ECLI:NL:RBNNE:2024:1661

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
LEE 23/5093
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik en deugdelijkheid van psychiater rapport

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het CBR, die op 6 oktober 2023 werd vastgesteld. Het CBR handhaafde deze ongeldigverklaring in een besluit van 20 november 2023, na een bezwaarprocedure. Eiser, die op 2 april 2023 door de politie werd staande gehouden wegens rijden onder invloed, had een bloedalcoholgehalte van 830 μg/1,909 ‰. De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het CBR aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Eiser betwist de deugdelijkheid van het rapport van de psychiater, dat concludeert dat hij alcoholmisbruik vertoont. De rechtbank oordeelt dat het CBR het rapport op zorgvuldige wijze heeft kunnen gebruiken in zijn besluitvorming. Eiser heeft geen tegenrapportage overgelegd en zijn verklaringen over zijn alcoholgebruik zijn inconsistent. De rechtbank stelt vast dat het CBR op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser ongeschikt is om te rijden.

Eiser voert aan dat de ongeldigverklaring onevenredige gevolgen voor hem heeft, vooral financieel, maar de rechtbank oordeelt dat het CBR zich op het standpunt kan stellen dat de wetgeving dwingend is en dat er geen ruimte is voor een belangenafweging. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit, ondanks een motiveringsgebrek, in stand kan blijven. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt zijn griffierecht terug.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/5093

