In een aanvullend verslag van 15 juni 2018 heeft de StAB met betrekking de natuurlijke waarden het volgende te kennen gegeven. De StAB wijst erop dat de afstand tussen de proefboorlocatie (plangrens) en het natuurcompensatiegebied Alddjip ruim 200 meter bedraagt. Bij het inrichten van de boorlocatie wordt gedurende een dag geheid (ter plaatse van de conductor), hetgeen trillingen veroorzaakt, die mogelijk de gestreepte water-roofkever mogelijk kan verstoren, aldus de StAB. In de visie van de StAB geeft eiseres terecht aan dat deze activiteit, in het midden van het plangebied, op ongeveer 250 meter van het compensatiegebied zal plaatsvinden. Deze reactie van eiseres leidt naar de mening van de StAB niet tot een andere conclusie in voormeld verslag, omdat op basis van een kortere afstand reeds geen negatieve effecten verwacht werden.
Met betrekking tot de verstoring van de gestreepte waterroofkever merkt de StAB in het aanvullende verslag het volgende op. In het eerdere verslag is geconstateerd dat er kennis-lacunes zijn voor wat betreft de verstoringsgevoeligheid van de gestreepte waterroofkever. Uit de literatuur blijkt dat vermesting, ontwatering, beschaduwing en waterkwaliteit factoren zijn die mogelijk tot verstoring leiden. Volgens de StAB wordt in de literatuur verstoring door trillingen niet genoemd. In dit verband wijst de StAB erop dat het bureau FaunaX stelt dat ‘er voor de kever op voorhand niet aan te geven is of en in welke mate hij gevoelig zou zijn voor trillingen door de proefboring. Lichte trillingen in de bodem worden verwacht, als gevolg van de bouwactiviteiten en het heien van de conductor. Het is niet bekend hoe ver deze trillingen reiken en of dit effect kan hebben op soorten als de gestreepte waterroof-kever. Om hier achter te komen zou gericht onderzoek gedaan moeten worden naar dit soort effecten. Dit soort onderzoek vergt een specifieke en uitgebreide onderzoeksinspanning, waarbij de methodiek nog zou moeten worden bepaald’. Trillingen worden in de visie van de StAB gegenereerd, met name tijdens het heien van de conductor. In de nadere memo van RoyalHaskoning/DHV is vermeld dat ‘gedurende één dag er geheid zal gaan worden wat zou kunnen leiden tot trillingen in de bodem en nabij gelegen wateren’. Er is in dit geval geen
specifiek onderzoek (voor deze locatie en voor deze omstandigheden) uitgevoerd naar de
gevolgen van het heien, aldus de StAB. Volgens de StAB is in het algemeen, afhankelijk van de gebruikte hei-methode, het type en de afmetingen van de heipaal, de bodemopbouw het grootste effect binnen een straal van 25 meter merkbaar. Hier is sprake van een veenbodem, waardoor de grond in de directe omgeving makkelijk in trilling kan worden gebracht. Tussen de hei-activiteiten en het natuurcompensatiegebied bevindt zich nog een vaart (het Zilver-kanaal, die de trillingen, mochten die zich tot daar nog voortplanten, volgens de StAB dempt. Op basis van deze aanvullende bevindingen blijft de StAB van mening dat ter plaatse van het compensatiegebied geen effecten van trillingen te verwachten zijn. Daarbij komt in de visie van de StAB nog dat de hei-activiteiten slechts een dag duren, waardoor niet valt te verwachten dat de populatie gestreepte waterroofkevers hierdoor ernstig verstoord wordt, mochten er nog wel geringe trillingen merkbaar zijn. Trillingen tijdens de booractiviteiten zijn volgens de StAB minder intens van aard dan hei-activiteiten, waardoor de StAB ook hierbij geen effecten verwacht, mede vanwege de grote afstand tot het compensatiegebied.
