ECLI:NL:RBNNE:2024:1274

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
C17193846 fa_rk_24-392
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige toevertrouwing van minderjarige aan de man in een geschil over zorgregeling na relatiebreuk

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 5 april 2024 een beschikking gegeven in een geschil tussen een vrouw en een man over de voorlopige toevertrouwing van hun minderjarige kind. De vrouw had verzocht om de minderjarige voorlopig aan haar toe te vertrouwen, terwijl de man verzocht om de minderjarige aan hem toe te vertrouwen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de veiligheid van de minderjarige in het geding is bij de man. De minderjarige verblijft momenteel de helft van de week bij de man en gaat daar naar school. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet in het belang van de minderjarige heeft gehandeld door hem van school te halen en snel met een nieuwe partner te gaan samenwonen. De rechtbank heeft de vrouw een dwangsom opgelegd voor het geval zij de zorgregeling niet correct uitvoert. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige van donderdagmiddag tot zondag bij de vrouw verblijft, en de overdracht van de minderjarige moet plaatsvinden bij een hotel in [plaats 1]. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling van de hoofdverblijfplaats en zorgregeling, en verzocht om een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/193846 / FA RK 24-392
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 5 april 2024 in het incident en in de hoofdzaak
inzake
[naam 1],
wonende te [plaats 1] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. H.D. Postma, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[naam 2],
wonende te [plaats 2] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. R.A.C.M. Jansen, kantoorhoudende te Middelharnis.

1.Procesverloop

1.1.
Door de vrouw is een verzoekschrift met bijlagen in de hoofdzaak, tevens houdende een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) (hierna: het incident) ingediend, ingekomen op de griffie op 26 februari 2024.
1.2.
Door de man is een verweerschrift tevens (voorwaardelijke) zelfstandige verzoeken met bijlagen ingediend, ingekomen op de griffie op 11 maart 2024.
1.3.
Nadien heeft de rechtbank kennisgenomen van de volgende stukken:
- een F9-formulier met bijlagen namens de man, ingekomen op de griffie op 14 maart 2024;
- een F9-formulier met bijlagen namens de vrouw, ingekomen op de griffie op 18 maart 2024;
- een F9-formulier met bijlagen namens de man, ingekomen op de griffie op 19 maart 2024.
1.4.
De op 21 maart 2024 ontvangen stukken van de zijde van de vrouw laat de rechtbank buiten beschouwing wegens strijd met het procesreglement. Deze stukken zijn een dag voor de zitting ingediend en het meenemen van de te laat ingediende stukken is in strijd met de goede procesorde.
1.5.
Het incident en de hoofdzaak zijn gelijktijdig mondeling (met gesloten deuren) behandeld op 22 maart 2024. Daarbij zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, verschenen en gehoord. Daarnaast was mevrouw L. Jager namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) aanwezig.
1.6.
De advocaat van de man heeft tijdens de mondelinge behandeling het woord gevoerd aan de hand van een pleitaantekeningen. Het gedeelte van de pleitaantekeningen dat de advocaat ter zitting heeft voorgedragen, maakt onderdeel uit van het procesdossier.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad die in augustus 2023 is verbroken. Zij zijn de ouders van de minderjarige [naam kind] , geboren op [geboortedag] 2019 te [geboorteplaats] .
2.2.
De man heeft [de minderjarige] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
De vrouw heeft in oktober 2023 de gezamenlijke koopwoning in [plaats 2] verlaten en haar intrek genomen in een vakantiewoning in [plaats 3] . Per 1 januari 2024 is de vrouw met haar nieuwe partner een tijdelijke woning in [plaats 1] gaan bewonen.
2.4.
Tot 9 februari 2024 stond [de minderjarige] op het adres van de man in [plaats 2] ingeschreven in de BRP. De vrouw heeft [de minderjarige] overgeschreven naar haar adres in [plaats 1] vanaf 9 februari 2024.
2.5.
