ECLI:NL:RBNNE:2024:1541

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
C/19/137915 / HA ZA 21-200
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over de verdeling van een nalatenschap en gemeenschap van goederen

In deze zaak, die zich afspeelt in het erfrecht, gaat het om de verdeling van de nalatenschap van erflater [naam] en de gemeenschap van goederen tussen de erfgenamen. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure die begon met een eis van [eisers] tegen [gedaagden]. De eisende partijen, bestaande uit [eiseres sub 1], [eiser sub 2] en [eiser sub 3], vorderden onder andere een verklaring voor recht over hun aandeel in de gemeenschap en de nalatenschap van [naam 5]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeenschap en de nalatenschap verdeeld moeten worden, waarbij de waarde van de onroerende zaken en de huur- en pachtopbrengsten een belangrijke rol spelen. De rechtbank heeft de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op € 5.899.000,00, waarbij het aandeel van [eisers] in de gemeenschap op € 1.462.039,38 is bepaald. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [gedaagden] recht heeft op een bedrag van € 137.960,62 van [eisers] wegens overbedeling. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: C/19/137915 / HA ZA 21-200
Vonnis van 20 maart 2024
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2. [eiser sub 2],
te [woonplaats] ,
3. [eiser sub 3],
te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. P. Stehouwer te Groningen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2. [gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: heeft zich onttrokken.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 maart 2022;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte in conventie;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 juli 2022, waarin partijen overeen zijn gekomen dat zij dhr. ing. J. Tjeerdsma opdracht geven om de onroerende zaken genoemd in de dagvaarding onder nummer 16 te taxeren en de zaak op de parkeerrol van 5 oktober 2022 te plaatsen voor uitlaten voortzetting procedure;
- het verzoek van [eisers] van 5 oktober 2022 om de zaak op de parkeerrol van 5 april 2023 te plaatsen;
- het verzoek van mr. Bisschop tevens akkoord namens [eisers] om de zaak vervroegd op de rol te plaatsen van 16 november 2022;
- het bericht van mr. Bisschop van 15 november 2022 dat hij zich onttrekt als advocaat van [gedaagden] en dat hij zijn cliënt heeft gewezen op de gevolgen daarvan;
- het bericht van mr. C.Th. Schouwenburg van 7 december 2022 waarin zij zich stelt als advocaat van [gedaagden] ;
- het verzoek van partijen van 4 januari 2023 om de zaak naar de parkeerrol te verwijzen;
- het verzoek van partijen om de zaak op de rol van 19 april 2023 te plaatsen voor akte overlegging producties (taxatierapporten);
- de akte houdende overlegging producties tevens akte vermeerdering/wijziging van eis van [eisers] van 26 april 2023;
- het bericht van mr. Schouwenburg van 10 mei 2023 dat zij zich onttrekt als advocaat van [gedaagden] , dat zij haar cliënt heeft gewezen op de gevolgen daarvan en dat haar cliënt alle stukken heeft ontvangen tot en met de akte van [eisers] van 26 april 2023;
- de brief van deze rechtbank van 15 juni 2023 waarin [gedaagden] in de gelegenheid wordt gesteld om zich binnen twee weken tot een (andere) advocaat te wenden;
- het verzoek van [eisers] van 15 juni 2023 om vonnis te wijzen;
- de brief van deze rechtbank van 3 juli 2023 aan partijen inzake een rechterswisseling en de mogelijkheid voor partijen om een nadere mondelinge behandeling te verzoeken;
- de brief van [eisers] dat zij geen behoefte heeft aan een nadere mondelinge behandeling en dat zij verzoekt om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 5 september 2016 is [naam] , hierna: erflater, overleden. Hij was op het moment van overlijden gehuwd met [eiseres sub 1] , eiseres sub 1. Eisers sub 2 en 3 zijn de kinderen van [eiseres sub 1] uit een eerder huwelijk. Erflater heeft [eisers] bij testament van 12 september 2002 benoemd als erfgenaam, ieder voor 1/3e deel.
2.2.
De vooroverleden ouders van erflater, hierna: vader en moeder [achternaam] , dreven een melkveebedrijf. Zij hadden zes kinderen; een dochter, [naam2] , en vijf zoons, onder wie erflater en gedaagden. Het melkveebedrijf is per 22 mei 2002 (op de dag van het overlijden van vader [achternaam] ) voortgezet door [xxx] cv, hierna: de cv. Deze commanditaire vennootschap bestond uit vier van de zoons van vader en moeder [achternaam] ; gedaagde sub 1 en [naam 3] als beherende vennoten en gedaagde sub 2 en [naam 5] als stille vennoten.
2.3.
Na het overlijden van vader en moeder [achternaam] hebben hun zes kinderen, als enige erfgenamen, een akte van verdeling opgemaakt op 4 maart 2010. Aan de vijf zoons zijn alle tot de nalatenschap van hun ouders behorende (register)goederen toegedeeld, ieder voor 1/5e onverdeeld aandeel (hierna: de gemeenschap). Aan hun zus is een bedrag in contanten van
€ 260.000,- toebedeeld, dat de vijf zoons, zo blijkt uit de akte, in contanten ter tafel dienden te leggen.