Met betrekking tot de vermesting heeft de StAB in het aanvullende verslag opgemerkt dat, hoewel de vermesting geen aspect is dat partijen verdeeld houdt, volledigheidshalve zal worden ingegaan op dit aspect, omdat het wel ziet op eventuele verstoring van de gestreepte
waterroofkever. Uit de literatuur blijkt volgens de StAB dat één van de mogelijke factoren van verstoring voor de kever vermesting is. Hiervoor is specifiek aangegeven dat als maatregel is genoemd: het voorkomen van bemesting van aangrenzende percelen, bijvoorbeeld door kunstmest of grazend vee. Ook door (stikstof)depositie kan volgens de StAB in grond en water vermesting optreden. Volgens de StAB blijkt uit het door Royal Haskoning/DHV uitgevoerde depositie-onderzoek dat de maximale bijdrage van het project 0,01 mol N/ha/jr bedraagt. De berekende waarde blijft in de optiek van de StAB ruim onder de drempelwaarde van 0,05 Mol N/ha/jr, waardoor geen Wnb-vergunning nodig is en het project ook niet gemeld hoeft te worden. Zoals ook in het FaunaX-onderzoek is gesteld, is uit de AERIUS-calculaties gebleken dat de stikstofemissies ruim onder de maximaal toegestane waarden uitkomen ter plaatse van de omliggende Natura 2000-gebieden, aldus de StAB. Een dergelijke toets hoeft niet plaats te vinden voor het natuurcompensatiegebied Alddjip. In de visie van de StAB is niet uitgesloten dat er enige depositie in het natuurcompensatiegebied als gevolg van de activiteiten te verwachten is. Deze depositie is volgens de StAB veel minder direct en geconcentreerd dan bemesting van vee of toepassen van kunstmest, zoals in de soortenbeschrijving als verstoring genoemd is. Bovendien zijn de activiteiten van relatief korte duur, zo duurt de boring zelf één, maximaal twee maanden. Gelet hierop verwacht de StAB daarom geen verstoring van de kever door vermesting als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
Met betrekking tot de waterkwaliteit heeft de StAB in het aanvullende verslag te kennen gegeven dat mochten de reacties van partijen over het gebruik en mogelijk vrijkomen van chemicaliën zien op verslechtering van de waterkwaliteit in Alddjip, het volgende van belang is. Waterkwaliteit is volgens de StAB één van de in de literatuur genoemde factoren die tot verstoring van de gestreepte waterroofkever zouden kunnen leiden. Als maatregel is genoemd dat vermeden moet worden dat voedselrijk of brak water wordt ingelaten. Het inlaten van chemicaliën zal naar verwachting van de StAB ook tot verstoring leiden. In dit verband wijst de StAB erop dat in de aanvraag is beschreven dat de gehele locatie wordt voorzien van een vloeistofkerende verharding in de vorm van asfalt en beton. Het ontwerp van de inrichting en de bedrijfsvoering zijn erop gericht om bodem- en grondwater-verontreiniging te voorkomen. Centraal op de locatie worden gefaseerd twee boorkelders, zijnde twee in het maaiveld verzonken betonnen bakken, gerealiseerd. Beide boorkelders sluiten aan de bovenzijde aan op de verharding. Het hemelwater dat op de locatie valt, stroomt via de goot, die rondom de boorkelders wordt aangelegd, in een hemelwaterput. Het water wordt via een olie/water-afscheider, bezinkput en een ‘waterslot’ geloosd op het opper-vlaktewater. Tijdens de boring en onderhoudswerkzaamheden op de locatie wordt het ‘waterslot’ gesloten. Al het afstromende hemelwater wordt tijdens deze werkzaamheden opgevangen in de bezinkput (hemelwaterput) en wordt per as afgevoerd naar een erkende verwerker. Hiermee wordt voorkomen dat mogelijk vervuild water wordt geloosd op het oppervlaktewater. Verder wijst de StAB erop dat het wetterskip Fryslân in een advies van
3 december 2014 heeft aangegeven dat alleen schoon hemelwater op het oppervlaktewater mag worden geloosd en dat dit op grond van de door eiseres overgelegde gegevens is gewaarborgd. Daarnaast wijst de StAB erop dat in het Barmm voorschriften zijn opgenomen om tijdens de proefboring bodem en water te beschermen (artikel 26 tot en met 33) en hoe moet worden omgegaan met een ongewoon voorval (artikel 65). Gelet hierop komt de StAB tot de conclusie dat er geen gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten zijn als gevolg van de aangevraagde activiteiten.
