gehecht of het maatschappelijk gewicht dat daaraan moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. Ook is in onderhavige kwestie geen sprake van een algemeen verbindend voorschrift dat meer ingrijpt in het leven van bezwaarmaker en er zijn geen fundamentele rechten aan de orde. Nu de gemeenteraad bij het voorbereiden en het nemen van een algemeen verbindend voorschrift (in dit geval artikel 3:5, eerste lid, van de Reclameverordening) de negatieve gevolgen daarvan voor een bepaalde groep uitdrukkelijk heeft betrokken en de afweging deugdelijk heeft gemotiveerd, voldoet deze keuze aan het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel en beperkt de toetsing zich tot de vraag of de regeling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Naar het oordeel van de commissie dient artikel 3:5, eerste lid, van de Reclameverordening niet buiten toepassing te worden gelaten wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel.
De commissie wijst er in dit verband nog op dat het begrip “overlast” vaker voorkomt in een gemeentelijke verordening, waarbij het aan het betreffende gemeentelijk bestuursorgaan is om vast te stellen of in een concreet geval hiervan sprake is. […]”

Beoordeling door de rechtbank

Is artikel 3:5, eerste lid, van de Reclameverordening gemeente Emmen 2014 (de Reclameverordening) onverbindend?
4. [eiseres] stelt primair dat artikel 3:5, eerste lid, van de Reclameverordening onverbindend is. Daarvoor geeft zij twee redenen. Ten eerste is van belang dat in de tekst het begrip “overlast” wordt gebezigd. Dat is volgens haar een dermate algemeen en breed begrip dat onduidelijk is wanneer sprake is van overlast en wie dan bepaalt dat daar daadwerkelijk sprake van is. Daaraan verbindt zij de conclusie dat genoemd artikel in strijd is met het materiële algemene rechtsbeginsel van een niet-onevenredige belangenafweging. [1] Ten tweede is dit artikel ook in strijd met het beginsel van belangenafweging [2] en het formele zorgvuldigheidsbeginsel [3] en het beginsel van een kenbare en deugdelijke motivering. Dat het begrip “overlast” vaker voorkomt in gemeentelijke verordeningen, waaronder de Algemene Plaatselijke Verordening, maakt dat niet anders, aldus [eiseres] .
Subsidiair stelt zij dat artikel 3.5, eerste lid, van de Reclameverordening buiten toepassing moet worden gelaten omdat het voorschrift over de verlichting gestoeld is op een artikel van de Reclameverordening dat in strijd is met één materieel en meerdere formele algemene rechtsbeginselen. Zij verbindt daaraan de conclusie dat het bestreden besluit vernietigd behoort te worden omdat er geen grondslag voor het ter discussie staande voorschrift zou zijn.
4.1.
Het college verwijst naar de overwegingen van de commissie.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond niet slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.2.1.
De rechtbank stelt vast dat aan het vergunningsvoorschrift twee motieven ten grondslag zijn gelegd, te weten:
a. voorkoming van hinder of overlast en
b. de welstand.
De rechtbank begrijpt de verwijzing in het vergunningsvoorschrift naar “voorkoming van hinder of overlast” aldus dat daarmee het motief “voorkoming of beperking van overlast voor de eigenaren/gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak” is bedoeld (het eerste motief). [4] Zij begrijpt de verwijzing in het vergunningsvoorschrift naar “de welstand” aldus dat daarmee het motief “het belang van [voorkoming van] de ontsiering van de zaak en/of de omgeving” is bedoeld (het tweede motief). [5]
4.2.2.
De beroepsgrond over exceptieve toetsing, zoals hiervoor weergegeven onder rechtsoverweging 4., ziet alleen op het eerste motief. Tegen het tweede motief zijn geen gronden gericht. Dat tweede motief kan het vergunningsvoorschrift zelfstandig dragen. Daarom kan de beroepsgrond niet leiden tot het doel dat [eiseres] daarmee beoogt.
Is het vergunningsvoorschrift ondeugdelijk gemotiveerd en in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel?
5. [eiseres] voert aan dat in het advies van de welstandscommissie is vermeld dat extreem (fel) kleur- en materiaalgebruik niet is toegestaan. Volgens [eiseres] is geen sprake van extreem materiaalgebruik.
5.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het de welstandsadviezen aan het besluit op bezwaar ten grondslag kon leggen voor zover het dat heeft gedaan.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond niet slaagt. Het college heeft het welstandsadvies slechts gedeeltelijk overgenomen. Het welstandsadvies verwijst naar de reclamecriteria. Eén daarvan is dat extreem (fel) kleur- en materiaalgebruik niet is toegestaan. Een ander criterium is dat de reclame in evenwicht moet zijn met de architectuur, de schaal van het pand en de omgeving. In het welstandsadvies van 3 mei 2021 is overwogen dat door de kleurstelling van de witte achtergrond de reclame-uiting te overheersend in het straatbeeld aanwezig is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de welstandscommissie daarmee voldoende gemotiveerd dat niet aan de hiervoor genoemde welstandscriteria wordt voldaan. In het advies van 16 augustus 2021 heeft de welstandscommissie daaraan nog toegevoegd dat de voorgestelde reclame-uiting niet voldoet aan de maximale hoogte van 25% van de gevel en ook om die reden niet voldoet aan de welstandscriteria. Het aangevoerde geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het welstandsadvies zodanige gebreken vertoont dat het college dat niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen, voor zover het dat heeft gedaan.