2.4.
Een maand voor het overlijden van erflater is zijn broer [naam 5] overleden, hierna: [naam 5] . Op het moment van overlijden was [naam 5] ongehuwd en had hij geen kinderen. Bij testament van 4 maart 2010 heeft [naam 5] zijn vier broers benoemd tot erfgenamen, ieder voor 1/4e deel. In april 2017 is een derde broer van erflater overleden, [naam 3] . [naam 3] was ongehuwd, had geen kinderen en heeft eveneens bij testament van 4 maart 2010 zijn broers benoemd tot erfgenamen. [gedaagden] en [eisers] als erfgenamen van erflater zijn aldus de enige resterende deelgenoten van de gemeenschap.
2.5.
De gemeenschap behelst thans de volgende onroerende zaken:
  • een woning met aangebouwde schuur met inpandige woning, een machineberging, aanhorigheden, ondergrond, erf, tuin en landbouwgrond, staande en gelegen aan het [adres] te [woonplaats] , [adres] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie R nummer [xxx] , hierna te noemen: [adres] ;
  • een voormalig melkveebedrijf met aanhorigheden, ondergrond, erf, tuin en aanliggende landbouwgronden, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , [adres] , met de percelen grond kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie M, nummers [xxx] , [xxx] en [xxx] , hierna te noemen: [adres] ;
  • een agrarisch bedrijf bestaande uit een riet gedekte boerderij met diverse oudere bijschuren, aanhorigheden, ondergrond, erf, tuin en de bij de boerderij behorende landbouwgronden, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , alsmede diverse percelen grond, gelegen onder [woonplaats] , [plaats] en [plaats] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie E nummer [xxx] , en voorts sectie M nummers [xxx] , [xxx] , [xxx] , [xxx] , [xxx] , [xxx] , [xxx] , en gemeente [plaats] sectie P nummer [xxx] en gemeente [plaats] sectie U nummers [xxx] en [xxx] , hierna te noemen: [adres] .

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vordert in conventie – na wijziging van eis – dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. verklaart voor recht dat het aandeel van [eisers] in de gemeenschap 20 %
bedraagt;
II. verklaart voor recht dat het aandeel van [eisers] in de nalatenschap van [naam 5] 25% bedraagt;
III. als deskundige benoemt ing. J. Tjeerdsma, verbonden aan Schelhaas Makelaardij,
teneinde de actuele waarde van de tot de gemeenschap behorende onroerende zaken vast te stellen, rekening houdende met de verhuurde staat van het pand [adres] te [woonplaats] en de door erflater en zijn echtgenote aldaar op hun kosten aangebrachte verbeteringen;
IV. de tot de gemeenschap behorende onroerende zaken verdeelt in dier voege dat aan
[eisers] wordt toegescheiden de boerenbehuizing met aangebouwde schuur e.d. gelegen aan het [adres] te [woonplaats] , met het naastgelegen perceel landbouwgrond, kadastraal bekend gemeente [plaats] sectie R nr. [xxx] , met een oppervlakte van 19.33.68 ha toe te delen aan [eisers] , en alle overige tot voormelde gemeenschap behorende onroerende zaken toe te delen aan [gedaagden] , zulks tegen de door Schelhaas makelaardij vast te stellen (actuele) waarden, een en ander met verrekening van over- en onderbedeling in geld;
V. verklaart voor recht dat tot de gemeenschap behoren c.q. in de gemeenschap vallen de huurpenningen van de gebouwen [adres] te [woonplaats] , alsmede deze
huurpenningen verdeelt in dier voege dat [gedaagden] wordt veroordeeld om te dier
zake aan [eisers] uit te keren een bedrag ad € 9.393,-, althans een in goede justitie door de rechtbank vast te stellen bedrag.
VI. en VII. verklaart voor recht dat [gedaagden] uit hoofde van ten behoeve van de gemeenschap ontvangen en mitsdien in de gemeenschap vallende huur- en pachtopbrengsten aan [eisers] dient te voldoen een bedrag van € 118.030,-
VIII. [gedaagden] veroordeelt om aan [eisers] te betalen een bedrag ad € 25.412,- uit hoofde van de familielening, te vermeerderen met een jaarlijkse rente over dit bedrag van 3 % per jaar vanaf l januari 2003 tot aan de dag der algehele voldoening;
IX. [gedaagden] veroordeelt om binnen drie weken na betekening van het in deze te wijzen
tussenvonnis in het geding te brengen de successieaangifte van [naam 5] , overleden op [datum] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat hij daarmee nadien in gebreke blijft.
X. [gedaagden] veroordeelt om mee te werken aan de verdeling van de nalatenschap van
[naam 5] , waarbij het aandeel van [naam 5] in de gemeenschap wordt verdeeld in dier voege dat aan [eisers] wordt toegescheiden de onder randnummer IV van het dictum genoemde onroerende zaken en [gedaagden] voorts uit dien hoofde te veroordelen om aan [eisers] te betalen ( in ieder geval) een bedrag ad (€ 142.137,00: 4 =) € 35.534,-, uit hoofde van de verdeling van het kapitaal van [naam 5] in de c.v.
