ECLI:NL:RBNNE:2024:1504

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
18-103271-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door het gooien van hete koffie met ernstige brandwonden als gevolg

Op 24 april 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling. De verdachte gooide op 3 maart 2023 hete koffie over de arm van een medewerker van de Forensisch Psychiatrische Kliniek, wat resulteerde in tweedegraads brandwonden bij het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat het letsel van het slachtoffer als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd, gezien de aard van de brandwonden en de impact op het dagelijks leven van het slachtoffer. De verdachte, die op dat moment onder een maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging verbleef, werd geconfronteerd met de vraag of hij voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op letsel door het gooien van de hete koffie en achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank legde de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar. Dit werd gedaan om de huidige maatregel tot terbeschikkingstelling niet te onderbreken, maar ook om een duidelijk signaal af te geven over de ernst van het gepleegde feit. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor zowel materiële als immateriële schade, gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank kende een totaalbedrag van 2.366,85 euro toe aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het incident.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.103271.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 april 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ( [instelling] ).
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 april 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.M.J.C. van Lee, advocaat te Donkerbroek. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Veenstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 maart 2023 te [plaats] , gemeente Ooststellingwerf aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (tweedegraads) brandwonden op de rechterarm, heeft toegebracht door hete koffie over [slachtoffer] te gooien
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 maart 2023 te [plaats] , gemeente Ooststellingwerf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: (tweedegraads) brandwonden op de rechterarm) toe te brengen, met dat opzet over voornoemde [slachtoffer] hete koffie te gooien terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 maart 2023 te [plaats] , gemeente Ooststellingwerf [slachtoffer] heeft mishandeld door hete koffie over voornoemde [slachtoffer] heen te gooien, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten (tweedegraads) brandwonden ten gevolge heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde. Door de raadsvrouw is hiertoe aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangeefster. Er is sprake geweest van een impulsieve beweging en verdachte heeft aangeefster nimmer doelbewust willen verwonden. Nu verdachte de koffiekop gedurende de woordenwisseling met aangeefster in zijn handen heeft gehouden moet de inhoud daarvan bovendien zijn afgekoeld. Door de raadsvrouw is aangevoerd dat verdachte, mocht er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel hebben bestaan, deze kans niet bewust door verdachte is aanvaard. Tot slot is door de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, zodat verdachte eveneens partieel moet worden vrijgesproken van de meer subsidiair ten laste gelegde wettelijke strafverzwaringsgrond ex artikel 300, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Uit de medische bevindingen volgt dat de brandwond goed is hersteld en niet is vastgesteld dat er sprake is van een blijvend ontsierend litteken. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van de meer subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. de door verdachte ter zitting van 10 april 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend;
Op 3 maart 2023 was ik koffie aan het zetten. Ik heb de kop koffie vervolgens van het aanrecht gepakt en de inhoud van de koffiekop in de richting van [slachtoffer] gegooid.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 maart 2024, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023071929 d.d. 6 april 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] ;
Ik ben werkzaam als begeleider bij stichting Trajectum, locatie [plaats] , gevestigd te [plaats] . Op 3 maart 2023 was ik aan het werk. Ik hoorde dat de waterkoker werd aangezet. Ik ben naar de keuken gelopen en zag dat [naam] (
de rechtbank begrijpt: verdachte) een kop hete koffie in zijn hand had. Dit had hij net gekookt met de waterkoker. Ik zag en voelde dat [naam] de kop hete koffie richting mij gooide. Ik voelde dat het op mijn rechterbovenarm en mijn rechterschouder terecht kwam. Ik voelde veel pijn en ik voelde dat het direct begon te branden. In het brandwondencentrum werd geconstateerd dat ik ernstige tweedegraads verbrandingen had. Hierna ben ik dagelijks bij het ziekenhuis geweest om de brandwonden te laten schoonmaken en insmeren.
4. een geneeskundige verklaring, op 7 maart 2023 opgemaakt namens dr. E. Bosma, traumachirurg, als bijlage opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als zijn/haar geneeskundige verklaring:
Op 3 maart 2023 zagen wij mevrouw [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1960, op het Brandwondencentrum van het Martini Ziekenhuis te Groningen. Bij binnenkomst zagen wij brandwonden gelokaliseerd op de rechterbovenarm: laterale zijde bovenarm, roze wandbodem proximaal, distale deel wat bleker.
