ECLI:NL:RBNNE:2024:142

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
LEE 24/51
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot verwijdering van een leerling van school in het kader van sociale veiligheid en wangedrag

Op 24 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over de verwijdering van een leerling van de RSG Magister Alvinus. De moeder van de leerling, verzoekster, had een voorlopige voorziening aangevraagd tegen het besluit van de school om haar zoon te verwijderen, dat was genomen op 7 december 2023. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 17 januari 2024, waarbij zowel verzoekster als vertegenwoordigers van de school aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verwijdering van de leerling noodzakelijk was vanwege het voortduren van incidenten die de sociale veiligheid op school bedreigden. Er waren herhaaldelijk problemen met het gedrag van de leerling, waaronder intimidatie van medeleerlingen en docenten, diefstal en verzuim. Ondanks verschillende gesprekken en begeleiding vanuit de school, bleef het wangedrag aanhouden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de maatregel van verwijdering een geschikt en noodzakelijk middel was om de veiligheid op school te waarborgen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor de verwijdering van de leerling per 31 januari 2024 in stand blijft. De leerling krijgt de mogelijkheid om per 1 februari 2024 een MBO-opleiding te beginnen bij Firda.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/51

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 januari 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. A.M. Bosma),
en

het bestuur van de RSG Magister Alvinus, verweerder

(gemachtigde: mr. S.G. van der Galiën).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de verwijdering van haar zoon van school. Hiertoe heeft verweerder besloten in het bestreden besluit van 7 december 2023.
1.1.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Voorafgaand aan de zitting heeft verzoekster ook schriftelijk gereageerd.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben van de zijde van verzoekster deelgenomen [naam 2] (leerling), verzoekster (moeder van de leerling), de gemachtigde van verzoekster en mr. I. van der Meer. Van de zijde van verweerder hebben deelgenomen de gemachtigde van verweerder, M. Visser (orthopedagoog), K. Brevoord (teamleider) en J. Veenstra (directeur bedrijfsvoering).

