ECLI:NL:RBNNE:2024:1575

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
LEE 23/2658
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke geschillen over omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 20 maart 2024, wordt het beroep van eisers tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ameland om een (recreatie)appartement mogelijk te maken in een bestaand bijgebouw beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat zij onbevoegd is voor zover het besluit een weigering inhoudt om een wijzigingsplan vast te stellen, aangezien tegen deze weigering beroep in één instantie openstaat bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep is echter gegrond voor zover het besluit een weigering om een vergunning voor strijdig gebruik inhoudt. De rechtbank concludeert dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval niet kan worden afgeweken van de beleidsnota 'Nota verblijfrecreatief beleid gemeente Ameland 2016-2022'. Eisers hebben overtuigend aangetoond dat het toevoegen van een recreatieappartement een zeer beperkte ruimtelijke uitstraling heeft, gezien de aanwezigheid van een groepsaccommodatie met een capaciteit van 110 personen op het perceel. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2658

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. E.J.M. van Woerkom),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ameland, het college
(gemachtigde: mr. P. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de weigering door het college van de aanvragen van eisers om een (recreatie)appartement mogelijk te maken in een bestaand bijgebouw op het adres [adres] te [woonplaats] .
1.1.
Eisers hebben twee aanvragen ingediend bij het college. De eerste aanvraag betreft een verzoek aan het college om het bestemmingsplan te wijzigen op grond van artikel 3.6, eerste lid en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Deze aanvraag is geweigerd bij besluit van 27 januari 2023 (primair besluit I). De tweede aanvraag betreft een aanvraag voor een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Deze aanvraag is geweigerd bij besluit van 7 maart 2023 (primair besluit II).
1.2.
Met het bestreden besluit van 16 mei 2023 op de bezwaren van eisers is het college bij de weigering van de aanvragen gebleven. Het college heeft in het bestreden besluit de bezwaren tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering voor het wijzigen van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.6 van de Wro en de weigering van de omgevingsvergunning strijdig gebruik.
3. De rechtbank is van oordeel dat zij niet bevoegd is voor zover in het bestreden besluit is beslist op het bezwaar ten aanzien van het toepassen van artikel 3.6 van de Wro.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is voor zover het besluit ziet op de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Voor zover het bestreden besluit ziet op het primaire besluit I

Bevoegdheid rechtbank
5. De rechtbank zal allereerst beoordelen of zij bevoegd is om van het beroep kennis te nemen.
6. De rechtbank stelt vast dat het college bij het primaire besluit I heeft geweigerd het bestemmingsplan met toepassing van artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro te wijzigen. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar, voor zover gericht tegen het primaire besluit I, ongegrond verklaard en het primaire besluit I gehandhaafd. Het bestreden besluit is aan eisers verzonden op 17 mei 2023.
6.1.
Op grond van artikel 8:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met, artikel 2 van Bijlage 2, van de Awb, zoals die bepalingen luidden ten tijde van het bekendmaken van het bestreden besluit, staat er beroep in eerste en enige aanleg open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) tegen een besluit omtrent wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan overeenkomstig artikel 3.6, eerste lid, van de Wro.
6.2.
Ingevolge artikel 11:3 van de Awb blijft bij een wijziging van een bijlage bij deze wet, de bijlage zoals deze luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wijziging van toepassing op het beroep of hoger beroep tegen een besluit dat, onderscheidenlijk een uitspraak die voor dat tijdstip is bekendgemaakt.
6.3.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. De Wro is per die datum komen te vervallen.
6.4.
Met de Invoeringswet Omgevingswet is tevens artikel 2 van Bijlage 2 van de Awb (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) per 1 januari 2024 gewijzigd, in die zin dat de zinsneden in dat artikel met betrekking tot de Wro per die datum zijn komen te vervallen (artikel 2.2 van de Invoeringswet Omgevingswet).
6.5.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 11:3 van de Awb bij een wijziging van de bijlage bij de Awb, de bijlage zoals deze luidde ten tijde van het bekendmaken van het bestreden besluit van toepassing blijft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gelet op artikel 2, van Bijlage 2 van de Awb – zoals dat luidde ten tijde van het bekendmaken van het bestreden besluit – beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling openstaat tegen het bestreden besluit voor zover dat ziet op het primaire besluit I.
7. De rechtbank is daarom van oordeel dat zij niet bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het bestreden besluit voor zover dat ziet op het primaire besluit I, de weigering het bestemmingsplan te wijzigen op grond van artikel 3.6 van de Wro.