Diagnose: Brandwonden over 1,1% van het lichaamsoppervlak van gedeeltelijke dikte. Behandeling: De brandwonden werden gereinigd en behandeld met Flammacerium. Patiënte zal op 4 maart 2023 terugkeren voor poliklinische revisie op de polikliniek van het Brandwondencentrum.
3. een geneeskundige verklaring, op 23 januari 2024 opgemaakt en ondertekend door
A.J. Schrooyen, forensisch arts GGD Fryslân, voor zover inhoudend als zijn/haar geneeskundige verklaring:
Datum onderzoek: 23 januari 2024 Betrokkene: Mevrouw [slachtoffer]
Op de rechterbovenarm, over een oppervlakte van circa 14 bij 6 centimeter, is de huid vlekkerig gekleurd met witte, rode en bruine verkleuringen. De huidverkleuring is passend bij littekenvorming als gevolg van een brandwond. Het herstel van het pigmentverlies is onvoorspelbaar. Tijdens het gesprek op 23 januari 2023 blijkt mevrouw nog steeds last te hebben van de zichtbare gevolgen (litteken) van het incident.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Zwaar lichamelijk letsel
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het aan aangeefster toegebrachte letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt hiertoe dat onder zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht onder meer wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat en voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden. . Vooropgesteld moet worden dat artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht geen limitatieve opsomming beoogt te geven en de rechter ook buiten de hiervoor aangeduide gevallen het lichamelijk letsel als zwaar kan beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (vgl. Hoge Raad 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051). De vaststelling aan de hand van deze gezichtspunten of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zal vaak worden gegrond op gegevens van medische aard. In evidente gevallen kan bij die vaststelling echter ook in aanmerking worden genomen hetgeen algemene ervaringsregels omtrent die gezichtspunten leren.
Blijkens de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen heeft aangeefster door het handelen van verdachte tweedegraads brandwonden op haar bovenarm opgelopen, waarvoor aangeefster gedurende de eerste twee weken ná het incident dagelijks naar het brandwondencentrum heeft moeten afreizen teneinde de brandwonden te laten behandelen. De brandwonden van aangeefster zijn gedurende een periode van zes weken pijnlijk gebleven waardoor aangeefster onder meer niet in staat is geweest haar werkzaamheden uit te voeren en aangeefster heeft haar brandwonden gedurende een langere periode dagelijks moeten behandelen, verzorgen en beschermen tegen blootstelling aan zonlicht. Daarenboven is het gevolg van het handelen door verdachte op 23 januari 2024 nog steeds zichtbaar in de vorm van een litteken/huidverkleuring.
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het letsel van aangeefster is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster voornoemd letsel zou bekomen. Hiervoor is vereist dat verdachte zowel wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg, te weten het door aangeefster opgelopen letsel, zal intreden, als ook dat verdachte die kans ten tijde van zijn gedragingen bewust heeft aanvaard.
Gelet op de ernst van de brandwonden van aangeefster en de omstandigheid dat verdachte de inhoud van de koffiekop kort voor het gooien daarvan heeft gekookt, valt af te leiden dat de inhoud van de koffiekop kokend dan wel zeer heet moet zijn geweest. Het is een feit van algemene bekendheid dat kokendheet water voor ernstige verwondingen kan zorgen. Door de inhoud van de koffiekop onder deze omstandigheden doelbewust en van korte afstand in de richting van aangeefster te gooien is de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is niet gebleken. Met de officier van justitie is de rechtbank derhalve van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangeefster. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 3 maart 2023 te [plaats] , gemeente Ooststellingwerf, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten tweedegraads brandwonden op de rechterarm, heeft toegebracht door hete koffie over [slachtoffer] te gooien.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
Rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat enerzijds de huidige maatregel tot terbeschikkingstelling niet moet worden doorkruist door oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar er anderzijds een duidelijk signaal dient te worden afgegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit bij de strafoplegging rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het feit dat verdachte sinds onderhavig incident geen verloven meer praktiseert binnen de kaders van de huidige maatregel tot terbeschikkingstelling. Door de raadsvrouw is voorts aangevoerd dat oplegging van een (deels) onvoorwaardelijk gevangenisstraf en onderbreking van de huidige maatregel tot terbeschikkingstelling onwenselijk is. Gelet op het voorgaande, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de verwachting dat de terbeschikkingstelling van verdachte zal blijven voortduren heeft de raadsvrouw gepleit verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het Pro Justitia rapport 20 december 2023, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door hete koffie over de arm van een medewerker van de Forensisch Psychiatrische Kliniek waar verdachte verbleef te gooien. Het slachtoffer heeft hierdoor tweedegraads brandwonden op haar arm opgelopen. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Naast dat dergelijke verwondingen vaak vreselijk pijnlijk zijn, kunnen zij ook blijvende littekens en huidverkleuringen veroorzaken. Eén en ander volgt ook uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij en de daartoe overgelegde stukken. De rechtbank acht strafverzwarend dat het door verdachte uitgeoefende geweld is gepleegd tegen een persoon die als (zorg)medewerker aan het werk was.
