ECLI:NL:RBNNE:2024:1276

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
18-178253-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake zware mishandeling met een mes, poging tot doodslag en noodweer(exces)

Op 29 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 juli 2023 in Groningen een steekincident heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 2005 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank verwierp het niet-ontvankelijkheidsverweer van het Openbaar Ministerie en oordeelde dat er geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte had een mes gebruikt en de aangever in de lies gestoken, wat leidde tot een ernstige verwonding. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzet had op de dood van de aangever. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, wat resulteerde in een veroordeling voor zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 300 dagen, waarvan 54 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd een gedeeltelijke schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, waarbij de rechtbank rekening hield met eigen schuld van de benadeelde partij.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/178253-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 maart 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 maart 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat te Groningen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.

Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juli 2023 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (- zakelijk weergegeven -) (die [slachtoffer] ) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in (een slagader van) het/een been (/de lies), althans het lichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juli 2023 te Groningen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) steekwond en/of een slagaderlijke bloeding in het/de been/lies, heeft toegebracht door (- zakelijk weergegeven -) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in dat/die been/lies te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juli 2023 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (- zakelijk weergegeven -) (die [slachtoffer] ) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in (een slagader van) het/een been (/de lies), althans het lichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voorwaardelijk verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Het opsporingsonderzoek is niet grondig geweest, omdat niet doorgevraagd is op verklaringen van getuigen en geen nader onderzoek is gedaan naar een derde persoon in de groep van aangever. De verdediging heeft de overige getuigen mogen horen, maar deze leken allen door het tijdsverloop niet aanvullend te verklaren, maar vooral op belangrijke punten afwijkend. Hierdoor is het de vraag of het horen van de getuigen door de verdediging als een daadwerkelijke waarborg voor de betrouwbaarheid van hun verklaringen kan worden gezien. Ook is in het onderzoek geen enkele aandacht besteed aan de vraag of
sprake is geweest van een noodweer(exces) situatie. Indien de rechtbank komt tot een veroordeling - en dus het beroep op noodweer(exces) verwerpt heeft verdachte geen eerlijk proces gehad en moet het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een grove veronachtzaming van de rechten van verdachte en dat daarom het voorwaardelijk verzoek tot het niet- ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie moet worden afgewezen. Het opsporingsonderzoek is van voldoende kwaliteit geweest en daarnaast heeft de verdediging de mogelijkheid gekregen om getuigen te horen bij de rechter-commissaris.
Het oordeel van de rechtbank
Uit vaste rechtspraak volgt dat van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie slechts sprake kan zijn in uitzonderlijke gevallen, namelijk als het verzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte tekort is gedaan aan het recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.1 In uitzonderlijke situaties is niet- ontvankelijkheid als rechtsgevolg op overheidsoptreden ook mogelijk wanneer het gaat om handelen in strijd met de grondslagen van het strafproces, waardoor het wettelijk stelsel in de kern wordt geraakt.2
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Voor zover al enige inbreuk zou kunnen worden vastgesteld, is de verdediging in ruime mate gecompenseerd nu zij bij de rechter-commissaris alle getuigen heeft kunnen horen die in het opsporingsonderzoek naar voren zijn gekomen.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging en verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte. De rechtbank merkt daarbij op dat de beantwoording van de vraag of de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte geen oordeel met zich meebrengt over een eventuele bewezenverklaring of een geslaagd beroep op een strafuitsluitingsgrond.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair tenlastegelegde gevorderd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat meerdere onafhankelijke getuigen gezien hebben dat verdachte een mes uit een tas heeft gepakt, in zijn broeksband heeft gestopt en hier vervolgens stekende bewegingen mee heeft gemaakt, waarbij aangever in zijn lies is geraakt. Het voorwaardelijk opzet op de poging tot doodslag kan bewezen worden verklaard, omdat verdachte met het steken in de lies van aangever bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het toebrengen van dodelijk letsel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde varianten van het feit. Gelet op de verklaringen van verdachte en de getuigen, in het bijzonder getuige [getuige] , waaruit blijkt dat aangever door het mes is geraakt omdat hij naar binnen stapte, ontbreekt het wettig en
overtuigend bewijs voor het steken met het mes. Daarnaast heeft bij verdachte het opzet ontbroken. Er is geen sprake geweest van een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood of zwaar lichamelijk letsel en die kans heeft verdachte ook niet bewust aanvaard. Verdachte heeft het mes enkel ter hand genomen om zijn belagers af te schrikken omdat een van hen met een ketting(slot) aan het draaien was. De plek waar aangever in zijn lichaam werd geraakt, is bovendien atypisch voor dat opzet.