Voor zover het bestreden besluit ziet op het primaire besluit II

Overgangsrecht
8. Zoals hiervoor is overwogen zijn op 1 januari 2024 de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning vóór deze datum is ingediend, blijft volgens artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet het oude recht van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 16 januari 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Weigering omgevingsvergunning
9. Eisers stellen dat het in zijn algemeenheid denkbaar is dat de gemeente niet zonder meer wil meewerken aan recreatief gebruik van een bijgebouw, met name bij een woning. Eisers begrijpen dat dit ruimtelijk gezien niet gewenst is. Het college maakt echter niet duidelijk waarom het beleid eraan in de weg staat om in dit specifieke geval, waarbij sprake is van een bijgebouw op een perceel met een verblijfsrecreatieve bestemming, de realisering van een recreatieappartement in het bijgebouw toe te staan. Ter zitting hebben eisers daaraan toegevoegd dat de ruimtelijke impact van het appartement zeer beperkt is. Op het betreffende perceel is al een groepsaccommodatie gevestigd en een hotel. Hierin kunnen in totaal 110 personen verblijven. Met het appartement komt daar de mogelijkheid bij om maximaal vier extra personen te laten verblijven.
9.1.
Het college verwijst naar de motivering van de weigering in het primaire besluit en stelt dat eiser daar niets tegenover gesteld heeft. In het primaire besluit wordt verwezen naar de beleidsnota ‘Nota verblijfrecreatief beleid gemeente Ameland 2016-2022’ (hierna: beleidsnota). Uit punt 5.3.1 van de beleidsnota volgt dat de gemeente niet meewerkt aan nieuwbouw of uitbreiding van vakantieappartementen, behalve in het geval van omzetting van groepsaccommodaties in appartementen. Hoe die omzetting plaats dient te vinden is opgenomen onder 5.4.4 van de beleidsnota. Omzetting van groepsverblijf naar appartement dient in beginsel te gebeuren in het gebouw van de groepsaccommodatie. Is verbouwen van het groepsverblijf niet mogelijk, dan is onder voorwaarden herbouw toegestaan. Als laatste optie is nieuwbouw buiten het gebouw mogelijk, waarbij de voorwaarde geldt dat bebouwing ruimtelijk inpasbaar moet zijn. Nu inpandige verbouwing goed mogelijk is, is er geen reden om een appartement buiten de groepslocatie toe te staan. Voorts heeft het college ter zitting toegelicht dat met het beleid beoogd is om alleen nog kwaliteitsverbetering van recreatieve voorzieningen toe te staan en geen intensivering en dat dit beleid erg restrictief uitgelegd wordt.
10. Vast staat dat op het betreffende perceel het bestemmingsplan “Buren” van toepassing is. Het perceel heeft de bestemming “Recreatie-Groepsverblijf” en ter plaatse van het betreffende bijgebouw geldt tevens de bouwaanduiding ‘bijgebouwen’. Niet in geschil is dat de aanvraag voor het realiseren van een recreatieappartement in strijd is met deze planregels.
10.1.
De rechtbank overweegt dat aan het college beleidsruimte toekomt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen. Dat betekent in dit geval dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking al dan niet te gebruiken. De rechtbank toetst of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de gevraagde omgevingsvergunning niet te verlenen. [1] Daarbij beoordeelt de rechtbank ook of het college deugdelijk gemotiveerd heeft waarom het college geen toepassing geeft aan de afwijkingsbevoegdheid.
10.2.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het aangevraagde recreatieappartement niet voldoet aan de in de beleidsnota genoemde criteria voor het afwijken van het bestemmingsplan nu het appartement wordt gerealiseerd in een bestaand bijgebouw. De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval niet kan worden afgeweken van de beleidsnota. De enkele omstandigheid dat op grond van de beleidsnota een appartement
inde groepsaccommodatie kan worden gerealiseerd acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. De rechtbank betrekt daarbij dat eisers gemotiveerd hebben toegelicht dat het toevoegen van het recreatieappartement zeer beperkte ruimtelijke uitstraling heeft nu er op het perceel reeds een groepsaccommodatie met een capaciteit van 110 personen aanwezig is en in het appartement maximaal vier personen kunnen verblijven. Verder hebben eisers betoogd dat het recreatieappartement wordt gerealiseerd in een bestaand bouwwerk, zodat het aantal bouwwerken op het perceel ongewijzigd blijft. Het college heeft dat in zijn motivering niet kenbaar betrokken.
10.3.
Het betoog van eisers slaagt.

