ECLI:NL:RBNNE:2024:1465

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
LEE 23/3271
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en het vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017 beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op aftrek elders belast. De inspecteur heeft een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 84.574 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.344. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze navorderingsaanslag, maar de inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd en dat de inspecteur beschikte over een nieuw feit, waardoor de navorderingstermijn is verlengd.

De rechtbank behandelt ook het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel. Eiser stelt dat door het tijdsverloop het vertrouwen is gewekt dat er geen navorderingsaanslag zou worden opgelegd. De rechtbank stelt vast dat artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) de voorwaarden regelt waaronder de inspecteur op een definitieve aanslag kan terugkomen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de inspecteur niet aan deze regels heeft voldaan. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake was van omstandigheden die de inspecteur hadden moeten aanzetten tot nader onderzoek van zijn aangifte.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en wijst erop dat hij geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, en is openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3271
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 27 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde van eiser] ),
en

Belastingdienst Particulieren kantoor Eindhoven, de inspecteur

(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde van de inspecteur] ).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de inspecteur van 25 mei 2023 op 27 maart 2024 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de inspecteur, bijgestaan door mr. [naam 3] . Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De rechtbank heeft hen wel een uitnodiging gestuurd.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 25 mei 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan eiser voor het jaar 2017 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 84.574 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.344 (de navorderingsaanslag). De navorderingsaanslag heeft als dagtekening 24 december 2022.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur aan eiser € 4.602 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
Bij brief van 5 januari 2023 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag. De inspecteur heeft het bezwaar op 6 januari 2023 ontvangen.
1.4.
Bij brief van 28 januari 2023 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag ambtshalve verminderd naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021. [1] De vermindering ziet uitsluitend op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, dat is vastgesteld op € 342.
1.5.
De inspecteur heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de (intussen verminderde) navorderingsaanslag gehandhaafd.
1.6.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de navorderingsaanslag terecht en voor het juiste bedrag heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de navorderingsaanslag mocht opleggen en dat de navorderingsaanslag niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiser recht op aftrek elders belast?
5.1.
Voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting (ook wel ‘elders belast’) op grond van artikel 15, derde lid, van het Belastingverdrag Nederland-Zwitserland van 26 februari 2010 (het verdrag) ziet de rechtbank geen aanleiding, gelet op hetgeen is overwogen door de Hoge Raad in rechtsoverwegingen 4.2.2 en 4.2.3 van zijn arrest van 24 december 2021. [2] Uit dat arrest volgt dat, voor de toepassing van artikel 15, derde lid, van het verdrag, sprake moet zijn van
commercieel vervoer van personen en/of goederenper schip in internationaal verkeer en daarmee samenhangende en bijkomstige activiteiten. Op eiser rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat daarvan sprake is.
5.2.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat eiser in 2017 gewerkt heeft op de schepen [naam schip 1] en [naam schip 2] . Van de [naam schip 1] is uit de gevoerde procedures die hebben geleid tot (onder meer) het hiervoor onder 5.1. bedoelde arrest duidelijk dat in de ogen van de Hoge Raad geen sprake is van commercieel vervoer van personen en/of goederen. Voor wat betreft de activiteiten van de [naam schip 2] heeft eiser op dit punt niets aangevoerd. Eiser slaagt aldus niet in de op hem rustende bewijslast.
Heeft verweerder de navorderingsaanslag op tijd opgelegd?