Feiten en totstandkoming van het besluit

2.1.
De leerling is geboren op [datum] en is op dit moment dus zestien jaar oud. In het schooljaar 2021/2022 was hij leerling van de CSG Bogerman. Per het schooljaar 2022/2023 is hij ingeschreven op de RSG Magister Alvinus, waar hij deel ging uitmaken van een Havo 2-klas.
2.2.
Op 28 september 2022 is de leerling geschorst voor twee dagen. Op 29 september 2022 heeft verweerder een gesprek gevoerd met de leerling en verzoekster.
2.3.
Op 13 oktober 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden waarbij verzoekster, medewerkers van verweerder en medewerkers van de gemeente aanwezig waren.
2.4.
In november 2022 heeft verweerder een ontwikkelingsperspectiefplan (OPP) betreffende de leerling opgesteld.
2.5.
In januari 2023 is de leerling geschorst voor de duur van vijf dagen.
2.6.
Op 20 februari 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden waarbij verzoekster, de mentor van de leerling en een hulpverlener aanwezig waren.
2.7.
In maart 2023 heeft een tussenevaluatie van het OPP plaatsgevonden.
2.8.
Op 22 maart 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden waarbij de leerling, verzoekster, medewerkers van verweerder en een medewerker van de gemeente aanwezig waren.
2.9.
Bij brieven van 31 maart 2023 heeft verweerder aan de leerling en aan verzoekster het voornemen kenbaar gemaakt om de leerling van de school verwijderen. In deze brief is tevens medegedeeld dat de leerling niet meer op de RSG mocht komen maar dat hem wel de mogelijkheid werd geboden om onderwijs te blijven volgen. Concreet betekende dit dat hij toetsen mocht maken, dat hij zelfstandig huiswerk mocht maken en dat hij wekelijks de voortgang kon bespreken met de onderwijskundige van de school.
2.10.
Op 17 april 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden waarbij verzoekster, medewerkers van verweerder en de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
2.11.
Bij brief van 25 mei 2023 heeft verzoekster haar zienswijze op het voornemen tot verwijdering gegeven.
2.12.
Op 15 juni 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden waarbij de leerling, verzoekster, medewerkers van verweerder en een medewerker van de gemeente aanwezig waren. De voortgang van het schoolwerk van de leerling is daarbij aan de orde gekomen. Besproken is dat de leerling in het volgende schooljaar zou beginnen op het Orthopedagogisch Didactisch Centrum (OPDC).
2.13.
Bij brief van 7 juli 2023 heeft de gemachtigde van verzoekster verweerder in gebreke gesteld omdat nog geen besluit over de verwijdering was genomen. Bij brief van 14 juli 2023 heeft de gemachtigde van verweerder hierop gereageerd en onder meer opgemerkt dat de leerling niet bevorderd wordt naar Havo 3, dat hij na de zomervakantie zal beginnen op het OPDC, dat de leerling vooralsnog bij verweerder ingeschreven blijft maar dat het voornemen tot verwijdering blijft staan. In de brief van 21 juli 2023 heeft de gemachtigde van verzoekster bericht dat ingestemd wordt met het traject bij het OPDC maar dat per uiterlijk 1 november 2023 een besluit wordt verwacht.
2.14.
Het dossier bevat een logboekaantekening van 31 oktober 2023 met een opsomming van de behaalde cijfers. Geconstateerd wordt dat er zes minpunten zijn op vijf vakken, dat hiermee niet wordt voldaan aan de overgangsnorm van Havo 2 naar Havo 3 maar dat een overstap naar VMBO GT 3 hiermee wel mogelijk is. In een e-mailbericht van 22 november 2023, gericht aan de gemachtigde van verzoekster, heeft de gemachtigde van verweerder onder meer opgemerkt dat overgang naar Havo 3 niet mogelijk is, dat een overgang naar VMBO GT 3 wel mogelijk is na een profielkeuze door de leerling, maar dat terugkeer naar RSG Magister Alvinus óf overgang naar CSG Bogerman geen opties zijn.
2.15.
Bij brief van 24 november 2023 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. Dit beroep is geregistreerd als LEE 23/4540.
2.16.
Bij het nu bestreden besluit van 7 december 2023 heeft verweerder de leerling verwijderd van de school per 31 januari 2024. Tevens bericht verweerder de onderwijsinstelling Firda bereid te hebben gevonden de leerling toe te laten tot een MBO-opleiding.
2.17.
Bij brief van 5 januari 2024 heeft verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd bij wijze van voorlopige voorziening het besluit tot verwijdering te schorsen.
2.18.
Bij brief van 5 januari 2024 heeft verzoekster de gronden van het beroep tegen het niet tijdig beslissen (zie 2.15.) aangevuld en bepleit dat dit beroep niet naar verweerder wordt teruggestuurd ter behandeling als bezwaarschrift maar inhoudelijk als beroep te behandelen.