XI. alles met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eisers] , in hoedanigheid van erfgenaam van erflater, legt aan haar vordering ten grondslag dat de gemeenschap en de nalatenschap van [naam 5] , waaronder het aandeel van [naam 5] in de gemeenschap, moeten worden verdeeld.
[eisers] stelt zich op het standpunt dat de gemeenschappen kunnen worden verdeeld door toescheiding van het onroerend goed [adres] aan [eisers] tegen een waarde van € 1.600.000,- en een bedrag van € 168.357,- in contanten. Alle overige activa en passiva kunnen volgens [eisers] aan [gedaagden] worden toegescheiden.
[gedaagden] wordt aangesproken in zijn hoedanigheid van deelgenoot in de gemeenschap en van erfgenaam van [naam 5] en [naam 3] .
3.3.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] in conventie, met veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien [eisers] de proceskosten niet binnen twee weken na betekening van het vonnis voldoet.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagden] vordert in reconventie dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[eisers] veroordeelt mee te werken aan de verdeling van de gemeenschap en de nalatenschap van [naam 5] Hendrik;
bepaalt dat het aandeel van [eisers] in de gemeenschap € 888.499,00 bedraagt, met inbegrip van de verrekening van huur, pacht en kosten;
bepaalt dat [eisers] aanspraak heeft op het bedrag van € 25.412,00 uit hoofde van de aanspraak van Lennard;
bepaalt dat de nalatenschap van [naam 5] Hendrik, na verrekening van de erfbelasting, € 306.133,00 bedraagt, waarvan 1/4e deel toekomt aan [eisers] , zijnde derhalve een bedrag van € 76.533,00;
[eisers] veroordeelt tot betaling aan [gedaagden] van het bedrag van € 52.000,00 in verband met de betaling aan [naam2] ;
[eisers] veroordeelt tot betaling aan [gedaagden] van het bedrag van € p.m. in verband met de erfbelasting in de nalatenschap van vader [achternaam] ;
zulks met veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis zijn voldaan, daarover de wettelijke rente is verschuldigd,
Althans een zodanige beslissing neemt die deze rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.6.
[gedaagden] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [eisers] op haar beurt ook gehouden is diverse bedragen aan [gedaagden] te betalen. [eisers] verhuurt een gedeelte van de onroerende zaak aan [adres] te [woonplaats] en de ontvangen huurpenningen vallen in de gemeenschap. Daarnaast heeft [gedaagden] de betaling van € 260.000,- aan [naam2] verricht en dient [eisers] het aandeel van erflater ad € 52.000,- aan [gedaagden] te vergoeden. Tot slot heeft [gedaagden] destijds de erfbelasting betaald voor vader [achternaam] .
[gedaagden] verrekent voornoemde bedragen met de bedragen waarop [eisers] aanspraak kan maken volgens [gedaagden] en stelt dat aan [eisers] maximaal een bedrag van
€ 938.174,- toekomt, minus haar aandeel in de door [gedaagden] betaalde erfbelasting voor vader [achternaam] .
3.7.
[eisers] voert verweer en concludeert [gedaagden] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn reconventionele vorderingen, althans tot afwijzing van zijn vorderingen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat de akte van [eisers] van 26 april 2023 mee zal worden genomen in de beoordeling, ondanks dat de rechtbank geen inhoudelijke reactie van [gedaagden] heeft ontvangen op de akte. Uit de verklaring van mr. Schouwenburg van 10 mei 2023 blijkt immers dat [gedaagden] de akte wel degelijk heeft ontvangen voordat
mr. Schouwenburg zich onttrok als advocaat van [gedaagden] Daarnaast bestaat de akte uit drie recente taxatierapporten van de - in het kader van deze procedure - door partijen zelf ingeschakelde ing. Tjeerdsma. Uit de bijlagen bij ieder taxatierapport blijkt dat beide partijen, dus ook [gedaagden] , Tjeerdsma hebben voorzien van een inhoudelijke reactie op de rapporten. Vervolgens heeft Tjeerdsma de reactie van partijen besproken in zijn rapporten.
[gedaagden] heeft dus kennis genomen van de rapporten en heeft zich erover kunnen uitlaten.
4.2.
De eiswijziging van [eisers] wordt toegestaan nu daartegen geen bezwaren naar voren zijn gebracht en de wijziging naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
4.3.
