ECLI:NL:RBNNE:2024:1413

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
C/18/225789 / FA RK 23-4324
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoekstaak en -bevoegdheden van de Raad voor de Kinderbescherming na het overlijden van een baby en de gevolgen voor de omgangsregeling tussen de vader en zijn kinderen

In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 12 april 2024, wordt de situatie besproken van vier kinderen die onder toezicht zijn gesteld van de Raad voor de Kinderbescherming na het overlijden van hun jongste broertje. De Raad heeft zorgen geuit over de opvoedsituatie en de veiligheid van de kinderen, vooral gezien de eerdere verslavingsproblematiek van de vader en de onduidelijkheid over zijn rol in het overlijden van de baby. De vader heeft verzocht om een omgangsregeling met zijn kinderen, maar de Raad adviseert een ondertoezichtstelling en begeleide omgang vanwege de onrustige situatie waarin de kinderen opgroeien.

De rechter heeft de mondelinge behandeling voortgezet en gesproken met alle betrokken partijen, waaronder de ouders en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling. De rechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie is om een definitieve beslissing te nemen over de omgangsregeling en de ondertoezichtstelling. Hij heeft de Raad opdracht gegeven om nader onderzoek te doen naar de situatie van de kinderen en de vader, en om te rapporteren over de noodzaak van een ondertoezichtstelling.

De rechter heeft benadrukt dat het fundamentele recht van de vader op omgang met zijn kinderen alleen mag worden beperkt als er concrete feiten zijn die dit recht onderbouwen. De Raad wordt verzocht om meer inzicht te geven in de persoonlijke omstandigheden van de vader en de dynamiek tussen de ouders, zodat een weloverwogen beslissing kan worden genomen. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling op 12 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummers: C/18/225789 / FA RK 23-4324 (omgang)
C/18/233349 / JE RK 24-174 (ondertoezichtstelling)

beschikking van 12 april 2024

in de zaken die betrekking hebben op:

[kind 1] ,

die is geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] ,
en die hierna " [kind 1] " wordt genoemd,

[kind 2] ,

die is geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] ,
en die hierna " [kind 2] " wordt genoemd,

[kind 3] ,

die is geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] ,
en die hierna " [kind 3] " wordt genoemd, en

[kind 4] ,

die is geboren op [geboortedatum] 2016 in Groningen,
en die hierna " [kind 4] " wordt genoemd.
De rechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam vader] ,

die woont in [woonplaats] ,
en die hierna "de vader" wordt genoemd,
advocaat mr. A.R.H. Baas, die kantoor houdt in Groningen,

[naam moeder] ,

die woont in [woonplaats] ,
en die hierna "de moeder" wordt genoemd,
advocaat mr. F. Pool, die kantoor houdt in Rotterdam, en

de Raad voor de Kinderbescherming,

regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
hierna te noemen "de Raad".
De rechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
gevestigd in Groningen,
hierna te noemen "de GI".
Omdat de wet "de rechtbank" aanwijst om het verzoek van de vader te behandelen en daarop te beslissen en "de kinderrechter" aanwijst om het verzoek van de Raad te behandelen en daarop te beslissen, moet steeds wanneer in deze beschikking "de rechter" wordt genoemd, dit worden gelezen als de rechtbank of de kinderrechter al naar gelang het verzoek dat wordt behandeld.

Het (verdere) procesverloop

Bij beschikking van 11 oktober 2023 is een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de kinderen bepaald, de Raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar de voor de kinderen meest wenselijke omgangsregeling en daarover te rapporteren en te adviseren en iedere verdere beslissing aangehouden. Verder is bij die beschikking het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen afgewezen.
Op 25 maart 2024 heeft de rechtbank een onderzoeksrapport (met bijlagen) van de Raad ontvangen. Daarin adviseert de Raad over de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen en verzoekt de Raad om [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar.
Op 12 april 2024 heeft de rechter de mondelinge behandeling voortgezet, waarbij beide zaken gevoegd zijn behandeld. De rechter heeft toen gesproken met de vader, bijgestaan door zijn advocaat, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, [naam] , die de Raad vertegenwoordigt, en [naam] , die de GI vertegenwoordigt. De rechter heeft voorafgaand aan die behandeling (apart) met [kind 1] gesproken.
De rechter heeft direct na de mondelinge behandeling uitspraak gedaan en aangekondigd dat hij de gronden waarop de uitspraak rust zal uitwerken in deze beschikking.

