ECLI:NL:RBNNE:2024:1263

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
C17192381 fark 23-241
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en kinderalimentatie na beëindiging van een affectieve relatie met gezamenlijke kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de zorgregeling en kinderalimentatie voor hun twee kinderen, geboren in 2017. De man verzocht om een bijdrage van de vrouw in de kosten van de kinderen, terwijl de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben. De rechtbank oordeelde dat er gezamenlijk een tekort aan draagkracht is en dat de vrouw net kan voorzien in haar verantwoordelijkheden. Het verzoek van de man werd afgewezen, omdat toewijzing zou leiden tot een tekort aan de zijde van de vrouw.

De rechtbank heeft ook de zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen in de even weekenden bij de man verblijven en op dinsdag na school tot 19.00 uur. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald, omdat zij het grootste deel van de tijd bij haar verblijven. De rechtbank heeft verder bepaald dat de man € 160,- aan de vrouw moet overmaken voor de spaarpotten van de kinderen en dat beide ouders in overleg afspraken moeten maken over ziekenhuisbezoeken van de kinderen.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft de man verzocht om een bijdrage van € 109,- per maand voor beide kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen € 1.218,- bedraagt, maar dat er een tekort aan draagkracht is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw voldoende kan voorzien in haar verantwoordelijkheden en dat er geen aanleiding is om de vrouw een bijdrage op te leggen aan de man. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan binnen drie maanden worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/192381 / FA RK 23-2416
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 3 april 2024
inzake
[naam 1],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. P. Rijnsburger, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[naam 1],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. F. Stoelinga, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man met producties, ontvangen op 15 november 2023;
- het verweerschrift van de vrouw met zelfstandige verzoeken met producties, ontvangen op 11 januari 2024.
1.2.
Ter zitting van 15 maart 2024 is de zaak behandeld in aanwezigheid van:
- de advocaat van de man;
- de vrouw en haar advocaat;
- mevrouw Jager namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad).

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Hun relatie is beëindigd in 2023.
2.2.
Uit de relatie zijn geboren:
- [kind 1] , geboren op [geboortedag] 2017 in de gemeente [geboorteplaats] en
- [kind 2] , geboren op [geboortedag] 2017 in de gemeente [geboorteplaats] .
2.3.
Partijen zijn belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag.
2.4.
Zij geven uitvoering aan een zorgregeling. De kinderen verblijven in de even weekenden van vrijdag 14.00 uur uit school tot dinsdagavond 19.00 uur bij de man. Zodra de zwemlessen vanwege het behalen van het A en B diploma stoppen, zal het wisselmoment op vrijdag om 17.00 uur zijn. In de even weken verblijven de kinderen van dinsdag uit school tot 19.00 uur bij de man.

3.Beoordeling

3.1.
Op de zitting is gebleken dat partijen in aanloop naar de mondeling behandeling bij de rechtbank met tussenkomst van hun advocaten het eens zijn over een aanmelding voor een traject ouderschapsmediation bij het Kenniscentrum Kind en Echtscheiding (KKE) ter verbetering van hun onderlinge communicatie. Zij zijn nu in afwachting van de start van het traject.
Zorgregeling
3.2.