De rechtbank constateert naar aanleiding van productie 8 bij de conclusie van antwoord in conventie dat partijen het op een aantal onderdelen met elkaar eens zijn, te weten:
het aandeel van [eisers] in de nalatenschap van [naam 5] ad € 76.533,00 en de veroordeling mee te werken aan de verdeling van deze nalatenschap;
de familielening ad € 25.412,00;
de huur- en pachtopbrengsten van [adres] ;
e huuropbrengsten van [adres] ad € 9.393,00;
Deze onderdelen zal de rechtbank hierna behandelen.
a.
a) De nalatenschap van [naam 5]
4.4.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagden] erkent dat het aandeel van [eisers] in de nalatenschap van [naam 5] 25% bedraagt, zodat de door [eisers] gevorderde verklaring voor recht (onder II) kan worden afgegeven. De onder IX gevorderde overlegging van de successieaangifte zal worden afgewezen, nu [gedaagden] deze aangifte reeds bij conclusie van antwoord heeft overgelegd. [gedaagden] heeft de waarde van de nalatenschap van [naam 5] - na aftrek van erfbelasting - in zijn conclusie van antwoord becijferd op
€ 306.133,00. [eisers] komt 1/4e deel hiervan toe, zodat. zij aanspraak maakt op een bedrag van € 76.533,-. [eisers] meent dat het eigen vermogen van [naam 5]
€ 142.137,00 aan ondernemingsvermogen omvatte, waarbij zij verwijst naar een jaarrekening over 2014/2015. Die cijfers dateren echter van meer dan een jaar voor het overlijden van [naam 5] . Nu [eisers] ten aanzien van het eigen vermogen (behoudens de gemeenschap) niet heeft gereageerd op de berekening die [gedaagden] heeft overgelegd, zal de rechtbank uitgaan van die waarde, echter met een correctie ten aanzien van het aandeel van [naam 5] in de gemeenschap, zie r.o. 4.18.
4.5.
Aangezien beide partijen over en weer veroordeling vorderen om mee te werken aan de verdeling van de nalatenschap van [naam 5] , zal de rechtbank dit toewijzen.
b) De familielening
4.6.
[gedaagden] betwist niet dat erflater een bedrag van € 25.412,- toekomt en heeft dit ter
zitting ook erkend, zodat [eisers] aanspraak kan maken op dit bedrag. [gedaagden] betwist
echter dat hij een rente van 3% per jaar verschuldigd is vanaf 1 januari 2003. De rechtbank
constateert dat in de jaarrekeningen is vermeld dat er een rentepercentage van 3% is
opgenomen en dat de rentelasten ook als kostenpost in de resultatenrekening zijn verwerkt.
In het licht van de onderbouwde stellingen van [eisers] kan [gedaagden] niet volstaan met
de enkele bewering dat het rentepercentage “slechts in verband met de fiscale regels” in de
jaarrekening van de cv is opgenomen. Uit de door [eisers] overgelegde stukken
blijkt echter niet dat de rente verschuldigd is vanaf 1 januari 2003, zodat de rechtbank de
rente van 3% per jaar zal toewijzen vanaf het moment dat het bedrag van € 25.412,- voor het
eerst in de overgelegde jaarrekeningen is opgenomen, te weten 30 april 2005 (productie 8
bij de dagvaarding) tot 20 maart 2024 ad € 14.402,93.
c) de huur- en pachtopbrengsten van [adres]
4.7.
Artikel 3:172 BW bepaalt dat de deelgenoten naar evenredigheid delen in de vruchten van en bijdragen in de uitgaven voor het gemeenschappelijk goed, in dit geval [adres] . [eisers] heeft ingestemd met de door [gedaagden] als productie 6 overgelegde berekening van de huur- en pachtopbrengsten van [adres] . [gedaagden] becijfert de opbrengsten vanaf 2002 tot en met 2019 op € 615.680,- en de kosten op € 244.153,- zodat een netto-opbrengst van € 371.527,- resteert. Hiervan komt 1/5e deel toe aan [eiseres sub 1] , te weten € 74.305,-. [gedaagden] heeft in randnummer 9.2 van zijn conclusie van antwoord opgenomen dat de opbrengst na 2019 een p.m. post betreft die nog berekend dient te worden. Uit productie 8 bij de conclusie van antwoord blijkt dat het volgens [gedaagden] om de jaren 2020 en 2021 gaat. [eisers] heeft haar eis vervolgens gewijzigd in die zin dat het gevorderde onder VI en VII zo gelezen dient te worden dat een verklaring voor recht wordt gevorderd dat [gedaagden] uit hoofde van ten behoeve van de gemeenschap ontvangen en mitsdien in de gemeenschap vallende huur- en pachtopbrengsten aan [eisers] dient te voldoen een bedrag van € 118.030,-. [eisers] heeft de opbrengsten en de kosten in het jaar 2019 doorgetrokken tot en met 2023 en komt op een bedrag van € 43.725,-, zodat [gedaagden] tot en met 2023 een bedrag van € 118.030,- aan [eisers] dient te voldoen
(€ 74.305,- + € 43.725,-). [gedaagden] heeft deze berekening niet betwist, zodat de rechtbank de door [eisers] , na wijziging van eis gevorderde verklaring voor recht zal afgeven met dien verstande dat de huur- en pachtopbrengsten (verminderd met de kosten) niet vanaf 2002 maar vanaf april 2010 (de datum van de akte van verdeling en daarmee de aanvangsdatum van de gemeenschap) zullen worden berekend. De rechtbank berekent aan de hand van productie 6 bij de conclusie van antwoord dat een bedrag van € 124.745,- aan verhuuropbrengsten vanaf 2002/2003 tot en met 2009/2010 minus de in die periode gemaakte kosten ad € 72.419,- in mindering komt op de berekening van [gedaagden] , zodat een netto-opbrengst van € 319.201,- resteert (€ 490.935,- minus € 171.734,-). Het aan [eisers] toekomende 1/5e deel bedraagt derhalve € 63.840,20, te vermeerderen met € 43.725,- is € 107.565,20. De rechtbank passeert het (voorwaardelijke) beroep van [gedaagden] op verjaring omdat [gedaagden] niet onderbouwt waarom voor deze vordering een andere verjaringstermijn dan 20 jaren zou gelden.
d) de huuropbrengsten van [woonplaats] ad € 9.393,00
4.8.