Persoon van verdachte
Uit het psychologisch rapport, opgemaakt door drs. J.A.M. Gresnigt, klinisch psycholoog, d.d. 20 december 2023 volgt dat verdachte is gediagnosticeerd met een neurocognitieve stoornis door traumatisch hersenletsel en gedragsstoornissen. Daarnaast is verdachte gediagnosticeerd met een verstandelijke ontwikkelingsstoornis en een in langdurige remissie zijnde stoornis in het gebruik van alcohol. Als gevolg van voornoemde psychische problematiek zijn er bij verdachte problemen in zijn emotieregulatie, stresshantering, impulscontrole en agressieregulatie. Verdachte kent tekortschietende mogelijkheden in het omgaan met complexere sociale situaties en autoriteiten en heeft beperkingen in de adequate regulering van zijn frustraties, kwaadheid en agressieve impulsen. Daar komt bij dat er in zo blijkt ook uit een door Trajectum uitgevoerd evaluatieonderzoek in de bejegening van verdachte tijdens onderhavig incident bepaalde zaken zijn gemist die van belang zijn om het risico op recidive te beperken. Hoewel verdachte zich reeds al in een geïrriteerde toestand bevond en moeite heeft met een autoritaire bejegening, heeft de betrokken medewerker zich gemengd in een conflict tussen verdachte en een medebewoner. Als gevolg van de problematiek van verdachte heeft verdachte de situatie niet meer kunnen overzien en heeft de inmenging van de betreffende medewerker een katalyserende werking gehad op de bij verdachte ontstane woede. Mede hierdoor was verdachte ook ten tijde van het ten laste gelegde in verminderde mate in staat om zijn gedrag te reguleren en stil te staan bij de consequenties daarvan. Gelet op het vorenstaande wordt door de gedragsdeskundige geadviseerd het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Gezien de vastgestelde verstandelijke en cognitieve beperkingen, de ernst van het huidige ten laste gelegde en het recidiverende karakter van het agressieve gedrag van verdachte lijkt de huidige maatregel tot terbeschikkingstelling passend, aldus de deskundige.