De man heeft de rechtbank verzocht om een zorgregeling vast te leggen. Hij stelt dat de afgesproken zorgregeling door de vrouw niet goed wordt nagekomen. De vrouw betwist dit, maar zij acht het in het belang van de kinderen en partijen dat de huidige zorgregeling door de rechtbank wordt vastgelegd in een beschikking, zodat daarover duidelijkheid bestaat. De man heeft verzocht om de huidige zorgregeling aan te passen voor wat betreft de dinsdag aansluitend en wel zo dat steeds een van de kinderen (om de beurt) om 19.00 uur naar de vrouw gaat en het andere kind bij hem blijft slapen en dat hij haar de volgende dag naar school brengt. Op die manier krijgen de kinderen ook wat exclusieve aandacht van hem.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op het slapen van een van de kinderen bij de man op de dinsdag. De rechtbank ziet onvoldoende grond om de huidige zorgregeling op dit punt aan te passen. Zij zal de huidige zorgregeling waarbij de kinderen in de even weekenden van vrijdag 14.00 uur (en vanaf 17.00 uur als de kinderen geen zwemles meer hebben) tot dinsdag 19.00 uur vastleggen, omdat dit haar het meest in het belang van de kinderen voorkomt. De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd waarom het in het belang van de kinderen is als een van hen op de dinsdag bij de man overnacht en de ander niet. De Raad heeft hierover op de zitting aangegeven dat gelijkheid en duidelijkheid het meest in het belang van de tweeling is. Een van de kinderen langer bij de man te laten blijven, brengt ongelijkheid en onduidelijkheid mee. De rechtbank sluit zich hierbij aan. De rechtbank zal ook vastleggen dat de kinderen op de andere dinsdag in de even week) vanaf het moment dat de kinderen uit school komen tot 19.00 uur bij de man verblijven.
Vakantieregeling
3.4.
De rechtbank stelt vast dat partijen beiden schema's met een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in de vakanties en op de feestdagen in het geding hebben gebracht. Deze schema's komen grotendeels overeen.
3.5.
Wat partijen verdeeld houdt is hoe de voorjaars- en herfstvakantie verdeeld moeten worden. De man stelt voor dat de kinderen in beide vakanties in het even jaar bij de vrouw zijn en in het oneven jaar bij hem, terwijl de vrouw voorstelt dat de kinderen in de voorjaarsvakantie in de even jaren bij haar zijn en de herfstvakantie in de oneven jaren en omgekeerd de voorjaarsvakantie in de oneven jaren bij de man en de herfstvakantie in de even jaren bij de man. Ook zijn partijen het niet eens over het moment waarop een vakantieweek eindigt. De man stelt voor op zondagavond 19.00 uur, omdat het boeken van vakanties vaak van zaterdag tot zaterdag is. De vrouw wenst in de vakanties het wisselmoment van de reguliere zorgregeling (vrijdag 17.00 uur) aan te houden, zodat na een vakantie vervolgens de reguliere zorgregeling kan worden gevolgd. Tenslotte verschillen partijen van mening over het wisselmoment ten behoeve van een bijzondere feestdag. De vrouw stelt voor om de avond voorafgaande aan de feestdag te wisselen, de man houdt het op 9.00 uur op de feestdag.
3.6.
De rechtbank acht het voorstel van de vrouw over de verdeling van de voorjaars- en herfstvakantie het meest in het belang van de kinderen. In haar voorstel worden de zorg- en opvoedingstaken per jaar gelijk verdeeld. Het voorstel van de vrouw over het wisselmoment na een vakantie op de vrijdag geeft naar het oordeel van de rechtbank ook het meeste duidelijkheid. Dan is duidelijk dat het weekend volgend op de vakantie een weekend is dat op basis van de reguliere zorgregeling geldt, en kan er geen discussie ontstaan over of het weekend al dan niet bij de vakantieregeling hoort. Voor wat betreft de bijzondere feestdagen is voor de beide voorgestelde tijdstippen iets te zeggen. De rechtbank zal bepalen dat gewisseld wordt op de avond voor de feestdag om 19.00 uur. Voor het tijdstip sluit de rechtbank aan bij het wisselmoment op de dinsdag in de reguliere zorgregeling, omdat dat goed past bij de leeftijd van de kinderen. De rechtbank volgt verder het argument van de vrouw dat het voor de kinderen leuk is om voor sommige feestdagen 's ochtends iets feestelijks (bijvoorbeeld een ontbijtje) voor te bereiden voor de ouder (zoals op verjaardagen en Vader- en Moederdag).
3.7.