[gedaagden] erkent in zijn conclusie van antwoord dat [eisers] aanspraak kan maken op dit bedrag uit hoofde van door haar betaalde huurpenningen vanaf april 2010, zodat dit bedrag kan worden toegewezen.
in reconventie
Betaling aan [naam2]
4.9.
[gedaagden] vordert in reconventie veroordeling van [eisers] tot betaling van 1/5e deel van het bedrag van € 260.000,- dat [gedaagden] aan [naam2] heeft betaald, dus € 52.000,-. [eisers] betwist dat [gedaagden] een vordering op erflater heeft uit hoofde van de uitkering aan [naam2] . Indien deze vordering bestaat, is deze volgens [eisers] verjaard. De rechtbank overweegt dat uit de akte van verdeling blijkt dat de vijf zoons, onder wie erflater, in contanten een bedrag van € 260.000,- ter tafel dienden te leggen, waarna dit bedrag aan [naam2] werd toegedeeld. [gedaagden] heeft de (concept) jaarrekening 2009-2010 overgelegd als productie 7, waaruit blijkt dat de cv een familielening van
€ 260.000,- heeft afgelost. Dat voormeld bedrag aan [naam2] is betaald, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit bladzijde 3 van de jaarrekening van 2007/2008, opgesteld per
1 juli 2011. In de overgelegde jaarrekening van 2012/2013 (bladzijde 20 van productie 16 bij de dagvaarding) komt enkel de familielening van erflater terug. [eisers] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat erflater zijn deel van € 52.000,- aan [naam2] heeft betaald of aan [gedaagden] heeft terugbetaald. Erflater was hier wel toe gehouden. [eisers] onderbouwt niet waarom voor deze vordering een andere verjaringstermijn dan 20 jaren geldt, zodat de rechtbank dit verweer zal passeren. [gedaagden] kan daarom ten opzichte van [eisers] aanspraak maken op een bedrag van € 52.000,-.
Erfbelasting vader [achternaam]
4.10.
[eisers] betwist dat [gedaagden] erfbelasting heeft betaald in verband met een ruimhartige vrijstelling bij bedrijfsopvolging. De rechtbank constateert dat [gedaagden] deze post als p.m. post heeft opgenomen en geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat en welk bedrag aan erfbelasting is betaald. De rechtbank zal deze vordering daarom afwijzen.
Ontvangen huurpenningen tweede woning [adres] [woonplaats]
4.11.
[gedaagden] heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat [eisers] de tweede woning bij [adres] te [woonplaats] te huur aanbiedt. De rechtbank overweegt dat de in dat kader door [eisers] ontvangen huurpenningen vruchten van de gemeenschappelijke goederen zijn, evenals de door [eisers] betaalde huurpenningen (vgl r.o 4.8) en de huur- en pachtopbrengsten van [adres] (vgl r.o. 4.7). De rechtbank heeft reeds overwogen dat deelgenoten op grond van artikel 3:172 BW delen in de vruchten van de gemeenschap. Het verweer van [eisers] dat afdracht van de huurpenningen in strijd met de redelijkheid is, gaat gelet op het voorgaande niet op. [gedaagden] heeft in zijn eis in reconventie [eisers] gesommeerd om opgave te doen van de inkomsten die zij uit de verhuur heeft ontvangen. [gedaagden] heeft de verhuuropbrengsten zelf becijferd op € 180.000,- in de periode van 2002 tot en met maart 2022 (randnummer 5.6 van de conclusie van antwoord). De rechtbank constateert dat [eisers] in haar conclusie van antwoord in reconventie erkent dat zij de tweede woning voorheen als vakantiewoning verhuurde en thans op een meer permanente basis. De gevorderde opgave is echter niet door [eisers] in het geding gebracht. Evenmin heeft [eisers] de berekening van [gedaagden] betwist. Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank uit zal gaan van de juistheid van de berekening van [gedaagden] met dien verstande dat de huurinkomsten niet vanaf 2002 maar vanaf april 2010 (de datum van de akte van verdeling en daarmee de aanvangsdatum van de gemeenschap) tot maart 2022 zullen worden toegewezen . Dit zijn 33 maanden ad € 600,-
(= € 19.800,-), 60 maanden ad € 800,- (= € 48.000,-) en 51 maanden ad € 1.000,-
(= € 51.000,-), totaal dus € 118.000,-. Voor de periode april 2022 tot heden geldt het volgende. Uit bladzijde 5 van het taxatierapport blijkt dat de woning met mansardedak door [eiseres sub 1] tijdelijk wordt verhuurd van 15 april 2022 tot 15 april 2024. Naar aanleiding van vragen van [gedaagden] schrijft Tjeerdsma in bladzijde 30 van het taxatierapport dat haar huurinkomsten tussen de € 500,- en € 600,- per maand bedragen exclusief de kosten voor nutsvoorzieningen. De rechtbank zal daarom aanvullend 22 maanden (tot 15 maart 2024) ad € 550,- (= € 12.100,-) toewijzen, in totaal een bedrag van € 130.900,-. [eisers] komt 1/5e deel hiervan toe (= € 26.180,-) en [gedaagden] maakt aanspraak op een bedrag van
€ 104.720,-. [eisers] onderbouwt niet waarom voor deze vordering een andere verjaringstermijn dan 20 jaren geldt, zodat de rechtbank dit verweer zal passeren. Er is naar het oordeel van de rechtbank in de rechtsverhouding tussen [eisers] en [gedaagden] geen sprake van periodieke verbintenis in de zin van artikel 3:308 BW.