Vanaf oktober 2023 hebben de man en de vrouw de zorg voor [de minderjarige] verdeeld. Van december 2023 tot medio februari 2024 werd een zorgregeling gehanteerd waarbij [de minderjarige] van zondagavond tot donderdagochtend naar school bij de man verbleef. De vrouw heeft de omgang tussen de man en [de minderjarige] opgeschort. Sinds 15 februari 2024 heeft er geen contact meer plaatsgevonden tussen de man en [de minderjarige] .
2.6.
[de minderjarige] bezocht vanaf 4 september 2023 de basisschool [school] in [plaats 4] . Na de voorjaarsvakantie in 2024 heeft de vrouw hem niet meer naar school gebracht.

3.Het verzoek

3.1.
De vrouw heeft - na aanvulling - zakelijk weergegeven, de rechtbank verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident
- [de minderjarige] voorlopig toe te vertrouwen aan de vrouw;
- de feitelijke zorgregeling tussen [de minderjarige] en de man op te schorten totdat de Raad onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden van een zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] en pas nadat dit onderzoek is afgerond een voorlopige zorgregeling vast te stellen;
- de vrouw vervangend toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven op basisschool [school] te [plaats 1] );
- de vrouw vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven bij en doen laten behandelen bij Psychologisch Centrum [plaats 1] , het gebiedsteam van de gemeente [naam gemeente] alsmede de huisarts en diens praktijkondersteuner van de vrouw te [plaats 1] ;
- ( voorwaardelijk indien [de minderjarige] aan de man wordt toevertrouwd) een zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vrouw vast te stellen inhoudende dat [de minderjarige] van woensdagmiddag 14.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vrouw zal verblijven, alsmede tijdens de helft van de vakanties en de erkende feestdagen, waarbij de overdracht van [de minderjarige] plaats zal vinden bij Hotel [naam hotel] te [plaats 1] , althans een in goede justitie vast te stellen zorgregeling;
in de hoofdzaak
- het hoofdverblijf van [de minderjarige] vast te stellen bij de vrouw;
- tussen de man en [de minderjarige] in goede justitie een zorgregeling vast te stellen nadat de Raad onderzoek heeft gedaan naar de wijze waarop de zorgregeling tussen [de minderjarige] en de man moet worden vormgegeven;
- subsidiair een zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vrouw vast te stellen inhoudende dat [de minderjarige] van woensdagmiddag 14.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vrouw zal verblijven, alsmede tijdens de helft van de vakanties en de erkende feestdagen, waarbij de overdracht van [de minderjarige] plaats zal vinden bij Hotel [naam hotel] te [plaats 1] , althans een in goede justitie vast te stellen zorgregeling;
- de vrouw vervangend toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven op basisschool [school] te [plaats 1] ;
- de vrouw vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven bij en doen laten behandelen bij Psychologisch Centrum [plaats 1] , het gebiedsteam van de gemeente [naam gemeente] alsmede de huisarts en diens praktijkondersteuner van de vrouw te [plaats 1] .
3.2.
De man heeft verweer gevoerd en heeft de rechtbank verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel de verzoeken van de vrouw af te wijzen. Daarnaast verzoekt de man, zakelijk weergegeven, bij zelfstandig verzoek, de rechtbank om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident
I. primair: te bepalen dat [de minderjarige] voorlopig wordt toevertrouwd aan de man;
subsidiair: de vrouw een terugverhuisgebod op te leggen, met dien verstande dat zij binnen twee weken na de datum van de beschikking terugverhuisd moet zijn in (de omgeving van) [plaats 2] met [de minderjarige] op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, met een maximum van € 20.000,-;
II. een voorlopige zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] van zondagavond tot donderdagochtend naar school bij de man verblijft, met de bepaling dat bij gebreke van een correcte uitvoering door de vrouw, de vrouw, per dag, een dagdeel daaronder begrepen, een dwangsom verbeurt van € 500,- met een maximum van € 20.000,-;
III. (voorwaardelijk indien [de minderjarige] aan de vrouw wordt toevertrouwd) de zorgregeling voorlopig te wijzigen, en te bepalen dat [de minderjarige] van donderdagmiddag tot zondagavond bij de man zal verblijven, met de bepaling dat bij gebreke van een correcte uitvoering door de vrouw, de vrouw, per dag, een dagdeel daaronder begrepen, een dwangsom verbeurt van € 500,- met een maximum va € 20.000,-;
in de hoofdzaak
- te bepalen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man;
- een zorgregeling vast te stellen, waarbij [de minderjarige] van zondagavond tot donderdagochtend naar school bij de man verblijft, met de bepaling dat, bij gebreke van een correcte uitvoering door de vrouw, de vrouw, per dag, een dagdeel daaronder begrepen, een dwangsom verbeurt van € 500,- met een maximum van € 20.000,-;
- ( voorwaardelijk) de zorgregeling te wijzigen, en te bepalen dat [de minderjarige] van donderdagmiddag tot zondagavond bij de man zal verblijven, met de bepaling dat bij gebreke van een correcte uitvoering door de vrouw, de vrouw, per dag, een dagdeel daaronder begrepen, een dwangsom verbeurt van € 500,- met een maximum van € 20.000,-.