Het komt er dus op neer dat de rechtbank het schema van de vrouw ten aanzien van de verdeling van de vakanties en feestdagen volgt. Dit schema is in bijlage 1 aan deze beschikking gehecht en maakt deel uit van deze beschikking. De rechtbank zal daarmee ook het voorstel van de vrouw ten aanzien van de verdeling van de meivakantie volgen. In het voorstel van de man is alleen rekening gehouden met een meivakantie van twee weken. Omdat dat niet altijd het geval is, kan dit onduidelijkheid en onenigheid opleveren.
Hoofdverblijfplaats
3.8.
De man heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij hem te bepalen. Hij is van mening dat dit past bij een evenwichtige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het heeft voor hem ook financiële voordelen. Dit is in het belang van de kinderen. De vrouw kan zich niet vinden in het verzoek van de man. Zij stelt dat de man dan ook verantwoordelijk is voor de verblijfsoverstijgende kosten voor [kind 1] . Dit zal zorgen voor ongelijkheid tussen de kinderen. De meisjes hebben vaak identieke kleding aan, omdat zij dat leuk vinden. De vrouw koopt deze kleding. Verder past het niet bij de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat een van de kinderen op het adres van de man wordt ingeschreven. De kinderen verblijven het meest bij de vrouw. De vrouw heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van beide kinderen bij haar te bepalen.
3.9.
De rechtbank overweegt dat de kinderen staan ingeschreven op het adres van de vrouw. Op grond van de huidige zorgregeling en de vast te leggen zorgregeling verblijven de kinderen het grootste deel van de tijd bij de vrouw. Hierbij ligt het voor de hand dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben. De gestelde financiële voordelen voor de man die een inschrijving van [kind 1] op zijn adres meebrengen, geven de rechtbank onvoldoende aanleiding om haar hoofdverblijfplaats bij de man te bepalen. De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepalen.
Ziekenhuisbezoeken
3.10.
De vrouw heeft verzocht om te bepalen dat de man in overleg met de vrouw afspraken en bezoeken aan het ziekenhuis van de kinderen maakt en haar dient toe te staan dat zij bij de afspraken aanwezig kan zijn.
3.11.
De rechtbank overweegt dat partijen belast zijn met het gezamenlijk gezag. Dit betekent dat zij elkaar informatie moeten geven en moeten overleggen over belangrijke zaken ten aanzien van de kinderen. Daaronder vallen ook afspraken bij de huisarts, het ziekenhuis of andere zorgverleners. Deze verplichting geldt over een weer. Het spreekt voor zich dat de man in of na overleg met de vrouw een afspraak bij een zorgverlener plant en dat hij de vrouw in de gelegenheid stelt om bij die afspraak aanwezig te zijn. De rechtbank zal overeenkomstig het verzoek van de vrouw beslissen, waarbij deze verplichtingen ook voor de vrouw zal gelden.
Spaargeld van de kinderen
3.12.
De vrouw heeft verzocht om te bepalen dat de man gehouden is een bedrag van € 160,- aan haar over te maken dan wel contant aan haar te geven ten behoeve van de spaarpotten van de kinderen.
3.13.
De vrouw heeft gesteld dat de man € 80,- uit de spaarpotten van beide kinderen heeft gehaald voor eigen gebruik in de tijd dat partijen nog gezamenlijk in de woning van de vrouw verbleven. Ondanks herhaalde verzoeken van de vrouw heeft de man het geld niet aan de kinderen teruggegeven. Ter onderbouwing van het gestelde heeft de vrouw verwezen naar een door haar overgelegde WhatsApp-berichtenwisseling tussen partijen over dit geld. Uit de berichtenwisseling begrijpt de rechtbank dat de man niet ontkent dat hij het geld uit de spaarpot van de kinderen heeft gehaald, maar hij ontkent kennelijk dat hij het voor eigen gebruik heeft aangewend. Namens de man is gesteld dat het geld er nog is.
3.14.