in conventie en in reconventie
4.12.
[eisers] vordert verdeling van de drie tot de gemeenschap behorende onroerende zaken. Zij vordert dat [adres] te [woonplaats] aan haar wordt toegedeeld en dat [adres] te [woonplaats] en [adres] te [woonplaats] aan [gedaagden] worden toegedeeld, een en ander met verrekening van over- en onderbedeling in geld.
[gedaagden] kan ermee instemmen dat [eisers] een deel van de onroerende zaak te [woonplaats] toegedeeld krijgt, te weten de woning, de aangebouwde veldschuur met ingebouwde tweede woning, de vrijstaande schuur, ondergrond, erf en tuin.
Partijen verschillen van mening over de waarde van de onroerende zaken in de gemeenschap. [eisers] heeft in haar dagvaarding gevorderd om Tjeerdsma als deskundige te benoemen om de waarde vast te stellen. Volgens [gedaagden] blijkt uit taxatierapporten van 25 januari 2018 - na correctie - dat de totale waarde van de onroerende zaken € 4.924.000,- bedraagt. Een stelpost van € 180.000,- voor de kosten van het verwijderen van asbest dient hierop nog in mindering te worden gebracht, zodat
€ 4.744.000,- resteert. [eisers] komt 1/5e deel hiervan toe, te weten € 948.000,- aldus [gedaagden]
[eisers] betwist de hoogte van het bedrag en stelt dat de onroerende zaken meer waard zijn.
4.13.
Tijdens de mondelinge behandeling van 12 juli 2022 zijn partijen overeen gekomen dat zij dhr. ing. J. Tjeerdsma opdracht zullen geven om voornoemde onroerende zaken te taxeren. De taxatie heeft inmiddels plaatsgevonden. Het voorgaande brengt met zich dat de daartoe strekkende vordering van [eisers] (onder III) zal worden afgewezen.
4.14.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat als peildatum van de waardering de datum dient te worden aangehouden waarop de gemeenschap wordt verdeeld, tenzij door partijen anders is overeengekomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum dient te worden gehanteerd (HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6176). Aangezien beide partijen hebben ingestemd met een taxatie door Tjeerdsma met als peildatum 7 februari 2023, zal de rechtbank uitgaan van de getaxeerde waarde van de onroerende zaken op deze datum. Aangezien partijen het niet eens zijn over of de waarde in verhuurde dan wel onverhuurde staat moet worden aangehouden, zal de rechtbank hier als volgt over beslissen.
[adres] [woonplaats]
4.15.
De rechtbank zal de marktwaarde in bewoonde staat aanhouden voor wat betreft de beide woningen en schuren. Vast staat dat [eisers] al ruim 20 jaren, waarvan 14 jaren met erflater, één van de woningen met bijschuren huurt en hiervoor huurpenningen betaalt die aan de gemeenschap ten goede komen. De woning met mansarde dak wordt eveneens verhuurd als vakantiewoning/permanente bewoning. Bovendien waren beide woningen verhuurd op de waardepeildatum. De marktwaarde van de gebouwen wordt derhalve, in bewoonde staat, bepaald op € 335.000,-.
Voor wat betreft de cultuurgronden overweegt de rechtbank als volgt. Uit bladzijde 5 van het taxatierapport blijkt dat de landerijen volgens [eisers] verhuurd zijn aan de [naam 6] uit [woonplaats] . De rechtbank constateert dat er geen onderliggende overeenkomst is overgelegd door [eisers] Evenmin heeft zij inzage gegeven in de inkomsten die zij uit deze verhuur ontvangt, terwijl deze vruchten wel aan de gemeenschap ten goede zouden komen. [eisers] heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij de landerijen daadwerkelijk verhuurt of verpacht. In haar akte van 26 april 2023 erkent [eisers] ook dat de cultuurgronden vrij van huur en gebruik moeten worden gewaardeerd. Tjeerdsma heeft deze berekend op € 1.265.000,-. De totale waarde van [adres] te [woonplaats] zal de rechtbank daarom op € 1.600.000,- bepalen.