4.De beoordeling

in het incident
Ontvankelijkheid
4.1.
Op grond van het eerste lid van artikel 223 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Op grond van het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering. Dit artikel is analogisch van toepassing op de verzoekschriftprocedure (Hoge Raad, 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
4.2.
Het kenmerk van een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv is dat er sprake is van een ordemaatregel. In beginsel kan daarbij iedere voorziening worden verzocht, op voorwaarde dat deze samenhangt met de hoofdzaak en zich leent om als voorlopige voorziening gegeven te worden.
4.3.
Aan de vereisten dat een geding aanhangig is, alsmede dat er sprake is van een voldoende samenhang met het verzochte in de hoofdzaak, is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. De rechtbank is verder van oordeel dat het spoedeisend belang bij de verzoeken van partijen genoegzaam is komen vast te staan. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat partijen in hun (zelfstandige)verzoeken tot het treffen van de verzochte voorlopige voorzieningen ontvankelijk zijn, zodat de rechtbank zal overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken.
Inhoudelijke beoordeling
Toevertrouwing
4.4.
Beide partijen hebben de rechtbank verzocht om [de minderjarige] aan hen toe te vertrouwen.
4.5.
Sinds het uiteengaan van partijen in augustus 2023 hebben partijen in eerste instantie goede afspraken kunnen maken en werd er uitvoering gegeven aan een co-ouderschapsregeling, waarbij [de minderjarige] grotendeels in zijn vertrouwde omgeving in [plaats 2] verbleef en naar school bleef gaan in [plaats 4] . Het is partijen niet gelukt om dit voort te zetten, omdat er onderling wantrouwen is ontstaan en sprake is van vergaande twijfels aan elkaars ouderschapskwaliteiten en van forse spanningen. De vrouw heeft hierbij aangevoerd dat zij zich vanwege de nodige incidenten tussen de man en [de minderjarige] grote zorgen maakt over de belastbaarheid en beschikbaarheid van de man voor [de minderjarige] en over zijn veiligheid bij de man. Volgens de vrouw is [de minderjarige] getuige geweest van huiselijk geweld en is [de minderjarige] zelf ook slachtoffer geworden van mishandeling door de man. Dit heeft grote impact op [de minderjarige] en volgens de vrouw heeft [de minderjarige] hiervoor ook hulp (van onder meer een kinderpsycholoog) nodig. Verder stelt de vrouw dat het de bedoeling van partijen was om de woning te verkopen en beiden in de omgeving van [plaats 1] te gaan wonen, zodat ook in de toekomst uitvoering kan worden gegeven aan de co-ouderschapsregeling. De man is hier zonder goede argumenten op teruggekomen, aldus de vrouw.
4.6.