De feiten

De rechter gaat in deze procedure uit van de volgende feiten, die blijken uit de onweersproken gebleven inhoud van de stukken, de eerder gegeven beschikking en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling(en) naar voren is gebracht.
[kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] zijn geboren uit de inmiddels verbroken affectieve relatie tussen de ouders. De vader heeft de kinderen erkend en de ouders hebben geregeld dat zij samen het gezag over hen uitoefenen.
Bij beschikking van 12 oktober 2021, gegeven in de zaak met zaak- en rekestnummer C/18/198458 / FA RK 20-1001 is de gezamenlijke uitoefening van het gezag beëindigd doordat is bepaald dat de moeder voortaan alleen het gezag over de kinderen uitoefent.
Die beslissing is genomen tegen de achtergrond van (de gevolgen van) de persoonlijke problematiek van de vader. Hij kampt(e) met forse verslavingsproblematiek en constateerde zelf dat hij daardoor op dat moment niet voldoende stabiel was om fysiek contact met de kinderen te hebben. De vader heeft om die reden zijn verzoek om een omgangsregeling vast te stellen tijdens de mondelinge behandeling van 12 oktober 2021 ingetrokken.
De vader is opgenomen geweest in een verslavingskliniek. De vader is in januari 2023 uit de kliniek ontslagen. Hij ervaart dat zijn persoonlijke problematiek in zoverre is opgelost dat hij weer op een verantwoorde manier contact kan hebben met zijn kinderen. Hij heeft daarom in april 2023 contact met de moeder opgenomen met het doel het contact met zijn kinderen te herstellen. Dat heeft geleid tot enige contactmomenten, zonder dat afspraken zijn gemaakt over de verdere opbouw en behoud van het contact.
De vader heeft aanleiding gezien om zich tot de rechtbank te wenden met een verzoek tot het vaststellen van een omgangs- en informatieregeling. Dat verzoek is op 10 oktober 2023 mondeling behandeld en op 11 oktober 2023 heeft de rechter een beschikking gegeven. Daarin heeft de rechter het volgende geoordeeld:
"
De rechter vindt dat hij onvoldoende weet om een definitieve regeling vast te kunnen stellen. Hij vindt het belangrijk dat meer informatie beschikbaar komt over de vader zijn persoonlijke omstandigheden, maar ook over de kinderen en hun mogelijkheden om contact met de vader te hebben. Voor de rechter is ook onvoldoende duidelijk of de moeder daadwerkelijk contactherstel wil en waarom zij het nodig vindt dat contact tussen de vader en de kinderen moet worden begeleid.
Om al deze redenen zal de rechter de Raad opdracht geven onderzoek te doen naar de voor de kinderen meest wenselijke omgangsregeling tussen hen en hun vader en naar aanleiding van dat onderzoek aan de rechter advies te geven. Hij vindt dat in afwachting van dat onderzoek er wel contact moet zijn tussen de vader en de kinderen.
De rechter zal daarom bepalen dat op een vrijdag eens in de twee weken de vader steeds twee van de vier kinderen een middag bij zich thuis mag ontvangen, indien en voor zover de overdrachtsmomenten worden geregeld en begeleid door het WIJ-team, zodanig dat de ouders geen rechtstreeks contact met elkaar zullen hebben.
Tijdens de mondelinge behandeling is met de ouders de afspraak gemaakt dat zij aan de kinderen en hun netwerk geen lelijke dingen over elkaar zeggen of met de kinderen praten over volwassenenzaken. De rechter vindt dat een essentiële voorwaarde om deze voorlopige omgangsregeling op een voor de kinderen en hun ontwikkeling veilige manier te laten plaatsvinden. De rechter zal deze regeling als voorlopige omgangsregeling vaststellen in afwachting van het onderzoek, de uitkomsten en het advies van de Raad en zal iedere verdere beslissing aanhouden op de wijze zoals in het dictum is bepaald.
Omdat er een omgangsregeling is vastgesteld, is er geen aanleiding meer om een informatie- en consultatieregeling vast te stellen. De wetgever heeft die regeling nu juist bedoeld voor de situatie waarin er geen omgang plaatsvindt.".
Op 14 december 2023 is de Raad met zijn onderzoek begonnen. Op 11 januari 2024 heeft de Raad besloten het onderzoek uit te breiden met een beschermingsonderzoek, om meer zicht te krijgen op eventuele veiligheidsrisico's bij de vader, zijn opvoedershandelen en wat dit betekent voor [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] . De aanleiding daarvoor was het overlijden van de jongste zoon van de vader, [kind 5] , die toen 0 jaar was, waarna Veilig Thuis besloot dat de vader alleen nog onder toezicht contact mocht hebben met zijn jongste dochter tevens het tweelingzusje van [kind 5] , [kind 6] , die nu één jaar is. Op basis van de onderzoeksresultaten heeft de Raad verzocht om [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar en geadviseerd om een omgangsregeling vast te stellen tussen de kinderen en de vader, waarbij deze eerst onder begeleiding zal plaatsvinden waarbij de GI de regie heeft over de invulling en frequentie daarvan.