5.2.1.
[eiseres] heeft geen belang bij beoordeling van haar beroepsgrond over de deugdelijkheid van het onderzoek naar de lichthinder. Ook deze beroepsgrond ziet uitsluitend op het eerste motief, terwijl het tweede motief het vergunningsvoorschrift zelfstandig kan dragen (zie onder 4.2.2.).
Is het vergunningsvoorschrift onevenredig bezwarend?
6. Verder stelt [eiseres] dat het vergunningsvoorschrift onevenredig bezwarend is. Zij betwist dat het reclame-bouwwerk zijn functie kan vervullen zonder verlichting. [eiseres] voert aan dat indien van reële hinder sprake zou zijn en daar rekening mee gehouden moet worden, dat ook mét behoud van de verlichting van het reclamebord kan. Zo zou een voorschrift opgenomen kunnen worden met een begrenzing aan de lichtsterkte.
6.1.
Met het college is de rechtbank van oordeel dat het vergunningsvoorschrift niet onevenredig bezwarend is nu het college het welstandsadvies niet op alle punten heeft overgenomen, de vergunning heeft verleend en daarmee aan de belangen van [eiseres] tegemoet is gekomen. Nog daargelaten dat het reclamebord zijn functie bij daglicht nog steeds kan vervullen, bestaat voor [eiseres] bovendien de mogelijkheid om het reclamebord aan te lichten.
Is de inhoud van het vergunningsvoorschrift in strijd met de inhoud van de bijlage bij het besluit op bezwaar?
7. [eiseres] stelt dat het voorschrift tegenstrijdig, niet-uitvoerbaar en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is gesteld. Zij wijst erop dat het voorschrift in het primaire besluit bepaalt dat in het reclamebord geen werkende verlichting aanwezig is, terwijl in de bijlage daarbij sprake is van verwijdering van de verlichting.
7.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het resultaat exact hetzelfde is, de verlichting mag niet werken. Volgens het college is duidelijk wat wordt bedoeld: de verlichting mag niet werken, ergo, de verlichting kan net zo goed verwijderd worden.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond slaagt. De na heroverweging gehandhaafde omgevingsvergunning is op dit punt innerlijk tegenstrijdig. Het bestreden besluit berust voor dit aspect niet op een deugdelijke motivering. Daarom is het genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8. De rechtbank kan het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. [6] Gelet op de wettelijke taak om een voorgelegd geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten doet zij een tussenuitspraak. [7] De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen.
8.1.
Het herstel kan uitsluitend met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het college het vergunningsvoorschrift zodanig formuleren dat het niet langer innerlijk tegenstrijdig is. Het is niet de bedoeling dat het beroep van [eiseres] ertoe leidt dat zij in een ongunstiger positie wordt gebracht dan waarin zij zou hebben verkeerd als zij geen beroep zou hebben ingesteld. Daarom mag het door verweerder te formuleren vergunningsvoorschrift niet verder strekken dan dat van [eiseres] wordt gevergd de interne verlichting uit het gelegaliseerde reclame-bouwwerk te verwijderen. Dat is immers het meest verstrekkende voorschrift dat in het primaire besluit van 19 januari 2022 is opgenomen. [8]
8.2.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. [9]
8.3.
Het college moet de rechtbank zo spoedig mogelijk mededelen of het gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. [10] De rechtbank bepaalt de termijn hiervoor op vier weken na verzending van de afschriften van deze tussenuitspraak. Als het college overgaat tot herstel van het gebrek, dan moet het de rechtbank zo spoedig mogelijk een afschrift sturen van zijn herstelpoging.
8.4.
Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, dan zal de rechtbank [eiseres] en [de omwonende] in de gelegenheid stellen binnen vier weken een zienswijze naar voren te brengen over de herstelpoging van het college. [11] In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. [12]
8.5.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. [13] Daarnaast is het zo dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aanleiding kan bestaan om terug te komen van een oordeel dat is gegeven in deze tussenuitspraak.
9. De rechtbank ziet in wat zij hiervoor heeft overwogen aanleiding om ambtshalve een voorlopige voorziening te treffen. [14] De rechtbank bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening:
a. dat de interne verlichting die is te zien op de foto die is opgenomen op blad 1 van de rapportage van 19 januari 2021 niet mag worden gebruikt om het reclame-bouwwerk van binnenuit te verlichten op het perceel [vestigingsadres eiseres] in [woonplaats]
en, daarnaast:
b. dat de werking van de onderstaande twee vergunningsvoorschriften uit het niet-herroepen primaire besluit wordt geschorst:
en
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het college op binnen vier weken na verzending van de afschriften van deze tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt het college in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van de afschriften van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van deze tussenuitspraak;
  • treft ambtshalve de voorlopige voorziening beschreven onder rechtsoverweging 9.;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, griffier. De tussenuitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze tussenuitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze tussenuitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Bijlage: voor deze tussenuitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. […]
2-4. […]
Artikel 8:41a
De bestuursrechter beslecht het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief.