De rechtbank begrijpt het geschil tussen partijen zo dat zij van mening verschillen over waar het geld van de kinderen wordt opgeborgen. Of dit in hun spaarpot bij de vrouw is of in het schatkistje bij de man. De rechtbank is van oordeel dat de man geen goede reden heeft gegeven waarom hij het geld zonder overleg met de vrouw uit de spaarpotten van de kinderen heeft gehaald. Verder overweegt de rechtbank dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vrouw, zodat het het meest voor de hand ligt dat het geld op het adres van de vrouw wordt bewaard. De rechtbank draagt de man op om ervoor zorg te dragen dat het geld weer op het adres van de vrouw wordt bewaard voor de kinderen.
Kinderalimentatie
3.15.
De man heeft verzocht om een bijdrage van de vrouw aan de man in de kosten van de opvoeding en verzorging van de kinderen vast te stellen van € 109,- per maand voor beide kinderen. De vrouw is van mening dat er geen aanleiding is om aan haar een bijdrage op te leggen in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen die de man maakt, omdat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij haar hebben. Zij stelt verder dat uit jurisprudentie blijkt dat een rechter hiertoe alleen overgaat onder bijzondere omstandigheden.
3.16.
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 23 december 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1924) dat de vraag of en, zo ja, in hoeverre de ouder bij wie het kind meer dan incidenteel verblijft, maar niet zijn hoofdverblijf heeft, jegens de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf heeft, aanspraak kan maken op een bijdrage in de kosten die zijn gemoeid met verzorging en opvoeding van het kind gedurende dat meer dan incidentele verblijf, moet worden beantwoord aan de hand van de wettelijke maatstaven van draagkracht en behoefte als bedoeld in titel 17 van Boek 1 BW (artikel 1:397 leden 1 en 2 BW en artikel 1:404 lid 1 BW). De wetsgeschiedenis bevat geen aanknopingspunten om aan te nemen dat afwijking van die wettelijke maatstaven, in een geval als hier aan de orde, in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. Voor het opleggen van een verplichting aan de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf heeft, om bij te dragen in de zorgkosten van de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijf heeft, is niet vereist dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Het argument van de vrouw dat sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden om aan haar een onderhoudsverplichting jegens de man ten behoeve van de kinderen op te leggen, gaat dus niet op.
3.17.
De rechtbank gaat over tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de man en baseert zich daarbij op de hiervoor genoemde wettelijke bepalingen en op de aanbevelingen van de landelijke Expertgroep Alimentatienormen, zoals neergelegd in het Rapport Alimentatienormen.
Behoefte
3.18.
Partijen hebben hun relatie beëindigd in 2023. De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de behoefte van de kinderen in 2023 € 1.218,- bedroeg, dus € 609,- per kind. De rechtbank zal hier ook vanuit gaan.
Draagkracht
3.19.
Partijen hebben beiden draagkrachtberekeningen in het geding gebracht. De rechtbank volgt de berekeningen die de vrouw heeft gemaakt. Zij licht dat hieronder toe.
3.20.
De vrouw heeft haar NBI berekend op € 3.555,- en haar draagkracht op
€ 920,-. Partijen zijn beiden uitgegaan van een bruto loon van de vrouw van € 40.656,- in 2023. Dit bedrag neemt de rechtbank in haar berekening in bijlage 2 over bij post 41. Verder ontvangt de vrouw bruto inkomsten in de vorm van een persoonlijk arbeidsvoorwaardenbudget (PAB) van € 6.327,- (bestaande uit de vakantie-uitkering, de eindejaarsuitkering en de PAB-bijdrage). De rechtbank volgt ook op dit punt de berekening van de vrouw. In post 49b heeft de rechtbank het PAB verwerkt. De man heeft ten onrechte ook een vakantietoeslag bij post 44 in zijn berekening opgenomen, nu het vakantiegeld is inbegrepen in de PAB. Vervolgens moet rekening worden gehouden met af te dragen premies voor pensioen (pensioen/NP) en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (premies AOP en AOV). Deze bedragen heeft de rechtbank opgenomen in post 51 en 53. In post 117 is de inkomensafhankelijke combinatiekorting verwerkt. De vrouw komt in aanmerking voor het kindgebondenbudget en de alleenstaande ouderkop. In post 119a heeft het rekenprogramma deze bedragen automatisch berekend op een bedrag van € 5.748,-. In post 120a is het NBI van de vrouw berekend op € 3.555,- en haar draagkracht in post 140a op € 920,-.
