ECLI:NL:RBNNE:2024:1750

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
LEE 24/1644
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering en termijnoverschrijding

Op 24 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een alleenstaande moeder, een voorlopige voorziening vroeg na de intrekking van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel. Het college had op 19 oktober 2023 besloten om de bijstandsuitkering van verzoekster in te trekken met ingang van 18 september 2023. Verzoekster maakte op 8 april 2024 bezwaar tegen dit besluit, maar dit bezwaar was te laat ingediend. De voorzieningenrechter oordeelde dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden, waaronder haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal en de zorg voor haar minderjarige kind, onvoldoende waren om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De voorzieningenrechter benadrukte dat het bezwaarschrift uiterlijk op 1 december 2023 ingediend had moeten zijn en dat verzoekster meer dan vier maanden te laat was. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had, omdat het college naar verwachting het bezwaar niet-ontvankelijk zou verklaren. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en kreeg verzoekster geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is definitief, er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/1644
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 april 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. H.L. Thiescheffer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel, het college
(gemachtigden: M. Bleeker en B.T. Jager).

Inleiding

1. Met het besluit van 19 oktober 2023 heeft het college het recht op bijstand van verzoekster op grond van de Participatiewet ingetrokken met ingang van 18 september 2023. Verzoekster heeft tegen dit besluit op 8 april 2024 bezwaar gemaakt.
1.1.
Op 8 april 2024 heeft verzoekster aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een (aanvullend) verweerschrift. Verzoekster en het college hebben nog aanvullende stukken ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, vergezeld door haar dochter en een begeleider, een tolk, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van het college.
1.4.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en wat dit voor verzoekster betekent. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
3. Aangezien verzoekster vanaf 18 september 2023 geen bijstandsuitkering meer heeft, is daarmee het spoedeisend belang gegeven.
Ontvankelijkheid bezwaar
4. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of een voorlopige voorziening zal worden getroffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Om dit te beoordelen beantwoordt zij de vraag of het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 19 oktober 2023 ontvankelijk is.
4.1
Niet in geschil is dat het besluit op 19 oktober 2023 is toegezonden aan verzoekster. Zij heeft op de zitting de ontvangst van dit besluit ook niet betwist. Het besluit is dan ook per die datum in werking getreden. Het bezwaarschrift had uiterlijk op 1 december 2023 door het college ontvangen moeten zijn. Het bezwaarschrift van 8 april 2024 is dus te laat ingediend. Dit is ook niet in geschil. Uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat een bezwaarschrift dat is ontvangen na afloop van de bezwaartermijn, niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Een bestuursorgaan kan niet van de lengte van de bezwaartermijn afwijken. Alleen in het geval redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest, kan het bestuursorgaan besluiten het te laat ingediende bezwaar toch ontvankelijk te verklaren. In dat geval wordt de termijnoverschrijding verschoonbaar geacht. Dat is bepaald in artikel 6:11 van de Awb.
4.2.
Verzoekster voert aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is en geeft daarvoor de volgende redenen. Zij is slechts in beperkte mate de Nederlandse taal machtig en zij heeft geen sociaal netwerk om haar te helpen. Daarnaast heeft verzoekster als alleenstaande moeder de zorg voor haar minderjarig kind van drie jaar. Ter zitting geeft verzoekster tevens aan dat zij niet had verwacht dat de uitkering echt zou worden gestopt. Zij wijst op de uitspraak van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31).
4.3.
Op 30 januari 2024 heeft het CBb een uitspraak gedaan over de beoordeling van een verschoonbare termijnoverschrijding, waarin het beoordelingskader is verruimd. In die uitspraak is, kort gezegd, bepaald dat meer rekening moet worden gehouden met bijzondere omstandigheden. Daarbij kan het gaan om persoonlijke omstandigheden. Bijvoorbeeld psychisch onvermogen, ernstige ziekte, ongeval van de indiener, ziekte of overlijden van iemands naasten of externe omstandigheden. Als er een duidelijke verhindering was, is het niet tijdig indienen van een beroepschrift niet verwijtbaar en kan dit niet aan de indiener worden toegerekend. Maar ook bij een geringe verwijtbaarheid is er ruimte om de termijnoverschrijding niet aan de indiener toe te rekenen. Dit dient per individueel geval beoordeeld te worden, waarbij de context van belang is.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat wat verzoekster heeft aangevoerd over haar taalachterstand, dat zij geen sociaal netwerk had die haar kon helpen, dat zij de zorg heeft voor haar minderjarige kind en dat zij niet dacht dat haar bijstandsuitkering zou stoppen, niet tot de conclusie kan leiden dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is. De door verzoekster genoemde omstandigheden zijn daarvoor onvoldoende. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verzoekster ruimschoots na de termijn van zes weken, namelijk meer dan vier maanden te laat, bezwaar heeft gemaakt. De termijnoverschrijding is ook niet veroorzaakt doordat zij niet binnen de bezwaartermijn kennis heeft genomen van het besluit van 19 oktober 2023. Verzoekster heeft op de zitting gezegd dat zij het besluit van 19 oktober 2023 heeft gezien. Ondanks de door verzoekster genoemde (persoonlijke) omstandigheden, heeft zij wel kunnen reageren op brieven van het college om gegevens aan te leveren en heeft zij ook contact met het college gehad. Ook heeft verzoekster op 17 november 2023 en 1 februari 2024 bij het college nieuwe aanvragen om bijstand ingediend. Hieruit volgt niet dat verzoekster in de onmogelijkheid verkeerde om tijdig, zo nodig op nader aan te voeren gronden, bezwaar te (laten) maken. In ieder geval volgt hieruit niet dat verzoekster pas op 8 april 2024 bezwaar heeft kunnen maken. Daarmee is niet gebleken van een verontschuldiging voor het verzuim. Het bezwaar van verzoekster heeft geen redelijke kans van slagen, omdat het college naar verwachting het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk zal verklaren.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Verzoekster krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024 door
mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.