De (verdere) beoordeling

Waar gaat het over in deze zaken?
Het gaat in deze zaken om de nu twaalfjarige [kind 1] , tienjarige [kind 2] , achtjarige [kind 3] en zevenjarige [kind 4] . Zij hebben niet met hun beide ouders een onbelast contact en tijdens het onderzoek naar een wenselijke regeling tussen hen en de vader, zijn zorgen over de kinderen naar voren gekomen. Het is nu aan de rechter om te beoordelen of die zorgen een ondertoezichtstelling van de kinderen rechtvaardigen en of er op basis van de huidige informatie een definitieve omgangsregeling tussen de kinderen en de vader kan worden bepaald die toekomt aan de belangen van de kinderen.
Wat staat er in de wet?
De wet regelt, in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat de rechter een ondertoezichtstelling kan uitspreken als (i) een kind in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, (ii) de zorg die nodig is om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen door de ouder(s) niet of niet in voldoende mate wordt geaccepteerd en (iii) de verwachting bestaat dat binnen een voor het kind en zijn ontwikkeling aanvaardbare termijn de ouder(s) die het gezag uitoefent de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding zelf weer aankan.
De wet regelt, in artikel 1:377a lid 2 BW, dat de rechter op verzoek van een ouder of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht kan vaststellen.
Wat vindt de Raad?
De Raad vindt dat [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] onder toezicht moeten worden gesteld van de GI voor de duur van een jaar. Volgens de Raad worden de kinderen ernstig in hun ontwikkeling bedreigd, doordat zij opgroeien in een situatie vol onrust waarbinnen zij niet de mogelijkheid hebben om onbezorgd contact met hun beide ouders te hebben, en heeft hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende effect daarop gehad. De Raad vindt dat in deze situatie iemand nodig is die regie kan voeren en die de belangen van de kinderen centraal kan stellen.
De Raad vindt verder dat een omgangsregeling met de vader in het belang van [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] , omdat de kinderen - naast dat ze recht hebben op contact met beide ouders - aangeven hier behoefte aan te hebben en het ook voor hun ontwikkeling goed is dat zij met hun beide ouders contact hebben. De Raad vindt daarbij wel dat er in eerste instantie sprake moet zijn van begeleide omgang tussen de kinderen en de vader, omdat op dit moment nog te veel onduidelijkheid bestaat over de mogelijkheden en de leefsituatie van de vader om die omgang onbegeleid te laten plaatsvinden. De Raad vindt dat een jeugdbeschermer van de GI, in overleg met de ouders en de hulpverlening, het beste kan bepalen op welke manier deze omgang eruit moet gaan zien en of en wanneer deze omgang uitgebreid en/of zonder begeleiding kan gaan plaatsvinden.
Wat vindt de vader?