Oordeel van des rechtbank
Vastelling feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van de hierna vermelde bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte bevond zich op 16 juli 2023 samen met [naam] (hierna: [naam] ) aan de [adres] te Groningen. Op een gegeven moment ontstaat er een woordenwisseling tussen verdachte en een groep jongens waarvan aangever deel uitmaakte. Vervolgens heeft verdachte zijn tas uit de tas van [naam] gehaald, zijn mes uit zijn eigen tas gepakt en in zijn broeksband gestoken. Aansluitend volgt een confrontatie tussen beide groepen. Verdachte heeft hierbij met zijn mes in de richting van aangever gedreigd en stekende bewegingen met het mes gemaakt. Op enig moment is aangever hierbij in zijn lies geraakt en zijn de groepen uit elkaar gegaan.
De rechtbank overweegt dat - gelet op de verklaringen van meerdere getuigen en de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris zoals hierna opgenomen in de bewijsmiddelen - vaststaat dat verdachte op enig moment een mes in zijn handen heeft gehad en hiermee stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van aangever. Eveneens kan op basis van de getuigenverklaringen en het forensisch medisch letsel rapport worden vastgesteld dat aangever door verdachte met het mes is geraakt in zijn lies, hierbij een naar buiten toe bloedende aderlijke bloeding van de grote beenader heeft opgelopen en dat dit meer past bij, samengevat, letsel door steken dan bij letsel door een snijdende beweging. De rechtbank stelt vast dat aangever een kettingslot voorhanden had, maar niet duidelijk kan worden vastgesteld op welk moment dat was. Ook kan gelet op de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat met het kettingslot is geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het vorengaande en de hierna vermelde bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - voldoende vast komen te staan dat verdachte aangever in zijn lies heeft gestoken.
Het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario dat aangever in het mes zou zijn gelopen wordt door de rechtbank gelet hierop verworpen.
Primair tenlastegelegde poging tot doodslag
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging doodslag is vereist dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van aangever. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood, indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en deze kans bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, waaronder wordt verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - afgezien van contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft
aanvaard.
Zelfs als de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte gerichte steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van de lies van aangever, is dat onvoldoende om te kunnen vaststellen dat naar de uiterlijke verschijningsvorm de gedragingen van verdachte moeten worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Het maken van stekende bewegingen met een mes in de richting van iemands lies is naar de uiterlijke verschijningsvorm niet direct een gedraging gericht op en geschikt tot het toebrengen van dodelijk letsel. Dat het ontstane letsel blijkens de zich in het dossier bevindende medische verklaring wel potentieel dodelijk was, doet daaraan niet af, nu ook dit geen bewijs oplevert voor het (voorwaardelijk) opzet daarop van verdachte.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag, omdat niet bewezen kan worden verklaard dat het - al dan niet voorwaardelijke - opzet van verdachte was gericht op de dood van aangever.
Subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling
Uit het dossier en hetgeen verdachte heeft verklaard kan niet worden afgeleid dat verdachte willens en wetens heeft geprobeerd aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met andere woorden: vol opzet op dat gevolg heeft gehad. De vraag die vervolgens gesteld moet worden is of verdachte voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard door zijn handelen, te weten het steken van aangever met een mes in zijn lies.