Met betrekking tot de overige dieren heeft de StAB in het aanvullende verslag te kennen gegeven dat in het eerdere verslag enkel is ingegaan op de gestreepte waterroofkever, omdat verweerder daarop in het besluit de weigering van de vergunning baseerde en het beroep daarop betrekking heeft. Voor wat betreft de vleermuizen wijst de StAB erop dat het bureau FaunaX heeft opgemerkt ‘dat zich mogelijk een vliegroute van water-of meervleermuis bevindt over de vaart ten noorden van de locatie. Het is vanuit de stukken onduidelijk of het naar binnen richten van de verlichting voldoende is om lichtuitstraling over het water en naar de omgeving te voorkomen. Als dit niet gegarandeerd kan worden, dan is aanvullend onder-zoek naar het voorkomen van een vliegroute van vleermuizen noodzakelijk’. De StAB merkt hierover volledigheidshalve op dat kennelijk niet is vastgesteld dat er sprake is van de aanwezigheid van voor licht gevoelige vleermuizen. De StAB wijst erop dat de locatie enkel tijdens het boorproces zal worden ontstoken, los van calamiteiten en dergelijke tijdens de bouwfase en na de boring. Verder wijst de StAB erop dat op grond van artikel 15, derde lid, van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm) de lichthinder naar de omgeving bovendien moet worden voorkomen.
Voor wat betreft de otter heeft de StAB in het aanvullende verslag te kennen gegeven dat in het rapport van het bureau FaunaX is opgemerkt dat ‘het voorkomen van essentieel leef-gebied van andere zwaar beschermde zoogdiersoorten dan vleermuizen op basis van verspreidingsgegevens en de in het plangebied aanwezige habitat wordt uitgesloten. Denk hierbij aan soorten als otter en das’. Volgens de StAB is niet uitgesloten dat de otter in de wateren van het Aldjip verblijft. De afstand is in de visie van de StAB echter dermate groot, dat niet te verwachten is dat het leefgebied van en de otter zelf verstoord wordt door de
voorgenomen activiteiten en de effecten daarvan.
Voor zover de conclusie is dat de aanleg en het gebruik van de boorinstallatie niet is aan-gevraagd, en dus niet bij het besluit van verweerder en bij voormeld verslag had mogen worden betrokken, merkt de StAB in het aanvullende verslag het volgende op. De op- en afbouw van de mobiele boorinstallatie en de proefboring zelf heeft, net als het ontwikkelen van de boorlocatie, geen effecten op de aspecten ontwatering, beschaduwing en water-kwaliteit. Voor de boring zijn de gevolgen voor stikstofdepositie expliciet berekend, waarbij de StAB geen gevolgen verwacht voor verstoring van de gestreepte waterroofkever voor de factor vermesting. Trillingen als gevolg van de booractiviteiten zijn minder dan de hei-activiteiten en zullen naar verwachting geen effect hebben op de kever, gezien de afstand tot het natuurcompensatiegebied. Zou de boring niet bij beoordeling betrokken worden dan vervallen volgens de StAB de effecten van stikstofdepositie, geluid, trillingen en licht ten gevolge van de boring op het natuurcompensatiegebied. Dit betekent dat de periode dat deze aspecten een rol zouden kunnen spelen, één tot maanden korter is dan beoordeeld. Negatieve effecten op de gestreepte waterroofkever werden in de visie van de StAB echter toch al niet verwacht.
Gelet op het vorenstaande is de StAB van mening dat de reacties van partijen niet leiden tot een andere conclusie dan vermeld in voormeld verslag.