Connexiteit

3. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd medegedeeld niet in te stemmen met een behandeling als rechtstreeks beroep in de zin van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter maakt hieruit de gevolgtrekking dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen aangemerkt dient te worden als een bezwaarschrift en dat de brief van 5 januari 2024, genoemd in 2.18., aangemerkt dient te worden als een aanvulling van dit bezwaarschrift. Het verzoek is connex aan dit bezwaar. In deze procedure kan dus alleen beslist worden op het verzoek en niet ook op een beroep. Dit volgt uit artikel 8:81 van de Awb.
3.1.
Genoemde artikelen en andere relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat uit het gebruik van het woord ‘kan’ in artikel 8.15, eerste lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 (Wvo) volgt dat verweerder een grote beleidsruimte heeft bij besluiten over verwijdering van een leerling van school. Een dergelijk besluit dient echter wel evenredig te zijn als bedoeld in artikel 3:4 van de Awb. Gezien de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 [1] betekent dit dat het belastende besluit, in dit geval tot verwijdering, geschikt, noodzakelijk en evenwichtig moet zijn.
6.1.
In het bestreden besluit stelt verweerder dat de leerling voortdurend wangedrag jegens medeleerlingen en docenten laat zien ondanks herhaalde aansporingen, ondersteuning en gesprekken van de kant van de school. Het wangedrag bestaat onder meer uit intimidatie van medeleerlingen en docenten, diefstal, enorm verzuim en het niet verschijnen bij oproepen voor de schoolverpleegkundige.
6.2.
Verweerder heeft een lijst van incidenten opgesteld. Deze lijst vermeldt incidenten in elk van de maanden september 2022 tot en met maart 2023. Enkele incidenten zullen hieronder worden vermeld.
De incidenten die aanleiding vormden voor de schorsingen in september 2022 en januari 2023 waren de volgende:
- in september 2022 voelden leerlingen van de eerste klas VMBO BK zich bedreigd toen de leerling tegen hen riep dat ze gay waren en hen om geld vroeg
- in januari 2023 was het eerste incident de aanwezigheid van de leerling tijdens de les van een andere klas waarna deze les uit de hand liep. De leerling is verwijderd door de teamleider. Het tweede incident was dat de leerling bij de les lichamelijke opvoeding van een andere klas in de deuropening stond en schijnbaar een foto maakte. Toen hij daarop werd aangesproken, rende hij weg. Het derde incident hield in dat een andere leerlinge klaagde dat de leerling haar lastig viel buiten de lessen. Het vierde incident hield in een melding dat de leerling een medeleerling filmde. Toen hij daarop werd aangesproken, liep de leerling weg.
Het incident dat zich in maart 2023 op de school voordeed, hield in dat de leerling zonder toestemming een kluissleutel van de balie van de conciërge meenam, dat hij daarmee probeerde zijn fiets van het slot te halen, dat hij toen dat niet lukte de sleutel in de bosjes gooide en dat hij nadien de conciërge op ongepaste wijze toesprak.
6.3.
Verzoekster heeft haar eigen visie gegeven op elk van de incidenten genoemd op de lijst. De voorzieningenrechter heeft er oog voor dat de gebeurtenissen door de verschillende betrokkenen verschillend worden ervaren. Gezien het grote aantal van de incidenten, de ernst van de incidenten en het zich steeds weer voordoen van incidenten, acht de voorzieningenrechter het echter aannemelijk dat de leerling bij een groot deel van deze incidenten een verwijt kan worden gemaakt.
6.4.
Daarnaast acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat de sociale veiligheid in de school ernstig bedreigd wordt door het gedrag van de leerling. Verweerder heeft overtuigend betoogd dat zowel leerlingen als personeel zich geïntimideerd voelen door het gedrag dat de leerling vooral in de algemene ruimtes in en rond de school ten toon spreidt (zie ook hieronder in 7.3.). Gezien het voortduren van de incidenten waarbij de leerling betrokken is, acht de voorzieningenrechter de maatregel van verwijdering een geschikt en noodzakelijk middel om genoemde veiligheid te waarborgen.
7. Over de vraag of het besluit tot verwijdering gezien alle betrokken belangen evenwichtig is, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
7.1.
In het schooljaar 2022/2023 (tot het voornemen van 31 maart 2023) had de leerling zich in totaal voor 204 lesuren ziekgemeld, was hij bij 75 lesuren om andere redenen absent geweest en had hij 14 toetsmomenten gemist. Op dat moment had de leerling dus al een flinke achterstand.