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte aan aangever toegebrachte letsel, te weten een naar buiten toe bloedende aderlijke bloeding van de grote beenader, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de hierna opgenomen bewijsmiddelen naar voren komt, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Aangever heeft namelijk na de toegebrachte steekwond op straat veel bloed verloren en is door ingrijpen van omstanders aan de dood ontsnapt. Ook heeft hij een operatie moeten ondergaan, heeft hij een blijvend litteken en is er bij het toebrengen van het letsel een zenuw geraakt waardoor aangever tot op heden verminderd dan wel geen gevoel heeft rondom zijn lies. Dit betekent dat gesproken kan worden van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juli 2023, opgenomen op pagina 78 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023187536 d.d. 24 augustus 2023, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Plaats delict: [adres] Groningen.
Op 16 juli 2023 ben ik in mijn been gestoken, dit gebeurde bij de [adres] . Ik ben hierdoor ernstig gewond geraakt en moest geopereerd worden. Ik heb een halve liter bloed verloren.
We kwamen twee jongens tegen. Ik hoorde geschreeuw in mijn oren en toen werd ik opeens in mijn been gestoken.
Ik ben gisteravond geopereerd, dat heeft in totaal 3 uur geduurd. De aderen die geraakt zijn moesten dichtgemaakt worden. Ik kan nu niet lopen, ik heb geen gevoel meer in mijn been.
2. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 juli 2023, opgenomen op pagina 87 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :
V: Kan je vertellen wat je zojuist gehoord en gezien hebt?
A: Ik zag dat de 2 jonge mannen de groep van 4 jonge mannen die aan kwamen fietsen herkenden want er werd over en weer geschreeuwd. Het gebeurde op afstand maar dat was wel het moment dat het begon. Ik zag dat een van de 2 jongens, degene met het Los Angeles shirt aan, tevens de dader, de zwarte sporttas op de grond zette, er een zwarte rugtas uit haalde, deze open ritste om er vervolgens een lang mes uit te halen. Ik zag dat hij deze bij zijn trainingsbroek in deed. Ik zag in elk geval de jongeman met het Los Angeles shirt en een van de groep van 4 neus aan neus staan. Het bleef op dat moment bij een woordenwisseling.
Ik zag dat de 2 groepen elkaar opnieuw op zochten. Ik zag op dat moment de dader met het Los Angeles shirt aan een stekende beweging maken in de richting van het slachtoffer. Ik zag het slachtoffer een rare sprong maken. Ik zag het slachtoffer mijn kant op komen huppelen. Ik had meteen door dat hij geraakt was. Ik zag dat zijn hele trainingsbroek nat was van het bloed.
3. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 augustus 2023, opgenomen op pagina 101 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Die jongens stonden er omheen en op een gegeven moment werd het mes gepakt en is die jongen gestoken. Dat heb ik goed kunnen zien, er waren geen factoren die mijn zicht konden belemmeren. Ik heb echt een stekende beweging gezien door de jongen met het mes, hij stond echt met het mes te zwaaien. Het slachtoffer is vanaf de zijkant geraakt. Maar het was wel een stekende beweging die er werd gemaakt.
4. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte , opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, inhoudende de verklaring van verdachte op 19 juli 2023:
Ik deed zo, om hem bang te maken (
terwijl hij dit verteld maakt verdachte stekende bewegingen met zijn rechterhand).
5. ​
​Een forensisch medische letselrapportage, opgemaakt en ondertekend op 10 november 2023 door T. van Mesdag, forensisch arts, voor zover inhoudende, als zijn verklaring:
5.
Beantwoording van de vraagstelling:
6.
Welke uitwendige letsels zijn geconstateerd bij het slachtoffer?
In het operatieverslag beschrijft behandelaar een wond in de rechter lies van 2-3 centimeter lengte.
2.
Welke inwendige letsels zijn geconstateerd of worden vermoed bij het slachtoffer?