3.21.
In bijlage 3 heef de rechtbank de draagkracht van de man berekend waarbij zij eveneens de berekening van de vrouw heeft gevolgd. In de berekening van de man heeft hij ten onrechte bij post 117 de inkomensafhankelijke combinatiekorting opgevoerd, terwijl hij hiervoor bij de vastgestelde verdeling van de verzorgings- en opvoedingstaken niet in aanmerking komt. Voor het overige komen de berekeningen van partijen overeen en behoeven zij geen bespreking. In post 120a is het NBI van de man berekend op € 1.895,- en zijn draagkracht in post 140a op € 116,-.
3.22.
De gezamenlijk draagkracht van partijen bedraagt € 920,- + € 116,- = € 1.036,-. Hiermee kunnen partijen niet volledig voorzien in de behoefte van de kinderen van € 1.218,-. Er is een tekort aan draagkracht van € 182,-.
3.23.
De rechtbank stelt op grond van de vast te stellen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en onder verwijzing naar de Alimentatienormen paragraaf 5.2.2. vast dat de man moet voorzien in ongeveer 25% van de behoefte van de kinderen. Dit komt overeen met een bedrag van € 304,50. De vrouw voorziet in de overige 75%. Dat komt overeen met een bedrag van € 913,50.
3.24.
De man heeft een tekort aan draagkracht van € 188,50 (€ 304,50 minus € 116,-), terwijl de vrouw met haar draagkracht € 920,- net voldoende heeft om te voorzien in het deel waar zij verantwoordelijk is, € 913,50. Zij heeft dus € 6,50 over. Omdat de vrouw ook moet voorzien in de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen, ziet de rechtbank geen aanleiding om te bepalen dat de vrouw een bijdrage moet leveren in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen bij de man. Bovendien zou dan er dan een tekort aan de zijde van de vrouw ontstaan.
3.25.
De rechtbank vat de woorden kosten rechtens, zoals vermeld in het verzoekschrift van de man, niet op als een verzoek om een proceskostenveroordeling.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] , beiden geboren op [geboortedag] 2017 in de gemeente [geboorteplaats] , hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vrouw;
4.2.
bepaalt voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt:
-de minderjarigen verblijven een weekend in de veertien dagen, in de even weekenden, van vrijdag 14.00 uur (en vanaf 17.00 uur als de kinderen hun A en B diploma hebben behaald) tot dinsdag 19.00 uur bij de man;
- de minderjarigen verblijven in de even weken op dinsdag uit school tot 19.00 uur bij de man;
- de zorg- en opvoedingstaken worden verdeeld volgens aangehecht schema in bijlage 1 dat deel uitmaakt van deze beschikking, waarbij de vakanties (behalve de meivakantie van een week) eindigen op vrijdag om 17.00 uur en voor een (bijzondere) feestdag wordt gewisseld op de avond voorafgaand aan die dag om 19.00 uur;
4.3.
bepaalt dat partijen in of na overleg afspraken maken voor de kinderen bij het ziekenhuis en dat zij de andere ouder in de gelegenheid stellen om bij de afspraak aanwezig te zijn;
4.4.
draagt de man op om het geld van de kinderen (€ 160,-) binnen twee weken na de datum van deze beschikking aan de vrouw te geven om dit in de spaarpotten van de kinderen te bewaren;
4.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
fn: 679