De rechtbank kan zich, gelet op de onderbouwing daarvan, verenigen met de inhoud en conclusies van voornoemd rapport en neemt deze over. De rechtbank stelt op basis van voornoemd rapport vast dat de geschetste problematiek bij verdachte ook aanwezig was ten tijde van het bewezenverklaarde feit en is van oordeel dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de straf wil de rechtbank enerzijds recht doen aan de aard en ernst van het strafbare handelen door verdachte, maar anderzijds ook recht doen aan de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de gevolgen die voornoemd handelen reeds voor verdachte heeft gehad in de vorm terugplaatsing en het intrekken van verloven en bepaalde privileges. Verdachte verblijft al het grootste deel van zijn leven in Tbs-instellingen. Er is sprake van hospitalisatie en er lijkt niet op korte termijn verandering te komen in deze situatie. Bij het bepalen van de straf neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat er - gelet op de persoonlijkheid van verdachte - op het bewuste moment in de bejegening van verdachte wellicht niet de juiste keuzes zijn gemaakt. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit acht de rechtbank desalniettemin het opleggen van een gevangenisstraf passend en geboden. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het feit maakt dat toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet passend is en geenszins recht doet aan de situatie. Gelet op het feit dat verdachte thans op grond van de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging in Hoeve Boschoord verblijft en de rechtbank, gelet op de problematiek van verdachte, het van belang acht dat voornoemd verblijf wordt gecontinueerd, zal de rechtbank de op te leggen gevangenisstraf geheel voorwaardelijk aan verdachte opleggen. Verdachte noch de samenleving als geheel is ermee gebaat dat de huidige maatregel tot terbeschikkingstelling door het uitzitten van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tijdelijk wordt onderbroken. Met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf wil de rechtbank echter benadrukken dat het ondergaan van een maatregel tot terbeschikkingstelling geenszins een vrijbrief is voor normoverschrijding. Alles overwegend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 390,96 ter vergoeding van materiële schade en 9.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is. De officier van justitie heeft gevorderd het door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan schadevergoeding in zijn geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde zorgkosten (ad 88,84) en de kosten voor de zonnespray (ad
31,99) en arm sleeve (ad 54,40) in zijn geheel voor toewijzing vatbaar zijn. Ten aanzien van de gevorderde kosten voor het aanschaffen van de diverse kledingstukken (in totaal ad
192,62) heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zoverre dient te worden afgewezen dan wel niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Naar het oordeel van de raadsvrouw blijkt uit de overgelegde stukken onvoldoende dat het aanschaffen van de kledingstukken noodzakelijk is geweest dan wel dat de kledingstukken daadwerkelijk de armen bedekken. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de gevorderde kosten voor medicatie tegen maagzweren (ad 23,11) dient te worden afgewezen nu het causale verband tussen het handelen door verdachte en de gestelde schade ontbreekt.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de raadsvrouw voorts het volgende aangevoerd. Gelet op het goede en volledige herstel van de wond en het ontbreken van informatie over een eventueel litteken of eventuele restschade, heeft de raadsvrouw de hoogte van de gevorderde immateriële schadevergoeding betwist. Nu concrete (medische) gegevens over de causaliteit tussen onderhavig incident en de verwijzing naar een psycholoog eveneens ontbreken en de omvang van de gestelde geleden immateriële schade niet kan worden vastgesteld, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Mocht de rechtbank desalniettemin gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek en tot het oordeel komen dat de gevorderde immateriële schadevergoeding (deels) voor toewijzing vatbaar is, is door de raadsvrouw bepleit het toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding sterk te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering, voor zover deze betrekking heeft op geleden schade wegens het aanschaffen van de zonnespray (ad 31,99), een arm sleeve (ad
54,40) en gemaakte zorgkosten (ad 88,84) - en waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist - zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2023.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op geleden schade wegens het aanschaffen van diverse kledingstukken (ad 192,62) en medicatie voor maagzweren (ad 23,11), is door de verdediging gemotiveerd betwist. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij bepaalde kleding heeft moeten aanschaffen als gevolg van de door de benadeelde opgelopen brandwonden op haar bovenarm. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom toewijzen. Voor wat betreft de gevorderde kosten voor medicatie tegen maagzweren is de rechtbank met de raadsvrouw van oordeel dat het causale verband tussen voornoemde kosten en het bewezenverklaarde niet is onderbouwd en niet is komen vast te staan. De rechtbank zal de vordering in zoverre
niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd (ad
9.000,00). Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aard en de ernst van het bewezenverklaarde zodanig dat deze meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat de aantasting van de persoon kan worden aangenomen. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank derhalve van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade
een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De rechtbank ziet echter wel aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen en heeft daarbij mede gelet op bedragen die in vergelijkbare zaken plegen te worden toegewezen. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de geleden immateriële schade op 2.000,00. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schadevergoeding tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een totaalbedrag van 2.366,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2023.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte daarnaast veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 (twee) jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 maart 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] met betrekking tot immateriële schade voor het overige af.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] met betrekking tot het materiele deel voor het overige
niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van
2.366,85(zegge: tweeduizenddriehonderdzesenzestig euro en vijfentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 366,85 aan materiële schade en
2.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Fuhler, voorzitter, mr. F. Sieders en mr. R. ter Haar, rechters, bijgestaan door mr. M. Mans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 april 2024.