Tijdens de operatie op 16-07-2023 werd in de rechter lies ter plekke van de genoemde wond een naar buiten toe bloedende aderlijke bloeding vastgesteld van de grote beenader. Bij chirurgische verkenning van
deze bloeding bleek de grote beenader aan zowel de voorzijde als de achterzijde van het vat te zijn beschadigd. De bloeding werd gestelpt door de beschadigingen te hechten. Tijdens de poliklinische controle op 22-08-2023 benoemt aangever een doof gevoel aan de binnenzijde van het rechter bovenbeen, hetgeen een beschadiging van de huidzenuw doet vermoeden. Deze beschadiging kan zowel ontstaan zijn door het letsel of door het daarop volgende operatief ingrijpen.
Het letsel heeft een diepte tot aan de achterzijde van de grote beenader. Door de betrokkenheid van de gehele diameter het bloedvat, is het aannemelijk dat het letsel een minimale diepte heeft van 3 cm. Het gegeven dat er in de voor- én achterwand van het bloedvat een beschadiging aanwezig was past meer bij penetrerend letsel dan bij letsel ontstaan door een snijdende beweging. Hierdoor is het aannemelijk dat het een steekwond betreft.

5. Past de aard en ernst van het letsel bij de vermoedelijke toedracht? (Gestoken met een mes).

Het vastgestelde letsel tijdens de operatie op 16-07-2023 door de operateur is het meest passend bij een steekwond. Een steekwond ontstaat bij doorklieving van de huid en de onderliggende weefsels, middels een 1- of 2-zijdig scherp(randig) voorwerp zoals bijvoorbeeld een mes.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 16 juli 2023 te Groningen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een diepe steekwond en een aderlijke bloeding in de lies, heeft toegebracht door met een mes in die lies te steken.
Verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiairzware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt en dat hij ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging gelet op het volgende. Verdachte heeft verklaard dat de groep jongens waar aangever deel van uitmaakte op hem af kwam. Op het moment dat verdachte met een kettingslot dreigt te worden geslagen en er voor hem amper of geen uitweg meer was, voelde hij zich naar eigen zeggen genoodzaakt om het mes ter hand te nemen. Onder die omstandigheden was er volgens verdachte sprake van een ogenblikkelijke aanranding waartegen hij zich moest verweren. Aan de eis van subsidiariteit is voldaan omdat verdachte werd ingesloten en er geen redelijke opties meer aanwezig waren om aan de situatie te ontkomen. Ook is zijn handelen volgens verdachte proportioneel geweest omdat hij niemand wilde raken, maar hij zijn belagers slechts op afstand wilde houden.
Indien wordt aangenomen dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, dan stelt verdachte die grenzen te hebben overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Meerdere getuigen hebben verklaard dat de twee groepen een opstootje hebben gehad, vervolgens uit elkaar gingen en elkaar daarna weer hebben opgezocht. Verdachte heeft op dat moment ruimschoots de gelegenheid gehad om zich aan de situatie te onttrekken. Daarnaast bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen dat aangever verdachte heeft geslagen met een fietsslot.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een noodweersituatie, te weten een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van (onder andere) eigen of eens anders lijf en dat de verdediging tegen die aanranding voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
De stelling dat sprake zou zijn geweest van noodweer, vindt zijn weerlegging in wat door de rechtbank hiervoor is vastgesteld over de feitelijke toedracht van de zware mishandeling en in de bewijsmiddelen. Uit de verklaringen van meerdere onafhankelijke getuigen volgt dat verdachte - na over en weer geschreeuw - een mes uit zijn tas heeft gepakt en dit mes in zijn broeksband heeft gestopt. Aansluitend volgt een confrontatie, waarbij het mes is gebruikt. Verdachte heeft, zo verklaard onder andere zijn toenmalige vriend [naam] bij de rechter-commissaris, zelf de confrontatie opgezocht en heeft bovendien alle gelegenheid gehad om zich te onttrekken aan de situatie waarin hij zich bevond. De rechtbank komt gelet op het vorenstaande tot het oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie en dat verdachte dus geen succesvol beroep op noodweer of noodweerexces toekomt. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om het jeugdstrafrecht toe te passen en verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde te veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 365 dagen waarvan 108 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht moet worden toegepast. Hij heeft subsidiair verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen en een lagere straf op te leggen dan de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd. Naast de onvoorwaardelijke jeugddetentie is er geen ruimte meer om nog een voorwaardelijk deel jeugddetentie op te leggen en daarom dienen de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering opgenomen te worden bij een voorwaardelijke taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Ernst van de feiten