6. De rechtbank ziet in de dossierstukken dat aan eiser 13 maanden uitstel is verleend voor het doen van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2017. Eiser heeft dat niet betwist. De rechtbank heeft ook geen reden om er aan te twijfelen dat dat uitstel daadwerkelijk kenbaar verleend is. Gelet daarop wordt de normale navorderingstermijn van vijf jaar verlengd met 13 maanden. Gelet op de dagtekening van het bezwaarschrift (5 januari 2023) was de navorderingsaanslag ruim binnen de aldus verlengde termijn aan eiser bekendgemaakt. De navorderingaanslag is dus tijdig opgelegd, ook als de bekendmaking pas in 2023 heeft plaatsgevonden.
Staat het vertrouwensbeginsel in de weg aan navordering?
7. Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Over de vraag of door (lang) tijdsverloop het vertrouwen gewekt kan worden dat geen navorderingsaanslag opgelegd zal worden, heeft de Hoge Raad zich in rechtsoverwegingen 4.2 en 4.3 van zijn arrest van 17 oktober 1990 uitgelaten. [3] Daaruit leidt de rechtbank het volgende af. Artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) is in feite reeds de codificatie of de uitwerking van het vertrouwensbeginsel op dit punt. Daarmee bedoelt de rechtbank: als je een definitieve aanslag hebt gekregen, regelt artikel 16 van de Awr of en onder welke voorwaarden de inspecteur op die definitieve aanslag mag terugkomen, en daarmee dus ook onder welke omstandigheden de belastingplichtige aan die definitieve aanslag niet het vertrouwen mag ontlenen dat deze ook echt ‘definitief’ is. Voor een
afzonderlijkberoep op de algemene beginselen van behoorlijke bestuur, dus buiten de kaders van artikel 16 van de Awr om, is dan geen plaats meer. Dit is hoe de wetgever het heeft vastgelegd. Als belastingplichtige mag je erop vertrouwen dat enkel en alleen door middel van een navorderingsaanslag (met alle toeters en bellen van dien) op een definitieve aanslag wordt teruggekomen. Dat laatste is hier aan de orde en dus kan de rechtbank alleen toetsen of de inspecteur zich aan die navorderingsregels heeft gehouden.
o
Beschikte de inspecteur over een nieuw feit op grond waarvan hij een navorderingsaanslag mocht opleggen?
8.1.
In de aangifte IB/PVV 2017 van eiser ziet de rechtbank dat eiser loon uit dienstbetrekking bij [naam werkgever] (een Zwitserse werkgever) opgeeft en een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting claimt met de omschrijving ‘Zeevarenden artikel verdrag CHE’. Op zichzelf bezien kan dat best juist zijn. Het is niet op voorhand (alleen kijkend naar deze gegevens uit de aangifte) onwaarschijnlijk dat iemand die voor een Zwitserse werkgever werkt, voor zijn loon voorkoming van dubbele belasting in Nederland kan krijgen. De geclaimde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting kan dus op zich kloppen. Eiser heeft echter aangevoerd dat de inspecteur over meer informatie dan alleen de aangifte beschikte. Volgens eiser worden aangiften van medewerkers van [naam werkgever] centraal behandeld met speciale aandacht, en worden ze doorgaans aangehouden in afwachting van de uitkomst van lopende procedures bij de Hoge Raad.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat, ook als de inspecteur over de juistheid van (alleen) de in de aangifte opgenomen gegevens in redelijkheid niet hoefde te twijfelen, hij op grond van bijkomende omstandigheden toch een ambtelijk verzuim kan begaan als hij de aangifte volgt. Anders gezegd: er kunnen omstandigheden zijn waardoor de inspecteur nader onderzoek moet doen. Te denken valt aan gevallen waarin uit een lopende controle duidelijk is geworden dat er waarschijnlijk gecorrigeerd zal worden, of waarin er binnen de Belastingdienst signalen zijn die concreet wijzen op aanwezige fouten in aangiften van bepaalde groepen belastingplichtigen. [4]
8.3.
De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval op het relevante toetsmoment (nog) geen sprake is van bijkomende omstandigheden, op grond waarvan de inspecteur gehouden was tot nader onderzoek van de aangifte van eiser. Eind juli of begin augustus 2019, ten tijde van het opleggen van de definitieve aanslag (met dagtekening 6 augustus 2019), was er namelijk nog nauwelijks jurisprudentie over de toepassing van artikel 15, derde lid, van het verdrag ten aanzien van medewerkers van [naam werkgever] . De Rechtbank Den Haag deed juist rond die tijd (op 2 augustus 2019) uitspraak in de zaak die uiteindelijk heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad over deze kwestie (zie 5.1.). Dat de Belastingdienst (breed) toen nog niet in kaart had welke belastingplichtigen allemaal in dezelfde positie zaten (en dus het afdoen van hun aangiften en het – geautomatiseerd – opleggen van hun aanslagen niet kon blokkeren), vindt de rechtbank niet zo gek: er gaat enige tijd overheen om dat soort acties in gang te zetten. Kortom: er was volgens de rechtbank eind juli, begin augustus 2019 (nog) geen sprake van een feit dat de inspecteur ‘redelijkerwijs bekend had kunnen zijn’.
Belastingrentebeschikking
9. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024.
griffier
rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.ECLI:NL:HR:1990:ZC4417, BNB 1991/118.
4.Vgl. Rechtbank Gelderland van 2 juni 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:2766, V-N 2022/37.15.