De man heeft de stellingen van de vrouw betwist. Er is volgens de man geen sprake van geweld jegens [de minderjarige] . Het incident waar de vrouw op doelt, was een ongelukkige samenloop van omstandigheden in de badkamer, waarbij een krukje dat [de minderjarige] in een opstandige bui naar de man gooide op de voet van de man belandde en terugschoot en [de minderjarige] raakte. Dit was niet de intentie van de man. Volgens de man verloopt het contact tussen hem en [de minderjarige] goed. De man stelt dat de verstandhouding tussen partijen ernstig verstoord is geraakt toen de man te horen kreeg dat de vrouw een nieuwe relatie had en deze relatie al speelde tijdens het samenzijn van partijen. Vanaf dat moment is het de vrouw die terug komt op afspraken en beschuldigingen uit aan het adres van de man, aldus de man. De man vermoedt dat de vrouw zich al tijdens het samenzijn van partijen bezighield met het vormen van een dossier tegen de man om zo haar nieuwe leven met haar nieuwe partner in [plaats 1] vorm te kunnen geven. In oktober 2023 hebben partijen nog besproken dat de man kon onderzoeken of hij de woning over kon nemen en stond de verkoop hiervan niet meer vast. De wijze waarop de vrouw heeft gehandeld, waarbij de vrouw onder meer de omgang heeft opgeschort en [de minderjarige] sinds 26 februari 2024 niet langer naar school laat gaan, acht de man niet in het belang van [de minderjarige] . Volgens de man zijn er geen contra-indicaties voor de uitvoering van de zorgregeling zoals partijen eerder zijn overeengekomen, inhoudende dat [de minderjarige] van zondagavond tot donderdagochtend naar school bij de man verblijft en van dondermiddag uit school tot zondagavond bij de vrouw verblijft.
4.7.
De Raad heeft aangegeven dat het een complexe situatie betreft. [de minderjarige] heeft in zijn jonge jaren al teveel veranderingen in te korte tijd moeten meemaken. Hierbij zijn belangrijke stappen overgeslagen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij beide ouders. Zij hebben hulp nodig en moeten leren, eventueel middels psycho-educatie, hoe zij [de minderjarige] zo min mogelijk belasten. Verder moet er eerst rust komen voordat er hulp voor [de minderjarige] ingeschakeld wordt, mocht dat überhaupt dan nog nodig zijn. De raad adviseert partijen dringend om het traject ouderschapsmediation te volgen bij het Kenniscentrum Kind en Echtscheiding (hierna het KKE). Daarnaast moet er zo snel mogelijk contactherstel tussen de man en [de minderjarige] plaatsvinden. De basis van [de minderjarige] moet in [plaats 2] zijn, omdat dat voor [de minderjarige] bekend en vertrouwd is. Het heeft de voorkeur dat partijen om en om in de woning verblijven, maar als dat niet haalbaar is, moeten partijen daar andere afspraken over maken. De Raad acht het verder in het belang van [de minderjarige] dat hij weer naar de school in [plaats 4] gaat. [de minderjarige] is met deze school bekend en dat geeft hem een gevoel van veiligheid. De school heeft in een brief aangegeven geen zorgen te hebben over het verblijf van [de minderjarige] bij de man. Dit vindt de Raad veelzeggend. Eventueel kan de Raad een (kort) spoedonderzoek doen.
4.8.
De rechtbank overweegt dat het uit elkaar gaan van partijen ingrijpend is voor [de minderjarige] . Dat het partijen niet lukt om dit op harmonieuze wijze af te wikkelen en er forse spanningen zijn, maakt het voor [de minderjarige] des te ingrijpender. De rechtbank is zich er terdege van bewust dat partijen ieder een andere visie hebben op de situatie, maar dit is een voorlopige voorzieningenprocedure en op basis van de voorhanden zijnde informatie moet er een beslissing worden genomen. De rechtbank zal beslissen dat [de minderjarige] wordt toevertrouwd aan de man. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij tot dit oordeel komt.
4.9.