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door het slachtoffer met een mes in zijn lies te steken. Het slachtoffer heeft naar aanleiding van deze verwonding veel bloed verloren en is ontsnapt aan de dood door het adequate ingrijpen van omstanders en de vervolgens verleende medische zorg. De gevolgen voor het slachtoffer hadden zonder dit ingrijpen vele malen ernstiger kunnen zijn. De rechtbank spreekt haar zorgen uit over het messenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steekpartijen. Het voorhanden hebben van een mes vergroot het risico op daadwerkelijk gebruik daarvan aanzienlijk, en dit leidt tot meer steekincidenten met vaak een ernstige afloop. De rechtbank vindt dit een zorgelijke ontwikkeling en een groot maatschappelijk probleem. Daarnaast zorgen dergelijke geweldsfeiten voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, te meer nu het onderhavige feit zich op klaarlichte dag heeft afgespeeld in een woonwijk waar blijkens de getuigenverklaringen ook kinderen aan het spelen waren.
De persoon van verdachte
Uit het psychologisch rapport, opgemaakt op 25 januari 2024 door [naam] , GZ-psycholoog, volgt dat verdachte lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. Daarbij spelen de volgende sociaal- maatschappelijke factoren een grote rol: relatieproblemen binnen het gezin, leer- of onderwijsproblemen en een probleem verband houdend met de sociale omgeving. De door de psycholoog vastgestelde stoornis was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. In de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde ervoer verdachte, als gevolg van de eerdere confrontaties met de jongens, het huiselijk geweld en de posttraumatische stressklachten, een hoge mate van spanning/angst, was hij alert, maakte hij zich zorgen, kon hij zich niet concentreren op school en zocht hij sociale steun en actief afleiding. Het is zeer waarschijnlijk dat het hoge angst-/spanningsniveau het gedrag van verdachte op het moment van het tenlastegelegde heeft gestuurd. De psycholoog adviseert om het tenlastegelegde daarom in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De conclusies van de psycholoog worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rapportage is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. De rechtbank kan zich verenigen met de inhoud en de conclusies voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De rechtbank stelt op basis van het rapport vast dat de geschetste problematiek bij verdachte aanwezig was ten tijde van het bewezen verklaarde feit en is van oordeel dat dit feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De psycholoog schat het risico op recidive in de zin van geweldsdelicten en ernstig lichamelijk letsel als laag-matig in. Bij verdachte worden beschermende factoren gezien, zowel in zijn persoonlijkheid als in zijn omgeving. Geadviseerd wordt om het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat verdachte met betrekking tot handelingsvaardigheden op een beneden gemiddeld intelligentieniveau functioneert en hij jonger overkomt dan zijn kalenderleeftijd. Tevens is verdachte gevoelig voor pedagogische beïnvloeding. De psycholoog adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden en toezicht van de jeugdreclassering. Tot slot is het advies om voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte - die nu nog gevoelig is voor pedagogische beïnvloeding en gemotiveerd is voor een opleiding en behandeling - de detentie niet langer te laten voortduren.
De reclassering sluit zich aan bij het advies van de psycholoog
.De reclassering adviseert in haar rapport van 3 maart 2024 om het jeugdstrafrecht toe te passen en een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden: toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering (te weten William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering), een ambulante behandeling, een contactverbod met aangever, dagbesteding en ambulante (woon)begeleiding.