Uit de niet weersproken inhoud van het onderzoeksrapport van de Raad en wat de vader en zijn advocaat tijdens de mondelinge behandeling hebben verteld, begrijpt de rechter dat de vader het volgende vindt. De vader is het eens met de verzochte ondertoezichtstelling. Hij maakt zich al jaren zorgen over de situatie waarin de kinderen opgroeien. Hij vraagt zich af of de moeder de zorg voor alle vier kinderen wel aankan. De vader heeft altijd voor de kinderen gezorgd; de moeder was altijd weg of lag op de bank. De moeder mishandelde de vader tijdens de relatie, ook in het bijzijn van de kinderen. De vader is het niet eens met het advies om een begeleide omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen. De vader begrijpt dat dat advies wordt gegeven vanwege de verdenking dat hij (ook) betrokken is bij het overlijden van zijn zoontje, maar doordat hij tijdens de mondelinge behandeling open en eerlijk heeft verteld wat de toedracht van dat overlijden is geweest, begrijpt hij niet waarom die toedracht ertoe leidt dat hij geen onbegeleid contact met de kinderen mag hebben. Tegelijkertijd heeft de vader aan de rechter verteld dat als de rechter vindt dat er eerst omgang onder begeleiding nodig is, hij daaraan zal meewerken. Verder heeft de vader erop gewezen dat [kind 6] onder drang van Veilig thuis en zeer tegen zijn zin uit huis is geplaatst, bij een eerdere partner van hem met wie hij ook samen een kind heeft, de nu veertien jaar oude [kind 7] . Vanwege dezelfde zorgen als die nu naar voren zijn gebracht, mag de vader ook alleen onder begeleiding contact met [kind 6] hebben en daar houdt hij zich aan.
Wat vindt de moeder?
Uit de niet weersproken inhoud van het onderzoeksrapport van de Raad en wat de moeder en haar advocaat tijdens de mondelinge behandeling hebben verteld, begrijpt de rechter dat de moeder het volgende vindt. De moeder is het niet eens met de ondertoezichtstelling, omdat de zorgen geen betrekking hebben op de opvoedsituatie die zíj aan de kinderen biedt. Dat blijkt volgens de moeder ook uit de omstandigheid dat alleen ten aanzien van de kinderen die uit haar relatie met de vader zijn geboren een ondertoezichtstelling is verzocht en niet ten aanzien van het kind dat uit haar huidige relatie is geboren en ook in de opvoedsituatie bij de moeder woont. Daarbij heeft de vader geen gezag over de kinderen, wat betekent dat hij zich niets van een jeugdbeschermer van de GI kan aantrekken. Een ondertoezichtstelling voelt voor de moeder alsof zij op de blaren moet zitten voor de fouten die de vader maakt. De moeder is het wel eens met omgang tussen de kinderen en de vader onder begeleiding. De moeder vindt het voor de kinderen belangrijk dat zij contact hebben met hun vader en wil dit niet tegenhouden. Tegelijkertijd is de moeder niet gerust op dit contact, omdat ze veel negatieve ervaringen hierin heeft opgedaan. Zo is de vader vaak de afspraken niet nagekomen, heeft hij de moeder in het bijzijn van de kinderen mishandeld en heeft hij jarenlang drugs gebruikt in het bijzijn van de kinderen. De moeder maakt zich zorgen om de veiligheid van de kinderen als het contact met de vader onbegeleid gaat plaatsvinden. Zij is bang dat één van de kinderen dan iets zal overkomen, zoals ook is gebeurd bij [kind 5] .
Wat vindt [kind 1] ?
Uit het gesprek met [kind 1] begrijpt de rechter dat [kind 1] vindt dat het bij moeder thuis goed gaat, dat hij voorlopig - zolang de problemen er zijn - geen contact met zijn vader wil en dat hij wel heel graag contact met [kind 7] (halfzus vz.) wil.
Wat vindt de GI?