De stelling van de vrouw dat de man niet in staat zou zijn om de veiligheid van [de minderjarige] te waarborgen wordt door de rechtbank gepasseerd, nu deze door de man voldoende is betwist. Dat de man geweld heeft gebruikt tegen de vrouw, is onvoldoende onderbouwd gelet op de betwisting van de man. De man heeft weliswaar tijdens de zitting erkend dat hij niet goed heeft gehandeld tijdens het incident in de badkamer, maar dit maakt niet dat de rechtbank zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] heeft als hij bij zijn vader is. Ook de escalaties die hebben plaatsgevonden tussen partijen, maken niet dat [de minderjarige] onveilig is bij de man en hij niet in het belang van [de minderjarige] zou handelen. Daarentegen geldt dat de vrouw het belang van [de minderjarige] ondergeschikt gemaakt heeft aan haar eigen belangen. Zo is de vrouw zeer snel gaan samenwonen met haar nieuwe partner, waarmee zij volgens de vrouw pas sinds november 2023 een relatie heeft, en heeft zij [de minderjarige] snel kennis laten maken met haar nieuwe partner en zijn kinderen. De rechtbank vindt dat de vrouw onvoldoende oog heeft voor de belangen van [de minderjarige] door de nieuwe partner snel te introduceren bij [de minderjarige] , hem sinds 26 februari 2024 niet langer naar school te laten gaan, hem zonder toestemming van de man in te schrijven op haar woonadres in [plaats 1] en hem het contact met zijn vader te ontnemen. Partijen zijn beiden ouders van [de minderjarige] , oefenen samen het gezag uit en moeten dus ook samen beslissingen nemen in het belang van [de minderjarige] . Dit is niet gebeurd. De rechtbank onderschrijft het advies van de Raad en is van oordeel dat de situatie zo veel mogelijk moet worden teruggebracht naar de stand van zaken voordat de vrouw de omgang heeft opgeschort en [de minderjarige] van school heeft gehouden. De rechtbank acht het daarom in het belang van [de minderjarige] dat hij wordt toevertrouwd aan de man. [de minderjarige] is vertrouwd met het huis in [plaats 2] en hij kan weer naar de school die voor hem bekend is en waar hij zich veilig voelt. Het is voor de man praktisch ook haalbaar om doordeweeks voor [de minderjarige] te zorgen. Dit deed hij eerder ook.
4.10.
Nu de rechtbank zal beslissen dat [de minderjarige] aan de man wordt toevertrouwd, gaat de rechtbank ervan uit dat de man ervoor zal zorgdragen dat [de minderjarige] weer wordt ingeschreven op het adres van de man in [plaats 2] .
4.11.
Vanwege de toewijzing van het primaire verzoek van de man komt de rechtbank niet toe aan het door de man subsidiair verzochte.
Zorgregeling
4.12.
Gelet op voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om ten aanzien van de zorgregeling ook aan te sluiten bij de situatie zoals die voorheen, tot medio februari 2024, was. Tot dat moment was er, zoals ook bij het uiteengaan de bedoeling van partijen was, sprake van een co-ouderschapsregeling, waarbij [de minderjarige] van zondagavond tot donderdagochtend naar school bij de man verbleef en van dondermiddag uit school tot zondagavond bij de vrouw verbleef. De rechtbank zal deze regeling voorlopig vastleggen en bepalen dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld. Het staat partijen vrij om met behulp van de hulpverlening (van het KKE) tot andere afspraken te komen. De rechtbank zal verder beslissen dat de overdracht van [de minderjarige] moet plaatsvinden bij het Hotel [naam hotel] in [plaats 1] , zoals door de vrouw is verzocht en niet door de man is weersproken. De rechtbank wijst partijen erop dat het hun verantwoordelijkheid is om de overdracht goed te laten verlopen. Het is in het belang van [de minderjarige] dat partijen zich tijdens de overdracht gedragen en geen discussies gaan voeren.
4.13.
Deze zorgregeling zal gelden vanaf zondag 14 april 2024. Nu [de minderjarige] zijn vader enkele weken niet heeft gezien, beslist de rechtbank dat [de minderjarige] van woensdagmiddag 10 april 2024 om 13.00 uur tot donderdag 11 april 2024 uit school bij de man zal zijn. Zodat hij weer kan wennen bij de man en op school.
Dwangsom
4.14.
De man heeft verzocht om een dwangsom aan de vrouw op te leggen van
€ 500,00 per dag, een dagdeel daaronder begrepen, met een maximum van € 20.000,00, wanneer de vrouw nalatig is in een correcte uitvoering van de vastgestelde voorlopige zorgregeling.
4.15.