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

De algemeen directeur van het CBR, het CBR,

(gemachtigde: mr. drs. M.M. Kleijbeuker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
1.1.
Met het besluit van 6 oktober 2023 heeft het CBR eisers rijbewijs ongeldig verklaard. Met het bestreden besluit van 20 november 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3. De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast. Eiser is op
2 april 2023 door de politie staande gehouden wegens het rijden onder invloed op een bromfiets. Onderzoek wees uit dat er sprake was van een bloedalcoholgehalte van 830 μg/1,909 ‰. De politie heeft vervolgens een mededeling gedaan aan het CBR op grond van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994). Eiser is daarop voor nader onderzoek verwezen naar een psychiater. Deze heeft, kort samengevat, vastgesteld dat eiser onderrapporteert en een mate van intolerantie heeft opgebouwd en geconcludeerd dat er bij eiser sprake is van alcoholmisbruik waarbij er geen stopdatum kan worden vastgesteld. Op grond van de bevindingen van de psychiater en met toepassing van onder meer paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 (de Regeling) en artikel 134, tweede lid, van de Wvw 1994, heeft het CBR het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard voor een periode van een jaar.
Mocht het CBR het rapport van de psychiater ten grondslag leggen aan het besluit?
4. Eiser voert aan dat het rapport van de psychiater onzorgvuldig en feitelijk niet juist is en dat het CBR dit rapport niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. deugdelijk gemotiveerd. Volgens eiser heeft hij bij de psychiater duidelijk aangegeven dat hij ten tijde van de gedraging veel minder alcoholische eenheden dronk dan de eenheden die de psychiater in de rapportage heeft opgetekend. Ook stelt eiser dat hij ten tijde van het psychiatrisch onderzoek al was gestopt met het drinken van alcohol en dat dit ten onrechte niet in het rapport is verwerkt.
4.1.
Het CBR stelt zich op het standpunt dat de bevindingen van de psychiater voldoende concreet en duidelijk zijn beschreven. Het CBR wijst erop dat uit het rapport duidelijk naar voren komt dat eiser nog altijd 32 eenheden alcohol per week drinkt en een verleden heeft met alcoholproblematiek. Volgens het CBR zijn er geen aanknopingspunten op grond waarvan het CBR had moeten vaststellen dat de rapportage niet zorgvuldig is tot stand gekomen dan wel niet deugdelijk zou zijn. Het CBR vindt dan ook dat het deze rapportage aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen.
4.2.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe eerst dat volgens vaste rechtspraak een bestuursorgaan mag afgaan op een rapport dat aan hem is uitgebracht, mits is nagegaan dat dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichtingen vloeien voort uit artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank is van oordeel dat het CBR aan deze vereisten heeft voldaan. Het CBR heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat het rapport deugdelijk is tot stand gekomen en dat de overwegingen en conclusies in de rapportage - dat eiser onderrapporteert en een mate van intolerantie heeft opgebouwd als ook dat sprake is van alcoholmisbruik in de zin der wet waarbij er geen stopdatum kan worden vastgesteld - begrijpelijk en concludent zijn. Eiser heeft ook in deze beroepsprocedure niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek van de psychiater gebreken vertoont. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in de besluitvormingsprocedure een tweede onderzoek te vragen en in deze beroepsprocedure geen tegenrapportage overgelegd. Bovendien blijkt uit de stukken dat eiser niet consistent is in zijn verklaringen over zijn alcoholgebruik, zodat de rechtbank ook daarin geen reden ziet om te twijfelen aan de alcoholische eenheden waarvan de psychiater in zijn rapport is uitgegaan. Het CBR heeft de rapportage van de psychiater derhalve aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen.
Evenredigheid van het bestreden besluit
5. Eiser stelt dat hij al ongeveer € 2.000,- euro kwijt is aan kosten. Eiser betaalt thans telkens een collega die hem komt ophalen, zodat eiser zijn werkzaamheden als hovenier kan blijven uitvoeren. Bovendien zal hij als hij na een jaar zijn rijbewijs terug wil, nog meer kosten maken vanwege het opnieuw moeten afleggen van het examen. Verder wenst eiser te benadrukken dat hij weet dat hij fout is geweest en dat het niet weer zal gebeuren, dat hij een jonge vader is, serieus in het leven staat en dat hij zichzelf beschouwt als een goede chauffeur. Eiser betoogt dat al deze omstandigheden meegewogen moesten worden bij het besluit en tot de conclusie hadden moeten leiden dat het besluit onevenredige gevolgen voor hem heeft en daarom niet mocht worden genomen dan wel dat de termijn van een jaar moet worden verkort.
5.1.
Het CBR stelt zich primair op het standpunt dat de toepasselijke bepalingen van de Wvw 1994 en de Regeling dwingend van aard zijn, zodat er geen ruimte is om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. Voor zover de rechter van oordeel is dat de Regeling buiten toepassing zou moeten blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken, stelt het CBR zich subsidiair op het standpunt dat eiser geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die maken dat het besluit onevenredig is. De situatie dat eiser afhankelijk is van het rijbewijs voor zijn werk is geen dergelijke bijzondere omstandigheid, aldus het CBR.
5.2.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het CBR op basis van de rapportage van de psychiater op goede gronden, op grond van de bijlage van de Regeling eisen geschiktheid 2000, paragraaf 8.8, heeft geconcludeerd dat eiser ongeschikt is. Ook heeft het CBR op goede gronden geconcludeerd dat eiser, op grond van artikel 27, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011, niet de vereiste rijvaardigheid bezit en op goede gronden, op grond van artikel 134, tweede lid, van de Wvw 1994, eisers rijbewijs ongeldig heeft verklaard.
5.3.
De rechtbank overweegt verder dat de Wvw 1994 een wet in formele zin is en dat artikel 134, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994 dwingend is geformuleerd. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:772) kan de voormelde bepaling daarom niet worden getoetst aan artikel 3:4, tweede lid van de Awb of aan het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank ziet hiervoor eveneens steun in de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4248). De rechtbank ziet voorts in het betoog van eiser geen aanknopingspunten om te oordelen dat sprake zou zijn van niet in de Wvw 1994 verdisconteerde bijzondere omstandigheden.
5.4.
Onder verwijzing naar een andere uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:830) alsmede naar een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:190) ziet de rechtbank, gelet op eiseres betoog, wel aanleiding om te toetsen of de gevolgen van het stellen van de voorwaarde in paragraaf 8.8 van de Regeling, dat een recidiefvrije periode moet zijn gepasseerd voordat een onderzoek naar de geschiktheid kan worden ondergaan om weer de beschikking te kunnen krijgen over een geldig rijbewijs, onevenredig uitwerken voor eiser. Het primaire standpunt van het CBR dat met de persoonlijke belangen van eiser geen rekening hoeft te worden gehouden, kan de rechtbank derhalve niet delen. In zoverre kleeft er aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren en het bestreden besluit in stand laten. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5.5.
De vraag in dit verband is of het bestreden besluit voor eiser onredelijk bezwarend is. De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is en acht de nadere motivering van het CBR in dit verband deugdelijk. De rechtbank begrijpt dat het voor eiser bezwarend is, omdat de toepassing van de in de Regeling neergelegde recidiefvrije periode van een jaar voor eiser tot gevolg heeft dat hij gedurende dit jaar extra kosten heeft verband houdend met het uitoefenen van zijn werkzaamheden als hovenier. Het CBR heeft echter een zwaarder gewicht mogen toekennen aan het zwaarwegende algemeen belang van de verkeersveiligheid dan aan het persoonlijk belang van eiser bij een kortere recidiefvrije periode. Gelet op de conclusies van het rapport van de psychiater, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 3, die ten grondslag liggen aan de diagnose ‘alcoholmisbruik waarbij geen stopdatum kan worden vastgesteld’ verdraagt de toepassing van paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling door het CBR zich met het evenredigheidsbeginsel. Verder liggen in de door eiser gestelde extra kosten en persoonlijke omstandigheden geen bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot de conclusie dat de toepassing hiervan voor hem onredelijk bezwarend is. Nergens uit blijkt dat eiser is een financiële noodsituatie terecht is gekomen. Het betoog van eiser slaagt dus niet.
5.6.
Gelet op de voorgaande overweging kan het bestreden besluit, ondanks het onder 5.4 vastgestelde motiveringsgebrek, met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

6. De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
7. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb, krijgt eiser zijn betaalde griffierecht van € 184,- terug. Van gemaakte proceskosten die gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking zouden komen, is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het CBR het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- aan hem vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van K.D. Bosklopper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2 De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 134
1. Het CBR stelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene. Indien een of meer deskundigen bij hun bevindingen hebben aangetekend dat inzage daarvan naar hun oordeel kennelijk ernstig nadeel voor betrokkene zou opleveren, deelt het CBR de bevindingen schriftelijk mede aan de door betrokkene aangewezen vertrouwensarts.
2 Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
3. Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De in de eerste volzin bedoelde mededeling wordt niet gedaan, indien het rijbewijs van de houder inmiddels op grond van artikel 123b ongeldig is geworden.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 27
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
a. niet de rijvaardigheid bezit voor de desbetreffende categorie of categorieën motorrijtuigen;
Regeling eisen geschiktheid 2000
Bijlage
§ 8.8. Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.