Uit de door de GI tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting, begrijpt de rechter dat de GI zich grote zorgen maakt over de dynamiek tussen beide ouders en wat dit betekent voor de kinderen. De GI krijgt uit het raadsrapport niet duidelijk welke concrete ontwikkelingsbedreigingen er zijn en waaraan door de GI gewerkt zou moeten worden, al vindt de GI wel dat alle kinderen in deze situatie in de knel zitten. De GI ziet een toegevoegde waarde in een ondertoezichtstelling, vanwege de regie die over de in te zetten hulpverlening kan worden gevoerd.
Wat vindt de rechter?
De rechter vindt dat hij onvoldoende en onvolledig door de Raad is voorgelicht, zodat hij op basis van het onderzoeksrapport nog geen (definitieve) beslissing kan nemen. De rechter heeft daarom besloten een nadere onderzoeksopdracht aan de Raad te geven. De rechter legt hierna uit welke informatie volgens hem ontbreekt, waarin hij ook meeneemt wat hierover door de advocaten naar voren is gebracht.
De rechter vindt in de eerste plaats dat de Raad onvolledig is geweest in zijn beschrijving van de familiale relaties en de interacties die daarbij plaatsvinden, die voor de beoordeling relevant zijn. Dat klemt, omdat de Raad een ondertoezichtstelling verzoekt van vier kinderen uit het gezin van de moeder, maar niet ten aanzien van het vijfde kind dat ook deel uitmaakt van dat gezin. Dat maakt het voor de rechter moeilijk te begrijpen waarom een ondertoezichtstelling nodig zou zijn, daargelaten de problematiek op ex-partnerniveau en de belemmeringen die die problematiek met zich brengt voor de kinderen uit de relatie tussen de vader en de moeder. De rechter vindt dat wanneer de Raad op grond van een tekortschietende opvoedsituatie bij de moeder een ondertoezichtstelling verzoekt, de Raad moet uitleggen welke concrete zorgen er zijn en waarom die zorgen uitsluitend betrekking hebben op vier van de vijf kinderen die in die situatie opgroeien.
Voor zover de ondertoezichtstelling is verzocht vanwege de problematiek op ex-partnerniveau, begrijpt de rechter niet welke rol de GI vanuit een ondertoezichtstelling zou kunnen vervullen. Het lijkt erop dat de Raad een omgangsondertoezichtstelling verzoekt. De Raad vindt dat er een ondertoezichtstelling moet komen en dat de volledige regie over het contact(herstel) tussen de kinderen en de vader bij de GI moet liggen. Daargelaten dat een omgangsondertoezichtstelling afstuit op juridische bezwaren (
zie: ECLI:NL:HR:2017:766), geldt ook dat de vader geen gezag uitoefent over de kinderen, wat betekent dat de GI niet op een voor de vader bindende wijze adviezen of aanwijzingen kan geven.
De Raad wordt verzocht een standpunt in te nemen met betrekking tot deze aspecten en toe te lichten waarom een ondertoezichtstelling in deze situatie toch een geëigende maatregel kan zijn.
Als het gaat om het contact tussen de vader en de kinderen, vindt de rechter dat de Raad een onvolledig feitenonderzoek heeft gedaan. Kennelijk meent de Raad dat het contact met de kinderen niet onbegeleid kan plaatsvinden en baseert de Raad dit op de verdenking dat de vader (mede)verantwoordelijk is voor het overlijden van [kind 5] . De Raad laat echter na zicht te geven op concrete feiten en/of omstandigheden waaruit volgt dat er een veiligheidsrisico is, door bijvoorbeeld politiemutaties van de vader of informatie over het strafrechtelijk onderzoek op te vragen en over te leggen. De rechter vindt enkel de informatie dat er nog een strafrechtelijk onderzoek loopt en dat de politie hierover geen informatie wil geven niet voldoende. De rechter vindt, onder verwijzing naar de bevoegdheden van de Raad die in art. 1:240 BW zijn gegeven, dat het fundamentele recht van de vader op omgang met de kinderen alleen mag worden beperkt als daarvoor concrete feiten en/of omstandigheden worden aangedragen. Dat heeft de Raad tot zover nagelaten.
