ECLI:NL:RBNNE:2024:1572

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
LEE 23/2260
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvullende schadevergoeding voor tegelwerk in de badkamer na mijnbouwschade

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de hoogte van de aan hem toegekende schadevergoeding voor mijnbouwschade. Eiser, eigenaar van een woning in [woonplaats], had een aanvraag ingediend voor schadevergoeding voor fysieke schade aan zijn woning, waarbij het Instituut Mijnbouwschade Groningen op 1 juni 2022 een bedrag van € 20.873,50 had toegekend. Dit bedrag was gebaseerd op een schadeopname die op 19 januari 2022 had plaatsgevonden, waarbij 35 schades waren geconstateerd. Eiser maakte bezwaar tegen de hoogte van de schadevergoeding, wat leidde tot een hoorzitting op 7 februari 2023 en een bestreden besluit van 11 april 2023 waarin het Instituut bij de eerdere toekenning bleef.

De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigden van het Instituut, aanwezig waren. Deskundige R. Lubbers was ook aanwezig om toelichting te geven. De rechtbank concludeert dat de schadevergoeding niet toereikend is voor het herstel van de tegels in de badkamer en het toilet. De rechtbank oordeelt dat de schadevergoeding voor deze specifieke schade moet worden verhoogd met een aanvullend bedrag van € 730,03, zoals geadviseerd door deskundige Lubbers. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de schadevergoeding betreft en bepaalt dat het Instituut het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden.

De uitspraak is gedaan door rechter A.W. Wassink en is openbaar uitgesproken op 31 januari 2024. Eiser heeft recht op een schadevergoeding die in totaal € 730,03 bedraagt, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 22 november 2021. Het Instituut moet ook de proceskosten van € 1.750,- aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2260

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.G. ten Have),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, het Instituut

(gemachtigden: mr. P.A.K. van Eck en mr. R.A.M.H.W. Wierenga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de aan eiser toegekende schadevergoeding.
1.1.
Het Instituut heeft met het besluit van 1 juni 2022 een bedrag van € 20.873,50 toegekend. Met het bestreden besluit van 11 april 2023 op het bezwaar van eiser is het Instituut bij deze toekenning gebleven.
1.2.
Het Instituut heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift, waarbij een nader advies van deskundige R. Lubbers (Lubbers) van 10BE is overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het Instituut. Tevens is D. Kiestra als deskundige verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de (hoogte van de) toegekende schadevergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
4.1
Eiser is sinds oktober 2021 eigenaar van de woning aan de [adres] in [woonplaats] . In november 2021 heeft eiser een aanvraag gedaan voor schadevergoeding voor fysieke schade aan zijn woning.
4.2
Op 19 januari 2022 heeft, naar aanleiding van deze aanvraag, een schadeopname plaatsgevonden. Bij deze opname werden 35 schades geconstateerd. Van de opname is een rapport gemaakt, gedateerd 24 februari 2022. In het rapport wordt geadviseerd een schadevergoeding voor herstel toe te kennen van € 20.064,12.
4.3
Bij besluit van 1 juni 2022 heeft het Instituut dit advies gevolgd en een schadevergoeding van (in totaal) € 20.873,50 toegekend, bestaande uit het geadviseerde schadevergoedingsbedrag, een overlastvergoeding van € 500,-, een thuisblijfvergoeding van € 95,- en wettelijke rente à € 214,38.
4.4
Eiser heeft op 9 juni 2022 bezwaar gemaakt. Eiser is in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren mondeling toe te lichten tijdens een hoorzitting op 7 februari 2023.
4.5
Met het bestreden besluit van 11 april 2023 is het Instituut bij de eerder toegekende schadevergoeding gebleven.
5. De rechtbank zal hierna ingaan op de beroepsgronden van eiser.
6. In reactie op de stellingen over de begroting is in het verweerschrift uiteengezet dat de herstelwerkzaamheden worden begroot op basis van een calculatiemodel, waarbij rekening wordt gehouden met inflatie en stijging van kosten en is verwezen naar rechtspraak hierover. [1] Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser dit punt vervolgens laten varen.
7. Als het gaat om de toekenning voor herstel van de tegels in de badkamer is in het verweerschrift verwezen naar het nader advies van Lubbers, waarbij een extra vergoeding wordt geadviseerd van € 730,03 zodat eiser alle tegels uit het toilet (schade 18) en de badkamer (schade 19 t/m 23) kan vervangen.
In het adviesrapport van 24 februari 2022 is (onder schade 19) geadviseerd een bedrag van
€ 5.202,44 toe te kennen voor nieuw wandtegelwerk in de badkamer. Uit het in beroep overgelegde nader advies blijkt dat daarbij met een oppervlak van 27,0 m² in plaats van
27,3 m² is gerekend. Ook is geen rekening gehouden met het de- en hermonteren van twee radiatoren en het tijdelijk verplaatsen van de wasmachine. In het nader advies is verder becijferd dat 4,35 m² (in plaats van 3,2 m²) nieuw wandtegelwerk nodig is voor het toilet.
De rechtbank is -gelet op het door het Instituut gevolgde advies van Lubbers- van oordeel dat de schadevergoeding daarmee niet toereikend is voor zover deze ziet op het herstel van de schade aan de tegels in het toilet en de badkamer. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan eiser een aanvullende schadevergoeding dient te worden toegekend, waarbij het Instituut aan kan sluiten bij het advies van Lubbers voor de hoogte van de te toe te kennen vergoeding.
8. De rechtbank ziet in hetgeen door eiser naar voren is gebracht geen grond gelegen om, anders dan door het Instituut is bepleit, in onderhavige procedure een vergoeding toe te kennen voor scheurherstel achter de tegels. Zoals het Instituut in het verweerschrift ook naar voren heeft gebracht wordt enkel gesteld dat sprake kan zijn van scheurvorming achter de tegels, maar is dit niet concreet onderbouwd. In het daarbij aangehaalde nader advies is door deskundige Lubbers eventueel scheurherstel begroot op een bedrag van € 717,91, maar is ook naar voren gebracht dat het, gezien het type schade, aannemelijk is dat de schade zich enkel tot het tegelwerk beperkt. De tegels en tegelvlakken zijn volgens hem star aangebracht en hebben op de aansluitingen geen enkele bewegingsruimte. Schade in de muren achter het tegelwerk acht hij niet waarschijnlijk. Eiser heeft geen punten naar voren gebracht die kunnen afdoen aan dit advies. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat de schade onjuist begroot is ten aanzien van de schade in het toilet en de badkamer. Dat betekent dat een gedeelte van het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover is beslist over de (hoogte van de) toe te kennen schadevergoeding voor schades 18 t/m 23 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat de extra aan eiser toe te kennen schadevergoeding voor schades 18 t/m 23 € 730,03 bedraagt. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2021. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het Instituut het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 11 april 2023 voor zover dat ziet op de hoogte van de toe
te kennen schadevergoeding voor schades 18 t/m 23;
- bepaalt dat de voor schades 18 t/m 23 aanvullend aan eiser toe te kennen schadevergoeding € 730,03 bedraagt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 november 2021 tot en met de dag van betaling;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het gedeelte van het vernietigde besluit;
- laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
- bepaalt dat het Instituut het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Instituut tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2682, r.o.76-80.