De rechtbank gaat, gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] , voorbij aan het verweer van [eisers] dat de investeringen die zij met erflater als huurders zouden hebben gedaan in de woning, niet moeten worden mee getaxeerd. [eisers] heeft onvoldoende gesteld om welke investeringen het concreet gaat en welke bedragen daarmee gemoeid waren en zal daardoor niet in de gelegenheid worden gesteld om bewijs te leveren van haar stellingen.
[adres]
4.16.
De rechtbank overweegt dat, gelet op hetgeen in r.o. 4.7 is overwogen, niet in geschil is dat de woning voor lange termijn is verhuurd. Uit het taxatierapport blijkt dat de huurder [naam 7] is en dat hij de bedrijfsgebouwen in gebruik heeft. De rechtbank zal daarom uitgaan van de waarde in bewoonde staat, door de taxateur gesteld op € 370.000,-.
Daarnaast staat vast (vgl r.o. 4.7) dat de landerijen verhuurd/verpacht worden, zodat de rechtbank ook voor wat betreft de cultuurgronden de marktwaarde in verpachte staat zal overnemen, te weten € 366.000,-. De totale waarde van [adres] zal de rechtbank daarom op € 736.000,- bepalen.
[eiseres sub 1] stelt in haar akte van 26 april 2023 dat de waarde vrij van huur en gebruik moet worden overgenomen, maar onderbouwt dit verder niet. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt de rechtbank [eisers] niet in dit standpunt.
[adres]
4.17.
[eisers] stelt zich op het standpunt dat de [adres] getaxeerd dient te worden op een marktwaarde vrij van huur en gebruik, door de taxateur berekend op
€ 3.563.000,- bestaande uit € 350.000,00 voor het vastgoed en 3.213.000,00 voor de cultuurgonden. De rechtbank overweegt dat uit het taxatierapport blijkt dat [gedaagden] het vastgoed zelf in gebruik heeft. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagden] hiervoor huurpenningen betaalt, zodat de rechtbank de waardering van de taxateur ad € 350.000,00 zal overnemen.
Ten aanzien van de elf percelen blijkt uit het taxatierapport dat vijf van deze percelen door [gedaagden] zelf worden gebruikt. De rechtbank stelt vast dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagden] voor dit gebruik een vergoeding aan de gemeenschap betaalt. Ten aanzien van deze percelen zal de rechtbank daarom de marktwaarde vrij van huur en gebruik overnemen.
In het taxatierapport staat dat de overige zes percelen landerijen verhuurd zijn aan plaatselijke (grote) landbouwers en dat er geen erfpachtovereenkomsten aanwezig zijn.
De rechtbank constateert dat eventuele onderliggende pacht- of verhuurovereenkomsten niet tijdens de procedure zijn overgelegd door [gedaagden] Evenmin heeft hij inzage gegeven in de inkomsten die hij uit deze verhuur ontvangt, terwijl deze vruchten wel aan de gemeenschap ten goede zouden komen. [gedaagden] heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij de landerijen daadwerkelijk verhuurt of verpacht. De rechtbank deelt daarom het standpunt dat [eisers] in haar akte van
26 april 2023 heeft ingenomen dat de cultuurgronden vrij van huur en gebruik moeten worden gewaardeerd. Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank de waarde van [adres] vrij van huur en gebruik zal vaststellen op € 3.563.000,00.
De waarde van de onroerende zaken
4.18.
De waarde van de onroerende zaken in de gemeenschap zal als volgt worden vastgesteld:
  • [adres] [woonplaats] : € 1.600.000,00
  • [adres] : € 736.000,00
  • [adres] :
Totaal: € 5.899.000,00
Hiervan komt 1/5e deel, te weten € 1.179.800,00, toe aan ieder van de toenmalige deelgenoten van de gemeenschap: [eisers] als erfgenaam van erflater, wijlen [naam 5] , wijlen [naam 3] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Inzake de nalatenschap van [naam 5] is men in de aangifte erfbelasting uitgegaan van een waarde van de gemeenschap van
€ 1.785.940,00 (€ 273.332 en € 83.856, x 5). De nalatenschap van [naam 5] bestond uit
€ 357.188,00 terzake de gemeenschap en € 127.945,00 aan eigen vermogen, totaal
€ 485.133,00. Na aftrek van erfbelasting ad € 179.000,00 resteerde € 306.133,00. De rechtbank heeft de aanspraak van [eisers] reeds vastgesteld op 1/4e deel hiervan, te weten € 76.533,00 (vgl r.o. 4.4). Indien de thans vastgestelde waarde van de onroerende zaken wordt aangehouden, bestaat de nalatenschap van [naam 5] echter uit € 1.128.745,00
(€ 1.179.800,00 terzake de gemeenschap + € 127.945,00 eigen vermogen, minus
€ 179.000,00 erfbelasting). De erfgenamen van [naam 5] ( [eisers] als erfgenaam van erflater, wijlen [naam 3] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ) ontvangen daarom ieder € 282.186,25. Aangezien de rechtbank in r.o. 4.4. de aanspraak van [eisers] heeft bepaald op
€ 76.533,00, zal een aanvullende aanspraak op een bedrag van € 205.653,25 worden vastgesteld. [gedaagden] heeft recht op het restant ad € 923.091,75 omdat hij niet alleen erfgenaam van [naam 5] , maar ook van wijlen [naam 3] is.
