In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. H.R. ten Broeke, beroep ingesteld tegen het besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen, dat zijn aanvraag voor schadevergoeding op 17 maart 2021 had afgewezen. Het Instituut verklaarde het bezwaar van eiser op 29 juli 2022 gedeeltelijk gegrond, maar dit leidde niet tot volledige schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2023 behandeld, waarbij deskundigen, waaronder R. Lubbers, aanwezig waren. De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) ingeschakeld voor advies over de schades die eiser claimde. De StAB concludeerde dat het bewijsvermoeden voor schades 20, 34, 36 t/m 38 en 43 niet was weerlegd, wat leidde tot een gewijzigde beslissing van het Instituut op 2 november 2023, waarbij een aanvullende schadevergoeding werd toegekend. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en vernietigde het bestreden besluit voor de genoemde schades, terwijl het tweede besluit in stand bleef. Eiser kreeg ook recht op proceskostenvergoeding en het Instituut werd veroordeeld tot betaling van deze kosten en het griffierecht.