7.2.
Van de zijde van verzoekster is in algemene bewoordingen gesteld dat de problemen van de leerling voortvloeien uit zijn verleden. Verzoekster heeft dit echter niet nader toegelicht en evenmin heeft verzoekster onderbouwd waarom dit zou betekenen dat de gedragingen de leerling in mindere mate verweten zouden kunnen worden. Wel blijven zij stellen dat de leerling eigenlijk geen noemenswaardige problemen veroorzaakt, ook al blijkt uit het dossier het tegendeel.
7.3.1.
Uit het dossier komt verder naar voren dat verweerder heeft getracht de leerling begeleiding te geven. Zoals hierboven is vermeld, zijn er verschillende gesprekken met de leerling gevoerd en is er voor hem (zie 2.4.) een OPP opgesteld. Als aanleiding voor het OPP wordt vermeld dat ‘[de leerling] storend en ontwrichtend gedrag vertoont zowel in, maar vooral buiten de lessen, in en om school. Dit veroorzaakt een gevoel van onveiligheid bij schoolgenoten. [De leerling] is moeilijk aan te spreken op dat gedrag en staat niet open voor een gesprek over hoe het wél zou moeten. Er zijn verscheidene gesprekken geweest waaronder ook met teamleider mevrouw Brevoord en directeur meneer Veenstra. [De leerling] is geschorst, o.a. om de urgentie van de problematiek aan te geven maar dat heeft tot nu toe niet geleid tot gewenst gedrag’.
Vervolgens wordt in het OPP voor verschillende relevante levensdomeinen uitgebreid benoemd wat stimulerende factoren zijn, wat belemmerende factoren zijn en welke ondersteuningsbehoefte er is. In het afsluitende gedeelte wordt opgemerkt dat de leerling externe hulp nodig heeft en dat verweerder verschillende interventies heeft gepleegd maar dat deze niet voldoende blijken om tot een veilige werkbare relatie te komen.
7.3.2.
Uit de stukken blijkt (zie 6.2.) dat de leerling ook na het in gang zetten van de begeleiding op basis van het OPP, waarbij diverse personeelsleden van de RSG betrokken waren, incidenten is blijven veroorzaken.
7.3.3.
Nadat was gebleken dat de leerling in het schoolwerk onvoldoende vorderingen maakte, heeft verweerder geregeld dat hij terecht kon op het OPDC (zie 2.12. e.v.). Dit is bij uitstek de instelling die gespecialiseerd is in de begeleiding van leerlingen met problemen in hun schoolloopbaan. Ook deze begeleiding heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd.
7.3.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder hiermee alle begeleiding geboden die verwacht mag worden van een onderwijsinstelling voor leerplichtige leerlingen.
7.3.5.
Over de opstelling van de leerling bij de begeleiding die de school bood, heeft de leerlingbegeleider onder meer opgemerkt dat het de leerling niet is gelukt zich aan wat voor afspraak dan ook te houden, dat hij zich niet aan een planning heeft kunnen houden en dat hij een buitenproportioneel verzuim had. De begeleiding door de verschillende medewerkers was moeizaam omdat verzoekster niet op uitnodigingen inging voor het verzuimspreekuur van de GGD-verpleegkundige en niet verscheen op afspraken van onder meer de leerplichtambtenaar.
7.4.
De voorzieningenrechter leidt uit het bovenstaande af dat de leerling niet in staat is gebleken, mogelijk door zijn leeftijd, om zijn gedrag zo aan te passen dat hij wel op een normale manier kon meedoen in de school. Overigens bevat het dossier ook complimenten voor de inzet van de leerling in bepaalde periodes, maar is dit onvoldoende gebleken voor een goede deelname aan het onderwijsproces.
7.5.
Daarnaast onderschrijft de voorzieningenrechter het betoog van verweerder dat een overstap naar een MBO 1-opleiding in dit geval het meest zinvol is. Omdat de leerling inmiddels 16 jaar is, ligt een voortzetting van zijn schoolloopbaan in een derde klas van een algemene opleiding als het VMBO minder voor de hand. Een MBO-opleiding is praktijkgericht en geeft daarom mogelijk het kader dat de leerling nodig heeft. Van groot belang is verder dat deze MBO 1-opleiding per 1 februari 2024 begint met een nieuwgevormde klas zodat de leerling samen met de klasgenoten een geheel nieuwe kans zal krijgen.
7.6.
Het voorgaande betekent dat het ingrijpende besluit tot verwijdering van school bij afweging van alle belangen evenwichtig is.