Jeugdstrafrecht
De verdachte was net achttien jaar oud toen hij het bewezen verklaarde feit pleegde. De rechtbank overweegt dat de verwachting is dat verdachte baat heeft bij een pedagogische aanpak en dat hij hier voor open staat. De rechtbank is - evenals de officier van justitie en de verdediging - dan ook van oordeel dat gelet op de persoon van verdachte en de hiervoor besproken rapportages het jeugdstrafrecht moet worden toegepast.
De straf
Al het voorgaande afwegende vindt de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 300 dagen (met aftrek van het voorarrest) waarvan 54 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen zoals geadviseerd door de reclassering. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard die voorwaarden na te zullen leven. In aanvulling op het contactverbod met het slachtoffer zal de rechtbank opnemen dat verdachte ook geen contact mag hebben of zoeken met de neef van het slachtoffer, [naam] . Het toezicht op het contactverbod zal door de politie worden uitgeoefend. Het voorwaardelijke strafdeel dient er toe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordigd door [naam] en bijgestaan door mr. A.G.M. Abeln, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 7.005,93 ter vergoeding van materiële schade en 5.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij mondeling de vordering verhoogd met een bedrag van 53,88 aan materiële schade. Dit bedrag bestaat uit een nota van de huisarts ten behoeve van informatieverstrekking en kan volgens de advocaat worden toegewezen op grond van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De advocaat heeft verder toegelicht dat de benadeelde partij voor zover het gaat om toekomstige schade ( 500,-) niet-ontvankelijk in de vordering kan worden verklaard.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en voor toewijzing in aanmerking komt. Daarbij heeft hij gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de wettelijke rente toe te passen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak dan wel een geslaagd beroep op noodweer(exces).
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering omdat sprake is van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW en het vaststellen van een exacte verdeling onevenredig belastend is voor het strafgeding. Indien de vordering van de benadeelde partij ontvankelijk wordt verklaard dient de eigen schuld te worden verdisconteerd in de vordering.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat de gestelde psychische schade op onvoldoende concreet is gemaakt. Ook kan uit de stukken niet worden afgeleid dat er een medische eindsituatie is, althans kan de omstandigheid dat er nog geen medische eindsituatie is niet aan verdachte worden toegerekend. De benadeelde partij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot vergoeding van immateriële schade.
Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt over de kosten van het ziekenhuisverblijf en de schade aan de kleding. De vordering voor zover het gaat om het contante geld dat zou zijn kwijtgeraakt door de benadeelde partij, kan niet voor toewijzing in aanmerking komen
omdat - los van zijn eigen verklaring - op geen enkele manier blijkt dat de benadeelde partij dit geld bij zich had. Deze schadepost moet dan ook worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor het verlies aan verdienvermogen. De als bijlage toegevoegde arbeidsovereenkomst is pas na het incident opgesteld (te weten: 22 juli 2023) en de bijbehorende e-mail is van 23 juli 2023. Daarnaast is geen opgave van de reeds gewerkte uren of een loonstrook bijgevoegd. Daarom wordt betwist dat de benadeelde partij al daadwerkelijk aan het werk was. Ook zijn de kosten onder aanvullende toekomstige schade op geen enkele manier onderbouwd zodat de vordering daarom ook voor dat deel moet worden afgewezen. Tot slot dient de vordering voor wat betreft de kosten van informatieverstrekking door de huisarts te worden afgewezen omdat onduidelijk is waar het op ziet en waar het voor nodig is geweest.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank overweegt met betrekking tot de materiële schade het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade die ziet op het ziekenhuisverblijf ( 105,-), de kapotte kleding ( 125,-) en informatieverstrekking van de huisarts ( 53,88) heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Ten aanzien van de informatieverstrekking overweegt de rechtbank dat deze schadepost voldoende onderbouwd is en op grond van artikel 6:96 BW in beginsel kan worden toegewezen. De kosten in verband met het verblijf in het ziekenhuis en de kledingschade zijn door de verdediging niet betwist en kunnen daarom in beginsel ook worden toegewezen.