Op grond van artikel 611a Rv kan de rechter op vordering van een van partijen de wederpartij veroordelen tot betaling van een geldsom, dwangsom genaamd, voor het geval dat aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan. Een dwangsom kan ook in een verzoekschriftprocedure worden opgelegd. De wet bevat geen aanwijzingen omtrent de hoogte van de dwangsom; haar aard brengt mee dat die in de gegeven omstandigheden effectief moet zijn.
4.16.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het opleggen van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, aangewezen. Er is sprake van eigen richting bij de vrouw. Zo heeft de vrouw eenzijdig beslist om [de minderjarige] bij zich te houden en niet langer naar school te laten gaan. De vrouw heeft verder geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de man. De rechtbank zal het verzoek van de man toewijzen.
Vervangende toestemming inschrijving school/ Psychologisch Centrum [plaats 1] /het gebiedsteam/huisarts
4.17.
Nu de rechtbank zal beslissen dat [de minderjarige] wordt toevertrouwd aan de man, zal de rechtbank de vrouw geen toestemming verlenen om [de minderjarige] in te schrijven op de school in [plaats 1] , bij het Psychologisch Centrum [plaats 1] , het gebiedsteam en haar huisarts in [plaats 1] . Bovendien is de noodzaak van een (psychologische) behandeling van [de minderjarige] de rechtbank onvoldoende gebleken. Mocht op een later moment blijken dat [de minderjarige] wel hulp nodig heeft dan moeten partijen dit samen met de betrokken hulpverlening regelen.
4.18.
De rechtbank overweegt verder dat het partijen zijn die aan de slag moeten om de zorgwekkende situatie te verbeteren. Dat betekent: stoppen met ruzie maken, over je eigen belangen heen stappen, gaan samenwerken in plaats van elkaar tegenwerken en afspraken maken voor de toekomst. Daar heeft [de minderjarige] , als 4-jarig jongetje, vooral behoefte aan.
4.19.
De rechtbank zal de beslissing ten aanzien van de toevertrouwing aan de man en de zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, nu de rechtbank van oordeel is dat [de minderjarige] zo spoedig mogelijk weer bij de man moet verblijven, waar hij weer naar school kan gaan. Ook moet de zorgregeling zo snel mogelijk weer gestart worden.
in de hoofdzaak
4.20.
Uit de stukken en wat ter zitting naar voren is gekomen is gebleken dat de visies van partijen lijnrecht tegenover elkaar staan en dat de onderlinge verstandhouding ernstig is verstoord. De Raad heeft tijdens de zitting het belang van het traject ouderschapsmediation bij het KKE onderschreven. De Raad heeft verder aangegeven op dit moment over onvoldoende informatie te beschikken om een advies uit te kunnen brengen over welke hoofdverblijfplaats en zorgregeling uiteindelijk het meest in het belang van [de minderjarige] is. De Raad heeft de rechtbank daarom aangeboden om hieromtrent onderzoek te verrichten. Het hulpverleningstraject bij het KKE en een raadsonderzoek kunnen naast elkaar lopen. De Raad kan dan de voortgang bij het KKE betrekken bij het raadsonderzoek. De rechtbank verwacht namelijk niet dat de Raad de komende weken al kan starten met het onderzoek.
4.21.
Tijdens de zitting zijn partijen bereid gebleken om met behulp van hulpverlening in gesprek te gaan met elkaar om de onderlinge communicatie en verstandhouding te verbeteren en het wederzijdse vertrouwen te vergroten. De rechtbank acht het positief dat partijen ook zelf het belang hiervan inzien en bereid zijn om deel te nemen aan het traject ouderschapsmediation bij het KKE. De rechtbank heeft partijen bij proces-verbaal reeds verwezen naar het traject ouderschapsmediation en dit gestuurd naar het centraal meldpunt echtscheidingshulpverlening van de provincie Friesland.
4.22.
De rechtbank zal een afschrift van deze beschikking naar het KKE sturen.
4.23.
De rechtbank verzoekt het KKE om uiterlijk op de na te melden datum, of zoveel eerder als mogelijk is, de stand van zaken (met daarin opgenomen de verwachte einddatum van het hulpverleningstraject) dan wel de eindrapportage over het verloop van voormeld hulpverleningstraject bij de rechtbank in te dienen.