8. Uit hetgeen is overwogen onder 7.5. volgt dat verweerder ook heeft voldaan aan de verplichting van artikel 8.15, tweede lid, van de Wvo om ervoor te zorgen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Dat dit niet de alternatieve school is die voorkeur heeft van verzoekster en de leerling, te weten CSG Bogerman, doet hier niet aan af. Verweerder kan een overgang naar CSG Bogerman niet afdwingen. Verder is CSG Bogerman geen partij in dit geschil.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de verwijdering van de R.S.G. Magister Alvinus in stand blijft. De leerling krijgt de mogelijkheid per 1 februari 2024 een MBO-opleiding te beginnen bij Firda. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024.
griffier
de voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 7:1a
1. In het bezwaarschrift kan de indiener het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, zulks in afwijking van artikel 7:1.
3. Het bestuursorgaan kan instemmen met het verzoek indien de zaak daarvoor geschikt is.
Artikel 8:81
1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Wet voortgezet onderwijs 2020
Artikel 8.14. Schorsing
1. Het bevoegd gezag kan een leerling voor ten hoogste een week schorsen.
2. Het bevoegd gezag maakt de beslissing tot schorsing schriftelijk en voorzien van een deugdelijke motivering aan de leerling bekend. Indien de leerling jonger dan 18 jaar is, maakt het bevoegd gezag de beslissing ook aan de ouders schriftelijk bekend.
3. Het bevoegd gezag meldt een schorsing voor langer dan één dag schriftelijk en voorzien van een deugdelijke motivering aan de inspectie.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het schorsen van leerlingen.
Artikel 8.15. Verwijdering
1. Het bevoegd gezag kan een leerling van school verwijderen.
2. Het bevoegd gezag verwijdert een leerling op wie de LPW of LPW BES van toepassing is pas definitief van de school nadat het bevoegd gezag ervoor heeft gezorgd dat het bevoegd gezag van een andere school, een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de LPW of een instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de LPW BES bereid is de leerling toe te laten.
3. Voordat het bevoegd gezag een leerling op wie de LPW of LPW BES van toepassing is definitief van school verwijdert, overlegt het met de inspectie. Ten tijde van dit overleg kan de leerling worden geschorst. In het overleg wordt ook nagegaan op welke manier de betrokken leerling onderwijs kan volgen.
4. Het bevoegd gezag stelt de inspectie schriftelijk en gemotiveerd in kennis van een definitieve verwijdering.
5. Het bevoegd gezag van een bijzondere school maakt de beslissing tot verwijdering van een leerling schriftelijk en voorzien van een deugdelijke motivering aan de leerling bekend. Indien de leerling jonger dan 18 jaar is, maakt het bevoegd gezag de beslissing ook aan de ouders schriftelijk bekend.
6. Binnen zes weken na de bekendmaking kunnen de ouders bij het bevoegd gezag van een bijzondere school bezwaar maken tegen een beslissing tot verwijdering van een leerling.
7. Op een bezwaarschrift tegen een beslissing over verwijdering van een leerling, beslist het bevoegd gezag, voor zover het een openbare school betreft in afwijking van artikel 7:10 Awb, binnen vier weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Voorafgaand daaraan wordt de leerling in de gelegenheid gesteld te worden gehoord en kennis te nemen van de adviezen en rapporten over die beslissing. Is de leerling jonger dan achttien jaar, dan komen deze rechten ook toe aan diens ouders.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het verwijderen van leerlingen.
Artikel 2.47. Samenwerkingsverbanden
1. Het bevoegd gezag van een of meer scholen is voor elke vestiging van die school of scholen aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in het tweede lid of bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in het achttiende lid.
2. Een samenwerkingsverband omvat alle binnen een gebied als bedoeld in het derde lid gelegen vestigingen van scholen, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd behorend tot cluster 3 of 4 met uitzondering van de vestigingen waarvoor het bevoegd gezag is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, bedoeld in de vorige volzin, te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.
(…)
12. Het samenwerkingsverband kan, met het oog op de doelstelling, bedoeld in het tweede lid, een of meer orthopedagogisch-didactische centra inrichten. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de voorwaarden waaronder een zodanige voorziening kan worden ingericht.