De kostenpost die ziet op het kwijtraken van het contante geld ( 150,-) is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dit deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank is - samen met de benadeelde partij en de verdediging - van oordeel dat de benadeelde partij ten aanzien van de toekomstige schade ( 500,-) eveneens niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
Het opgevoerde verlies aan verdienvermogen kan de rechtbank niet vaststellen, omdat het onvoldoende is onderbouwd. De arbeidsovereenkomst is niet ondertekend en pas na het incident - op 22 juli 2023 -
opgesteld, er is geen loonstrook overgelegd en de (langdurige) arbeidsongeschiktheid is niet onderbouwd. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade nader te laten onderbouwen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. Daartoe zal de rechtbank dan ook niet overgaan. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Immateriële schade
De rechtbank overweegt ten aanzien van de immateriële schade het volgende. De gestelde psychische schade is niet onderbouwd en kan daarom niet worden vastgesteld. De rechtbank stelt wel vast dat de benadeelde partij door toedoen van verdachte voor de dood is weggehaald, een operatie heeft moeten ondergaan en een ontsierend litteken heeft. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid van artikel 6:97 BW en stelt de immateriële schade vast op 3.000,-.
Eigen schuld
De vastgestelde (materiële en immateriële) schade bedraagt in totaal 3.283,88. Omdat ook de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank een aandeel heeft gehad in (de escalatie van) het geweld door een kettingslot ter hand te nemen en zich niet aan de situatie te onttrekken, is sprake van eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW. Dit leidt ertoe dat de schadevergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de verdachte te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De rechtbank zal de toe te wijzen schadevergoeding daarom met een derde verminderen en de toe te wijzen schadevergoeding vaststellen op 2.189,25, bestaande uit 189,25 materiële schade en 2.000,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening. De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Voor zover de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard in (delen van) de vordering, kunnen die delen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Omdat de rechtbank het jeugdstrafrecht toepast, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling voor het geval verdachte niet betaalt.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel
ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van driehonderd (300) dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
54 dagen,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Veroordeelde meldt zich na uitnodiging bij William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de jeugdreclassering, zo vaak en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Binnen het toezicht volgt veroordeelde de aanwijzingen op die hem door of namens de jeugdreclassering gegeven worden, voor zover niet in andere voorwaarden benoemd. Binnen het toezicht worden (sub)doelen geformuleerd
waarvoor veroordeelde zich inzet deze te behalen;
2. Veroordeelde werkt mee aan een ambulante behandeling, gericht op het behandelen van posttraumatische stressklachten en het vergroten van copingvaardigheden, door een forensische zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met het slachtoffer (aangever) [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ) en de neef van het slachtoffer [naam] (geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
4. Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, het volgen van een opleiding of een andere dagbesteding met een vaste structuur;
5. Veroordeelde werkt mee aan ambulante begeleiding door een instantie voor ambulante begeleiding, met als doel ondersteuning op de verschillende leefgebieden zoals de opbouw van dagbesteding en praktische ondersteuning, te bepalen door de jeugdreclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de instantie geeft voor de begeleiding.
Geeft aan William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:

  • het bedrag van 2.189,25 (zegge: tweeduizend honderdnegenentachtig euro en vijfentwintig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • dit bedrag bestaat uit 189,25 aan materiële schade en 2.000,- aan immateriële schade.
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer]aan de Staat te betalen een bedrag van 2.189,25 (zegge: tweeduizend honderdnegenentachtig euro en vijfentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 189,25 aan materiële schade en 2.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer]voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. G.H. Boekaar en mr.
M. Lok, rechters, bijgestaan door mr. M.W. ten Brinke griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. HR 19 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0328 ( [naam] ).
2 HR 1 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1143 ( [naam] ).