4.24.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het advies van de Raad nodig is om tot een goede beoordeling te kunnen komen. Het beoordelen van de belangen van [de minderjarige] door de rechtbank is door de uiteenlopende standpunten van partijen zonder nader advies van de Raad niet goed mogelijk. De rechtbank acht zich onvoldoende geïnformeerd om op de verzoeken te beslissen en zal de Raad verzoeken een onderzoek in te stellen naar de meest wenselijke hoofdverblijfplaats en zorgregeling van [de minderjarige] , daarover te rapporteren en advies uit te brengen. Dat de rechtbank de Raad alvast opdracht geeft, neem niet weg dat het nog steeds het meest in het belang van [de minderjarige] is dat partijen hier in onderling overleg afspraken over maken.
4.25.
De rechtbank zal, in afwachting van het onderzoek door de Raad en de resultaten van het traject bij het KKE iedere verdere beslissing ten aanzien van de definitieve hoofdverblijfplaats en de definitieve zorgregeling aanhouden voor de duur van zes maanden.
4.26.
Ten behoeve van het onderzoek door de Raad zal de rechtbank de telefoonnummers van partijen opnemen in deze beschikking:
  • man [telefoonnummer] ,
  • vrouw [telefoonnummer] .
5. Beslissing
De rechtbank:
in het incident:
5.1.
bepaalt dat de minderjarige [naam kind] , geboren op [geboortedag] 2019 te [geboorteplaats] , voorlopig, totdat hieromtrent een nadere beslissing van kracht wordt, aan de man wordt toevertrouwd;
5.2.
bepaalt voorlopig, totdat hieromtrent een nadere beslissing van kracht wordt, dat er vanaf 14 april 2024 een zorgregeling geldt waarbij [de minderjarige] van dondermiddag uit school tot zondag 17.00 uur bij de vrouw verblijft, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de overdracht van [de minderjarige] bij Hotel [naam hotel] in [plaats 1] is (behoudens de donderdagmiddag uit school waarbij de vrouw hem ophaalt);
5.3.
bepaalt dat [de minderjarige] van woensdagmiddag 10 april 2024 om 13.00 uur tot donderdag 11 april 2024 uit school bij de man zal zijn;
5.4.
bepaalt dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat zij nalatig is om bovenstaande zorgregeling correct uit te voeren tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt;
5.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
in de hoofdzaak
5.7.
verwijst de zaak wat betreft het hoofdverblijf, de zorgregeling, de inschrijving bij de basisschool in [plaats 1] en de hulpverlenende instanties naar een nader te bepalen mondelinge behandeling in
oktober 2024;
5.8.
draagt de griffier van de rechtbank op een afschrift van deze beschikking te zenden aan het postadres van het KKE;
5.9.
verzoekt het KKE uiterlijk op
17 september 2024of zoveel eerder als mogelijk de eindrapportage over het verloop van het hulpverleningstraject aan de rechtbank en partijen over te leggen,
alsmede de eindrapportage tevens tegelijkertijd naar de RvdK te zenden;
5.10.
indien op voormelde datum de eindrapportage nog niet gereed is, verzoekt de rechtbank het KKE schriftelijk de stand van zaken (met daarin opgenomen de verwachte einddatum van het hulpverleningstraject) aan de rechtbank en de RvdK te zenden;
5.11.
verzoekt de Raad om:
onderzoek te verrichten naar het hoofdverblijf en de zorgregeling met betrekking tot de minderjarige [naam kind] , geboren op [geboortedag] 2019 te [geboorteplaats] ;
de rechtbank
zo spoedig mogelijk maar uiterlijk 17 september 2024te rapporteren en te adviseren, althans te berichten over de voortgang van het onderzoek;
5.12.
bepaalt dat de advocaten van partijen
uiterlijk binnen één week na ontvangst van het rapport van de Raad en de (eind)rapportage van het KKE door de rechtbankschriftelijk de rechtbank berichten over hun actuele standpunten en de voorliggende verzoeken;
5.13.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, kinderrechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 902