De rechter vindt dat de Raad meer concreet moet ingaan op daadwerkelijk feitelijk onderbouwde zorgen, die met zich brengen dat alleen onder professionele begeleiding contact voor langere tijd mogelijk is.
De rechter heeft ook onvoldoende zicht op de persoonlijke omstandigheden van de vader. Waar woont hij? Heeft hij nog een relatie met de moeder van de tweeling? Is hij abstinent van het gebruik van middelen? De Raad zal zicht moeten geven op deze persoonlijke omstandigheden, wil de rechter tot een goede beoordeling komen over de belemmeringen en kansen voor (on)begeleide omgang.
Tot slot wil de rechter weten of de vader verdachte is of dat er een kennisgeving van niet verdere vervolging aan hem is of zal worden afgegeven.
De rechter zal, in afwachting van het nadere onderzoek van de Raad, iedere beslissing aanhouden en wel voor de tijdens de mondelinge behandeling afgesproken termijn van drie maanden. Dat betekent niet dat er geen omgang kan of moet plaatsvinden tussen de vader en de kinderen. De rechter volgt het advies van de Raad, dat erop neerkomt dat het betrokken WIJ-team kan regelen dat eerst herstel van het contact plaatsvindt onder begeleiding van bijvoorbeeld de hulpverlenende instantie "Omgangshuis Loman" of "Saul". De rechter gaat ervan uit, gelet op de bereidheid van beide ouders om aan begeleide omgang mee te werken, dat dit vanuit het WIJ-team zal worden opgepakt. Het voorgaande brengt met zich dat de eerder vastgestelde voorlopige regeling waarbij de vader de kinderen bij zich thuis mocht ontvangen niet langer uitvoerbaar is, welke regeling overigens ook al enige tijd niet werd uitgevoerd, en derhalve als geschorst moet worden beschouwd.
Eén en ander betekent dat de rechter de volgende beslissing zal nemen.

De beslissing

De rechter:
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Nederland, locatie Groningen, een nader onderzoek in te stellen naar de voor de kinderen meest wenselijke omgangsregeling tussen hen en hun vader en de noodzaak van een ondertoezichtstelling van de kinderen, met wat daarover in deze beschikking is overwogen, en daarover
uiterlijk een week voorafgaand aan de hierna te noemen zittingsdatumte rapporteren en te adviseren;
bepaalt een voortzetting van de mondelinge behandeling van beide zaken op
vrijdag 12 juli 2024 om 13.00 uur, in één van de zalen van het gerechtsgebouw aan het Guyotplein 1 in Groningen;
verzoekt partijen, hun advocaten en de Raad alsdan bij de mondelinge behandeling te verschijnen;
een nadere oproep zal niet worden verstuurd;
bepaalt dat aan de GI, als informant, een afzonderlijke oproepbrief zal worden verstuurd;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. B.R. Tromp, (kinder)rechter, bijgestaan door M.M. van Rennes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2024. Deze beschikking is schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op 17 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de Raad zelf, maar door andere belanghebbenden alleen door tussenkomst van een advocaat. Het hoger beroep moet, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.