Conclusie en gevolgen

Voor zover het bestreden besluit ziet op het primaire besluit I
11. De rechtbank is onbevoegd om kennis te nemen van het beroep voor zover dit ziet op het bestreden besluit I tot weigering een wijzigingsplan op te stellen.
Voor zover het bestreden besluit ziet op het primaire besluit II
12. Het beroep is gegrond ten aanzien van het bestreden besluit voor zover dat besluit ziet op het primaire besluit II, nu de weigering om een vergunning voor strijdig gebruik te verlenen niet deugdelijk gemotiveerd is. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet gelet op de aard van het gebrek geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of de rechtsgevolgen van het besluit in stand te houden.
12.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
12.3.
Eisers hebben tevens verzocht om een vergoeding van de door hen gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Eisers hebben verzocht om een reiskostenvergoeding van in totaal € 58,38, bestaande uit een retour voor de veerdienst van € 16,45 per persoon en de busreis van de veerhaven naar de rechtbank van € 6,37 per persoon voor een enkele reis. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) worden de proceskosten vastgesteld overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onder d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Dat artikel bepaalt dat vergoeding plaatsvindt op basis van de kosten van openbaar vervoer, laagste klasse dan wel een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer indien openbaar vervoer niet of onvoldoende mogelijk is. De door eisers verzochte vergoeding voor reiskosten staat gelijk aan de kosten van openbaar vervoer, laagste klasse en deze kosten komen dan ook geheel voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep zich richt tegen het bestreden besluit voor zover dat ziet op het bezwaar tegen het primaire besluit I;
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het beroep zich richt tegen het bestreden besluit voor zover dat ziet op het bezwaar tegen het primaire besluit II.
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het bezwaar tegen het primaire besluit II;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met betrekking tot het primaire besluit II met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.808,38 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:6
het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
(…)
Artikel 11:3
Bij een wijziging van een bijlage bij deze wet blijft de bijlage zoals deze luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wijziging van toepassing op het beroep of hoger beroep tegen een besluit dat, onderscheidenlijk een uitspraak die voor dat tijdstip is bekendgemaakt.
Bijlage 2 Awb: Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak
Artikel 2
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemde voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Wet ruimtelijke ordening:
(…)
een besluit omtrent wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan overeenkomstig artikel 3.6, eerste lid
(…)
Wet ruimtelijke ordening
Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels:
burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen;
Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 2.2
De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
A (…)
B
Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:
(…)
2. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
(…)
b. De zinsneden met betrekking tot de Belemmeringenwet Privaatrecht, de Crisis- en herstelwet, de Interimwet stad-en-milieubenadering, de Ontgrondingenwet, de Spoedwet wegverbreding, de Tracéwet, de Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet ammoniak en veehouderij, de Wet inzake de luchtverontreiniging en de Wet ruimtelijke ordening vervallen.
(…)
Artikel 4.3
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing.
ls tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,
(…)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.12
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
indien de activiteit in strijd is met het bestemminsplan of de beheersverordening:
(…)
2 º. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
(…)
Bijlage II, Besluit omgevingsrecht
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
Bestemmingsplan “Buren”
Artikel 13 Recreatie - Groepsverblijf
13.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie – Groepsverblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
gebouwen ten behoeve van:
groepsaccommodaties;
een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning", al dan niet in combinatie met ruimte voor:
een aan-huis-verbonden beroep;
appartementen of logiesverstrekking, voorzover ondergeschikt aan het wonen, ter plaatse van de aanduiding “verblijfsrecreatie”;
agrarisch medegebruik, ter plaatse van de aanduiding "agrarisch";
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;
(…)

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:254.