Verrekening van alle tot op heden berekende aanspraken over en weer
4.19.
De rechtbank zal uit praktische overwegingen alle vastgestelde aanspraken van partijen over en weer met elkaar verrekenen zodat tot een volledige verdeling van de gemeenschap kan worden overgegaan. Dit brengt met zich dat de door beide partijen gevorderde veroordelingen tot betaling van diverse bedragen zullen worden afgewezen.
Samenvattend
4.20.
Gelet op het voorgaande zal het volgende worden bepaald:
[eisers] kan in haar verhouding tot [gedaagden] aanspraak maken op een bedrag van
€ 1.618.759,38 (€ 1.179.800,00 + € 76.533,00 + € 205.653,25 + € 25.412,00 met rente 3% per vanaf 30 april 2005 tot 20 maart 2024 ad € 14.402,93 + € 107.565,20 + € 9.393,00).
[gedaagden] kan in zijn verhouding tot [eisers] aanspraak maken op € 156.720,00
(€ 52.000 en € 104.720,00). Het aandeel van [eisers] in de gemeenschap zal, na verrekening van de voorgaande bedragen, daarom worden vastgesteld op € 1.462.039,38
(€ 1.618.759,38 minus € 156.720,00). [gedaagden] maakt aanspraak op hetgeen resteert.
De verdeling
4.21.
De rechtbank zal de wijze van de verdeling als volgt vaststellen. [eisers] wenst [adres] te [woonplaats] toegescheiden te krijgen. [gedaagden] stemt in met toedeling van de woningen, maar, zo begrijpt de rechtbank, niet ten aanzien van de cultuurgronden. [gedaagden] heeft echter niet onderbouwd waarom de bijbehorende cultuurgronden niet aan [eisers] toegedeeld dienen te worden, zodat de rechtbank hieraan voorbij zal gaan. Temeer nu [eisers] naar het oordeel van de rechtbank een groter belang heeft bij toedeling van de cultuurgronden aan haar dan [gedaagden] belang heeft bij toedeling van die cultuurgronden aan hem. [eisers] woont immers al ruim 20 jaren aan [adres] en dient de bijbehorende cultuurgronden naar eigen inzicht te kunnen gebruiken, verpachten of verkopen. Het aandeel van [eisers] in de gemeenschap heeft de rechtbank bepaald op € 1.462.039,38. De waarde van [adres] is door de rechtbank vastgesteld op
€ 1.600.000,00. Dit brengt met zich dat [eisers] in verband met overbedeling een bedrag van € 137.960,62 aan [gedaagden] dient te voldoen. Alle overige tot de gemeenschap behorende onroerende zaken zullen worden toedeeld aan [gedaagden]
4.22.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat het aandeel van [eisers] in de gemeenschap 20 %
bedraagt;
5.2.
verklaart voor recht dat het aandeel van [eisers] in de nalatenschap van [naam 5] 25% bedraagt;
5.3.
verklaart voor recht dat tot de gemeenschap behoren c.q. in de gemeenschap
vallende huurpenningen van de gebouwen [adres] te [woonplaats] , en verdeelt deze
huurpenningen;
5.4.
verklaart voor recht dat de door [gedaagden] uit hoofde van ten behoeve van de gemeenschap ontvangen en mitsdien in de gemeenschap vallende huur- en pachtopbrengsten van [adres] zijn verrekend in de hierna vast te stellen verdeling;
in reconventie
5.5.
bepaalt dat het aandeel van [eisers] in de gemeenschap € 1.462.039,38 bedraagt;
in conventie en in reconventie
5.6.
veroordeelt partijen om mee te werken aan de verdeling van de nalatenschap van [naam 5] ;
5.7.
veroordeelt partijen om mee te werken aan de verdeling van de gemeenschap;
5.8.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap en de nalatenschap van [naam 5] vast als volgt:
a. aan [eisers] wordt toegescheiden de de boerenbehuizing met aangebouwde schuur e.d. gelegen aan het [adres] te [woonplaats] , met het naastgelegen perceel landbouwgrond, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie R nr. [xxx] , met een oppervlakte van 19.33.68 ha;
b. aan [gedaagden] worden de overige tot de gemeenschap behorende onroerende zaken met bijbehorende cultuurgronden aan [adres] en [adres] toegescheiden;
5.9.
verstaat dat partijen hun medewerking zullen verlenen aan de levering van de in de verdeling betrokken goederen;
5.10.
veroordeelt [eisers] wegens overbedeling tot betaling aan [gedaagden] van € 137.960,62;
5.11.
bepaalt dat partijen elk gehouden zijn om de helft van de kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen;
5.12.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.13.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.14.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. van Gessel en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024.
547/TG