Artikel 8:51a
1. De bestuursrechter kan het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De vorige volzin vindt geen toepassing, indien belanghebbenden die niet als partij aan het geding deelnemen daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld.
2. De bestuursrechter bepaalt de termijn waarbinnen het bestuursorgaan het gebrek kan herstellen. Hij kan deze termijn verlengen.
Artikel 8:51b
1. Het bestuursorgaan deelt de bestuursrechter zo spoedig mogelijk mede of het gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen of te laten herstellen.
2. Indien het bestuursorgaan overgaat tot herstel van het gebrek, deelt het de bestuursrechter zo spoedig mogelijk schriftelijk mede op welke wijze het gebrek is hersteld.
3. Partijen kunnen binnen vier weken na verzending van de mededeling bedoeld in het tweede lid, schriftelijk hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld, naar voren brengen. De bestuursrechter kan deze termijn verlengen.
Artikel 8:51c
De bestuursrechter deelt partijen mede op welke wijze het beroep verder wordt behandeld binnen vier weken na:
a. ontvangst van de mededeling van het bestuursorgaan dat het geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen of te laten herstellen;
b. het ongebruikt verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 8:51a, tweede lid;
c. ontvangst van de zienswijzen; of
d. het ongebruikt verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 8:51b, derde lid.
Artikel 8:57
1. […]
2. Is het beroep reeds ter zitting behandeld, dan kan de bestuursrechter na toepassing van artikel 8:51a bepalen dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft indien:
a. het bestuursorgaan heeft medegedeeld dat het geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen of te laten herstellen;
b. de termijn als bedoeld in artikel 8:51a, tweede lid, ongebruikt is verstreken;
c. partijen hun zienswijzen over de wijze waarop het gebrek is hersteld, naar voren hebben gebracht; of
d. de termijn als bedoeld in artikel 8:51b, derde lid, ongebruikt is verstreken, tenzij partijen daardoor kunnen worden benadeeld.
Artikel 8:80a
1. Als de bestuursrechter artikel 8:51a toepast, doet hij een tussenuitspraak.
2. De tussenuitspraak vermeldt zoveel mogelijk op welke wijze het gebrek kan worden hersteld.
3. […]
Artikel 8:80b
1-2. […]
3. De bestuursrechter kan zo nodig een voorlopige voorziening treffen. In dat geval bepaalt hij wanneer de voorlopige voorziening vervalt.
4. De voorlopige voorziening als bedoeld in het derde lid, vervalt in ieder geval zodra:
a. het beroep is ingetrokken; of
b. de bestuursrechter uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, heeft gedaan, tenzij bij die uitspraak een ander tijdstip is bepaald.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b-i. […]
2-3. […]
Artikel 2.2
1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
a-g. […]
h. op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats,
i. als eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde of gebruiker van een onroerende zaak toe te staan of te gedogen dat op of aan die onroerende zaak handelsreclame wordt gemaakt of gevoerd met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats,
j-k. […]
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a-c. […]
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. […]
[…]
Artikel 2.18
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Artikel 2.22
1. […]
2. Aan een omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20. Indien toepassing is gegeven aan artikel 2.27, vierde lid, worden aan een omgevingsvergunning tevens de bij de verklaring aangegeven voorschriften verbonden. De aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften zijn op elkaar afgestemd.
3-6. […]
Reclameverordening gemeente Emmen 2014
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
Artikel 1:2 Uitsluiting toepassingsgebied
1. […]
2. Deze verordening is niet van toepassing op aanvragen voor vergunningen die door het bevoegd gezag worden verleend op grond van artikel 2.2 lid 1 onder h en i van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht met uitzondering van de artikelen 3.3, 3.5 en 3.7.
HOOFDSTUK 3 Reclamevergunningen
Artikel 3.5 Voorschriften en wijziging reclamevergunning
1. Het college kan aan een reclamevergunning voorschriften en beperkingen verbinden in het belang van de ontsiering van de van de zaak en/of de omgeving, de verkeersveiligheid dan wel ter voorkoming of beperking van overlast voor de eigenaren/gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak
2-4. […]

Voetnoten

1.. Artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.. Artikel 3:4, eerste lid van de Awb.
3.. Artikel 3:2 van de Awb.
4.. Artikel 3:5, eerste lid van de Reclameverordening.
5.. Idem.
6.. Artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb.
7.. Artikel 8:41a en artikel 8:80a van de Awb.
8.. Artikel 8:80a, tweede lid, van de Awb.
9.. Artikel 8:51a, tweede lid, van de Awb.
10.. Artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb.
11.. Artikel 8:51b, derde lid, van de Awb.
12.. Artikel 8:51c en artikel 8:57, tweede lid, van de Awb.
14.. Artikel 8:80b, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.